• No results found

Het literatuuronderzoek heeft een aantal vindplaatsen opgeleverd waar sporen of vondsten zijn aangetroffen die worden toegeschreven aan het looien en bewerken van leer (Tabel 5.1). Uit in totaal twintig steden en één rurale bewoningskern zijn onderzoeksgegevens geïnventariseerd (Tabel 5.2). Tussen de onderbouwingen van de interpretaties van de vindplaatsen bestaan grote verschillen. Vaak worden de structuren in combinatie met het aangetroffen vondstmateriaal als doorslaggevend ervaren, soms worden conclusies getrokken op slechts een enkele indicator.

Vaak worden tijdens de opgravingen tussen de 1 en 4 kuipen of putten aangetroffen. Uitzonderingen daarop zijn Arnhem - Musiskwartier en Middelburg - Looierssingel, waar vrij grote looierijen zijn

322

Clevis/Klomp 2004.

323

94

aangetroffen met respectievelijk 14 en 22 bakken of kuipen. Vaak zijn de opstaande randen van de constructies niet meer intact. In de meeste gevallen worden de constructies paarsgewijs aangetroffen.

De enige 13e eeuwse looiconstructie die volledig is uitgewerkt, betreft een houten bak in Leiden. Vanaf de 14e eeuw bestaan de meeste looierijen uit houten kuipen in combinatie met bakstenen putten. Op acht vindplaatsen zijn bakstenen looiputten gevonden, terwijl het gebruik van houten kuipen in twaalf vindplaatsen is aangetoond. Dit toont aan dat het gebruik van baksteen voor dergelijke ambachtelijke structuren niet vanzelfsprekend was. In Middelburg is bij de leerlooierij uit de 17e tot de 19e eeuw onderzoek naar de houtsoorten verricht, waaruit bleek dat voor het hout van de kuipen ook veel geïmporteerd hout werd (her)gebruikt. Ook in Den Bosch is het hout uit de looikuip geïmporteerd hout uit de regio Stockholm. In associatie met de kuipen en putten is in bijna alle gevallen ook sprake van kalklagen, die de constructies waterdicht konden maken. Op zes vindplaatsen is daarnaast ook buiten de kuipen kalk aangetroffen. In zeven onderzoeksrapporten is expliciet aangegeven dat de looiputten en looikuipen zijn ingegraven.

Het botmateriaal dat op de geïnventariseerde vindplaatsen is gevonden, betreft meestal hoornpitten zonder snijsporen. Opvallend is dat vanaf de 17e eeuw de hoornpitten niet meer per definitie onderdeel uitmaken van het gebruikelijke afval van de looierijen. Dit is echter niet het geval met ander botmateriaal; dergelijk afval wordt in alle dateringen teruggevonden. In slechts één opgraving is een vindplaats geïnterpreteerd als werkplaats van een corduaner (Delft), op basis van specifieke botassemblage en afvallagen. Corduaners worden in verband gebracht met het maken van fijn, zacht geitenleer. Een ander zoölogisch interessant gegeven is dat in het afval van de looiers bovengemiddeld vaak mannelijke dieren worden gevonden, zowel bij geiten en schapenbot als bij runderen. Dit houdt verband met het slachtpatroon en de beheersing van kuddes, waarbij één of enkele mannelijk dieren voldoende zijn om de kudde groot genoeg te houden. Een bijzondere vondst die in Leiden is geassocieerd met het looien, is walvisbot. Voor zover bekend is dit walvisbot een uniek geval.

Een andere categorie afval, zijn resten van (ongelooide) huid (en haren). Dit afval is aangetroffen bij de opgravingen met een datering in de 13e eeuw (Leiden – Aalmarkschool, Amsterdam – Kalverstraat en Den Bosch – Plan Getru), en in de 14e eeuwse sporen uit Gouda – Bolwerk. Leerafval dat wel is gelooid, is daarentegen gebruikelijker op dergelijke vindplaatsen. Op alle vindplaatsen waar leer werd bewerkt, is ook dergelijk leerafval gevonden.

Van de looistoffen worden de schorsresten en runlagen zelden opgenomen in de archeologische rapporten. Ook houtresten en dergelijke worden zelden benoemd, dan wel specialistisch uitgewerkt. Het pollenonderzoek naar schorsresten uit de opgraving Middelburg – Looierssingel heeft weinig resultaten opgeleverd, omdat schorsresten niet alleen pollen bevatten van de eigen boomsoort, maar ook diverse pollen invangen uit de lucht. Het macrorestenonderzoek naar de houtsoorten is daarentegen wel succesvol, maar betreft in dit geval de al eerder besproken houten

95 looikuipen. Uit de opgraving Leiden – Aalmarktschool bleken de schorsresten afkomstig te zijn van eikenhout.

Gereedschappen met een directe associatie met het looien van leer, zijn in het geheel niet aangetroffen tijdens het literatuuronderzoek. Wel zijn uit Bergen op Zoom en Den Bosch grote natuurstenen keien waargenomen die geassocieerd worden met het onder water houden van te looien huiden inde kuipen en putten. Wel werden gereedschappen aangetroffen behorend bij leerbewerkers, in Den Haag – Wagenstraat (knijpschaar) en in Zutphen – Broederenkerkplein (tornmesjes, knijpscharen, priemen, naalden, tripijzers, leergladder, huidenschraper en bewerkt bot).

De vindplaatsen van leerlooierijen bevonden zich bijna allemaal heel dichtbij water zoals rivieren, grachten, singels of sloten. Waar geen open water beschikbaar was, is een waterput aangetroffen. Watersystemen zoals eerder beschreven voorbeelden uit Duitsland, zijn in Nederlandse vindplaatsen niet aangetroffen.De geïnventariseerde vindplaatsen lopen qua datering uiteen van de 13e tot en met de 19e eeuw (Tabel 5.1). Op één vindplaats (Nijmegen-Lent) zijn indicatoren gevonden die mogelijkerwijs gedateerd kunnen worden in de 9e en 10e eeuw. Uit de 11e en 12e eeuw zijn geen vindplaatsen bekend die geassocieerd worden met het looien van leer. Zeven vindplaatsen worden gedateerd vanaf de 13e eeuw. Van dit aantal worden slechts drie vindplaatsen geassocieerd met het looien van leer, waarvan twee onderzoeken slechts bekend zijn uitkorte beschrijvingen in secundaire literatuur. Van deze onderzoeken ontbreken volledig uitgewerkte onderzoeksgegevens (Amsterdam – Kalverstraat en Den Bosch – Plan Gertru).

Een aantal goede voorbeelden van de structuren van 14e-eeuwse leerlooierijen zijn bekend uit Bergen op Zoom. Hier zijn drie vindplaatsen bekend geworden, die elkaar opvolgen in datering. De meeste vindplaatsen worden echter rond de 15e eeuw gedateerd. In deze groep vallen twee vindplaatsen met veel structuren van leerlooierijen, namelijk Den Bosch – Kruisbroedershof en Arnhem – Musiskwartier, welke in bedrijf zijn geweest tot in respectievelijk de 17e en 18e eeuw. Twee vindplaatsen die in dit geheel opvallend zijn, betreffen de vindplaatsen in Leiden – Narmstraat en Delft – Oude Delft, waar specifieke leerambachten werden uitgevoerd; een perkamentmaker en een corduanier. Van twee vindplaatsen wordt het begin gedateerd in de 16e eeuw, namelijk Deventer – Keizerstraat en Amsterdam – Konijnenstraat. In Middelburg, Groningen en Den Haag worden de eerste sporen van het leerlooien gedateerd in de 17e eeuw. Van Middelburg en Groningen zijn direct ook omvangrijke looierijen bekend, helaas ontbreekt echter van de vindplaats in Middelburg – Looierssingel een volledige uitwerking van de sporen. Ten slotte worden twee vindplaatsen in de 18e eeuw gedateerd, namelijk Deventer - Houtmarkt/Pikeursbaan en Eindhoven – Bubble.

Op basis van de archeologische sporen is het mogelijk om continuïteit van het ambacht leerlooien en leerbewerken in meerdere steden aan te wijzen. Daarbij is gelet of de dateringen van de werkplaatsen meer dan een eeuw actief zijn geweest, zodat gesproken kan worden van het langdurig gebruik van de looierij. Voor de opgraving in, Den Bosch – Kruisbroedershof (15e tot en met 17e eeuw), Arnhem – Musiskwartier (15e tot en met 18e eeuw), Groningen – Walstraat (17e tot en met 19e

96

eeuw) en Middelburg – Looierssingel (17e tot en met 19e eeuw) en Haarlem – Barnesteeg (15e tot en met 18e eeuw) is dat het geval. Op de opgraving in Hoorn – Grote Noord 4 en 6, (13e tot en met 16e eeuw) zijn bovendien voldoende resten aangetroffen die erop wijzen dat hier lange tijd een leerbewerker actief is geweest. In Deventer, Rotterdam en Bergen op Zoom zijn op verschillende plekken in de stad opgravingen uitgevoerd waarbij sporen van leerlooierijen met opvolgende dateringen zijn aangetroffen. In Rotterdam zijn tijdens het onderzoek in het tracé van de Willemsspoortunnel en bij de Markthal verschillende indicatoren voro het bewerken en looien van leer aangetroffen die gedateerd worden in respectievelijk de 13e-14e en 14e-15e eeuw. In Bergen op Zoom gaat het om een drietal opgravingen met een opvolgende dateringen van de 14e eeuw tot in de 15e eeuw (Moeregrebstraat, Oude Kerkhofstraat/Huis Schotland en Geweldigerstraat). In Deventer gaat het om vindplaatsen met opvolgende dateringen van de 16e tot en met de 18e eeuw (Keizerstraat en Houtmarkt/Pikeursbaan).

Van een aantal vindplaatsen is een link gelegd tussen de opgraving en een historische bron. In één opgraving is de vindplaats geassocieerd met een historische bron die de looier (Cornelis Tabbaert) en de looierij vermeld; het gaat om de vindplaats in Bergen op Zoom – Oude Kerkhofstraat.324 In Den

Haag werd al in de 15e eeuw dermate veel geklaagd over een stinkende sloot bij de leerlooierij aan het Achterom dat de leerlooiers op den duur de plek verlieten.325 In 1667 werd besloten de sloot te

overkluizen. De leerlooierij in Groningen –Walstraat is ook waargenomen op een 17e eeuwse kaart van Haubois.326 De looierij in Arnhem wordt geassocieerd met de term “lohoven”, echter onbekend is

uit welke bronnen deze informatie komt.

324

Vermunt/van der Kallen 2012, 79.

325

Jacobs/Nieweg 2007, 6-7.

326

97

Toponiem Datering (eeuwen).

Leerlooier (=L), Leerbewerker (=B) 9

e

10e 11e 12e 13e 14e 15e 16e 17e 18e 19e

Nijmegen-Lent- Lentse Schoolstraat L L

Dordrecht - Statenplein B

Leiden - Aalmarktschool L;B

Amsterdam - Kalverstraat L;B

Den Bosch - Plan Gertru L

Zutphen - Broederenkerkplein (de

Apenstert)

B

Rotterdam - Willemsspoortunnel B B

Hoorn - Grote Noord 4 en 6 B B B B

Bergen op Zoom – Moeregrebstraat L

Zutphen - Nieuwstad B

Den Haag - Wagenstraat 57 B B

Amersfoort - Achter Havik 37 L L

Gouda – Bolwerk L;B L;B

Rotterdam - Markthal L;B L;B

Bergen op Zoom - Oude

Kerkhofstraat/huis Schotland

L(?) L

Leiden - Narmstraat/Kruitstraat L

Delft - Oudedelft/Westvest L

Bergen op Zoom - Geweldigerstraat L

Zwolle - Grote Markt B B

Den Bosch - Kruisbroedershof L L L

Arnhem - Musiskwartier L L L L

Haarlem - Barnesteeg/hoek Spaarne L(?) L(?) L(?) L(?)

Deventer - Keizerstraat L L

Amsterdam - Konijnenstraat L L

Zutphen - Beukerstraat 64 B

Zwolle - Kamperpoort L

Den Haag - Achterom 38 L L

Groningen - Walstraat (e.v.) L L L

Middelburg - Looierssingel L L L

Deventer - Houtmarkt/Pikeursbaan L

Eindhoven - Bubble L L

Tabel 5.1 Schematische weergave van dateringen per vindplaats en ambacht naar aanleiding van literatuuronderzoek, geordend op begindatering. L = leerlooier; B = leerbewerker; L; B = zowel de sporen van een leerlooier als een leerbewerker;(?) = de datering van de vindplaats in deze periode is onderhevig aan enige onzekerheid

98

Toponiem Type

stadskern (datering)

Datering vindplaatsen (eeuwen).

Leerlooier (=L), Leerbewerker (=B)

9e 10e 11e 12e 13e 14e 15e 16e 17e 18e 19e

Deventer CP L L L

Deventer - Keizerstraat L L Deventer - Houtmarkt/Pikeursbaan L

Nijmegen-Lent Ruraal bij

CP (1)

L L

Nijmegen - Lentse Schoolstraat L L

Arnhem PUC L L L L

Arnhem - Musiskwartier L L L L

Dordrecht PUC B

Dordrecht - Statenplein B

Groningen PUC L L L

Groningen - Walstraat (e.v.) L L L

Zutphen PUC B B B

Zutphen - Broederenkerkplein (de Apenstert)

B Zutphen - Nieuwstad B

Zutphen - Beukerstraat 64 B

Zwolle PUC B B L

Zwolle - Grote Markt B B Zwolle - Kamperpoort L

Amersfoort LME L L

Amersfoort - Achter Havik 37 L L

Amsterdam LME L;B L L

Amsterdam - Kalverstraat L;B

Amsterdam - Konijnenstraat L L

Bergen op Zoom LME L L

Bergen op Zoom – Moeregrebstraat L Bergen op Zoom - Oude

Kerkhofstraat/huis Schotland

L(?) L Bergen op Zoom - Geweldigerstraat L

Delft LME L

Delft - Oudedelft/Westvest L

Den Bosch LME L L L L

Den Bosch - Plan Gertru L

Den Bosch - Kruisbroedershof L L L

Den Haag LME B B L L

Den Haag - Wagenstraat 57 B B

Den Haag - Achterom 38 L L

Eindhoven LME L L

Eindhoven - Bubble L L

Gouda LME L;B L;B

Gouda – Bolwerk L;B L;B

Haarlem LME L(?) L(?) L(?) L(?)

Haarlem - Barnesteeg/hoek Spaarne L(?) L(?) L(?) L(?)

Hoorn LME B B B B

Hoorn - Grote Noord 4 en 6 B B B B

Leiden LME L;B L Leiden - Aalmarktschool L;B Leiden - Narmstraat/Kruitstraat L Middelburg LME L L L Middelburg - Looierssingel L L L Rotterdam LME B L;B L;B Rotterdam - Willemsspoortunnel B B Rotterdam - Markthal L;B L;B

Tabel 5.2 Schematische weergave van dateringen van vindplaatsen van leerlooierijen en leerbewerkers per stad, op volgorde van type (datering). CP = centrale plaats; PUC = proto-urbaan centrum; LME=laatmiddeleeuwse stad; L = leerlooier; B = leerbewerker; L; B = zowel de sporen van een leerlooier als een leerbewerker;(?) = de datering van de vindplaats in deze periode is onderhevig aan enige onzekerheid .(1 )Nijmegen-Lent is een rurale nederzetting bij de centrale plaats Nijmegen.

99

Conclusie

Het onderzoek naar archeologisch leer past in een onderzoekstraditie die is ontstaan vanuit de fascinatie voor archeologische vondsten die tot de verbeelding spreken. Uit meer recent onderzoek is duidelijk dat niet alleen de gebruikers van de voorwerpen, maar ook de ambachtslieden achter de productie van deze persoonlijke spullen kunnen worden onderzocht.

Door middel van een tiental deelvragen zijn de leerlooiers en leerbewerkers als actoren in de middeleeuwse steden onderzocht. Aan bod kwamen de economische rol, de positie op de sociale ladder in de middeleeuwen, hoe zij hun ambachten uitvoerden en wat van de ambachten kan worden aangetroffen in archeologische context. Het doel daarvan was om de ambachten een plek te geven in de historische archeologie en met name de ontwikkeling van steden. De hoofdvraag in dit onderzoek luidt als volgt:

Hoe staat de archeologische weerslag van de ambachten leerlooien en leer bewerken daterend in de 11e tot 13e eeuw in relatie tot de vroege stadsontwikkeling in Nederland?

Het behandelen van dierlijke huiden zodat zij niet door bacteriën en schimmels worden afgebroken, is het looiproces. Daarbij moet onderscheid worden gemaakt tussen het looien van runderhuiden en het witlooien van schapen- en geitenvellen. Het witlooien onderscheid zich van het looien door de andere grondstoffen en andere methoden en technieken. Archeologisch onderzoek in Vlaanderen heeft aangetoond dat de scheiding tussen de witlooiers en looiers gedateerd kan worden in de overgang van de 13e in de 14e eeuw.

Het looien van runderleer begon met het preparen van huiden waarbij deze ontdaan werden van vlees en haren, door deze te weken in stromend water of te behandelen met biologisch-actieve stoffen. Eenmaal ontdaan van vlees- en vetresten en haren, werden de huiden in kuipen of putten plantaardig gelooid in een oplopende concentratie van looistoffen in meerdere kuipen. Dit looiproces kon tot enkele jaren in beslag nemen. De looistoffen bestonden uit gemalen schors van tanninehoudende gewassen, zoals eikenschors. Het schors werd verder aangelengd met water tot een vloeistof.

De archeologische sporen die geassocieerd worden met het looien van leer zijn infrastructurele sporen zoals looiputten, looikuipen en watersystemen, maar ook vondsten zoals fragmenten dierlijk materiaal zoals haren, huid en botmateriaal waaronder hoornpitten. Meer biologische indicatoren zijn specifieke insectensoorten en plantaardig materiaal zoals run en schorsresten. Een laatste categorie zijn vondsten zoals gereedschappen, waaronder vleesmessen, schaafmessen en haken. Voor de interpretatie van een leerlooierij is een combinatie van meerdere vondsten pas doorslaggevend, omdat meerdere ambachten die met dierlijk materiaal werken vergelijkbare sporen achter kunnen laten. Bovendien kunnen specifieke vondstgroepen ontbreken, wanneer ook geïmporteerde huiden werden gelooid. Het

100

is zeer aannemelijk dat geïmporteerde huiden voorafgaand werden geprepareerd en gedroogd of gezouten om ontbinding tegen te gaan. Geprepareerde en gezouten huiden laten een selecte groep botmateriaal achter (bijvoorbeeld fragmenten van schedels), en de biologische indicatoren zoals specifieke insectensoorten ontbreken zelfs in het geheel.

Eenmaal gelooid en afgewerkt leer werd doorverkocht aan leerbewerkers, zoals schoenmakers, riemenmakers, zadelmakers etc. Om een duurzaam en esthetisch hoogwaardig product te leveren, werden door de leerbewerkers specifieke eisen gesteld aan het leer. Zo werd het leer geselecteerd op flexibiliteit, dikte en sterkte. Uit het leer werden vervolgens de patronen van de voorwerpen gesneden, waarbij het wenselijk was om zo weinig mogelijk resten leer over te houden. De patronen werden daarna in elkaar gezet met naald en draad. Het gebruikte draad bestond uit plantaardig, vezelig materiaal. Voorafgaand konden eventueel stikselgaatjes voorgeprikt worden met een priem. In het geval van schoeisel kon bovendien een leest worden gebruikt als mal. De belangrijkste functie van een naad en stikseltypen is dat de verbinding zo stevig mogelijk wordt. Door veranderingen (innovaties) in de constructievormen van leren gebruiksvoorwerpen, werden de stikseltypen ook aangepast. Dankzij dergelijke innovaties is het mogelijk gebleken om vormtypologieën van gebruiksvoorwerpen op te stellen. Een goed voorbeeld is de introductie van de rand (ook wel de boord) in schoeisel, waardoor het mogelijk werd om hogere schoenmodellen te maken. Naast het gebruik van leer konden ook andere materialen worden gebruikt in de constructies, zoals werd hout gebruikt in zwaardschedes en metaal als riembeslag.

De archeologie van het bewerken van leer verschilt sterk van het looien; de enige archeologische grondsporen die leerbewerkers achterlieten, zijn afvallagen vol secundair en tertiair gelooid leer. Problematisch aan dergelijke afvallagen is echter dat het afval zich niet meer op de oorspronkelijke plaats bevindt; vaak is het gebruikt in demplagen en ophooglagen in de stad. De specialisatie van de leerbewerkers in een bepaald type product, zoals schoeisel, riemen, zadels, zwaardschedes etc. kan soms worden herleid na nadere bestudering van het afval. Andere indicatoren van het bewerken van leer zijn gereedschappen zoals messen, priemen, naalden en leesten, en afgesneden fragmenten van gebruiksvoorwerpen die werden gerepareerd.

Om een beeld te krijgen van de archeologische weerslag van leerlooiers en leerbewerkers in Nederland is op basis van een literatuuronderzoek een inventarisatie van dergelijke vindplaatsen gemaakt. Deze inventarisatie heeft als resultaat dat uit twintig steden maar liefst 31 vindplaatsen van leerbewerkers en leerlooiers zijn beschreven. Hierbij is specifiek gelet op leerlooierijen, vanwege de betere zichtbaarheid van de archeologische indicatoren van deze ambachten. Uit de inventarisatie is een aantal eigenschappen van de archeologie van de leerlooiers en leerbewerkers naar voren gekomen. De omvang van de vindplaatsen, specifieke grondsporen en vondsten en de lokalisering van de ambachtslieden in de stad zijn daarop beschreven.

101 De omvang van de vindplaatsen varieert van enkele kuipen tot meer dan vijftien kuipen. Arnhem - Musiskwartier (15e tot en met 18e eeuw) en Middelburg – Looierssingel (17e tot en met 19e eeuw) zijn voorbeelden van vindplaatsen waar sprake is van grootschalige productie, met respectievelijk 14 en 22 kuipen en putten. Gemiddeld genomen bestaat de vindplaats van een looierij uit 2 tot 4 kuipen. Er is geen verband tussen de datering en het aantal kuipen, aangezien ook in de Nieuwe Tijd ook meerdere vindplaatsen van twee kuipen zijn aangetroffen.

De sporen die worden aangetroffen op dergelijke vindplaatsen zijn voornamelijk houten looikuipen en looitputten. Dergelijke kuipen zijn in de meeste gevallen dichtgesmeerd met kalk. Vaak zijn de wanden van de kuipen en putten niet meer intact. Het hout voor de kuipen is vaak herbruikt en uit onderzoek blijkt dat het hout vaak ook geïmporteerd is.

Het vondstmateriaal dat op de vindplaatsen van leerlooierijen is aangetroffen, betreft vaak hoornpitten zonder snijsporen, maar ook onderpoten (metacarpa en metatarsalia). Het botmateriaal is naar verhouding vaker afkomstig van stieren en bokken. In veel opgravingen is daarnaast ook botmateriaal van andere diersoorten aangetroffen, die aantonen dat ook de huiden van andere overleden dieren werden gelooid. Opvallend vondstmateriaal uit vindplaatsen die worden gedateerd in de 13e en 14e eeuw, zijn resten haar en huid die ongelooid zijn. Resten gelooid leer worden in elk geval aangetroffen bij de vindplaatsen waar leer werd bewerkt, maar soms komen resten leer ook bij leerlooierijen voor. Bij enkele opgravingen zijn lagen met run en schorsresten gevonden. Dergelijke lagen onderscheiden zich door houtvezels met een roodbruine kleur. Uit onderzoek blijkt dat het vaak om eikenschors gaat. Pollenonderzoek naar schorsresten is echter niet in alle gevallen van mogelijk, omdat in schors niet alleen de “eigen” pollen worden ingevangen. Op geen enkele leerlooierij werden gereedschappen gevonden. Op twee vindplaatsen van leerbewerkers werden wel gereedschappen gevonden, waaronder tornmesjes, knijpscharen, priemen, naalden, tripijzers, een leergladder, een huidenschraper en bewerkt bot.

Voor het looien van leer is het van belang om te beschikken over (stromend) water. Bijna alle vindplaatsen van leerlooierijen waren dan ook gelegen in de nabijheid van een gracht, sloot, singel of rivier. In een enkel geval werd het water uit een waterput gehaald. Over de lokalisering van de vindplaatsen kan gesteld worden dat de vindplaatsen in de 13e en 14e eeuw nog in de kern van de steden waren gelegen, maar dat de vindplaatsen met een latere datering meer in de uitbreidingszones van de steden lagen.

Met uitzondering van een enkele vindplaats bij de rurale plaats Nijmegen-Lent (9e – 10e eeuw), gelegen bij de centrale plaats Nijmegen, worden de vindplaatsen gedateerd tussen de 13e en 19e eeuw. Het patroon van een toename van het aantal vindplaatsen vanaf de 13e eeuw sluit aan op het patroon zoals dat is gevonden door dhr. A. Ervynck in Vlaanderen.327 Helaas zijn de sporen in Amsterdam en Den Bosch uit de 13e eeuw niet volledig uitgewerkt. De meeste looierijen die bekend

327

102

zijn uit archeologisch onderzoek worden gedateerd vanaf in de 15e eeuw. Van drie vindplaatsen zijn enkele gegevens bekend uit geschreven bronnen, in één geval is een leerlooierij in historisch kaartmateriaal onderzocht. Wat betreft de informatie uit de geschreven bronnen gaat het om meldingen van een stadsbestuurlijke aard op perceelsniveau.

Uit de resultaten van de inventarisatie blijkt dat er geen sprake is van een één op één relatie tussen