• No results found

De ruwe grondstoffen die benodigd zijn voor het maken van leer zijn dierenhuiden, water en looistoffen. Deze grondstoffen dragen onbruikbaar afval met zich mee zoals insecten, parasieten, haren en botmateriaal. Dergelijk afval laat archeologische resten achter. Alle ambachten die werken met dierlijk materiaal laten soortgelijk afval achter met vergelijkbare bewerkingssporen. In het geval van dierlijk botmateriaal gaat het bijvoorbeeld om selectieve botassemblages en snijsporen op het materiaal. Vondsten als botmateriaal en ecologische resten dienen als indicator voor een plek waar met dierlijk materiaal werd gewerkt zoals een leerlooierij. De indicatoren kennen echter hun beperkingen.215

4.1.1 Dierlijk botmateriaal

Archeologische grondsporen die geassocieerd worden met het looien van huiden, komen vaak voor in combinatie met botmateriaal van runderen, schapen of geiten. De vraag rijst hoe botmateriaal gerelateerd kan worden aan het looien van leer. Uit voorgaande archeologische onderzoeken bleken leerlooierscontexten vaak een specifiek botassemblage te bevatten: het gaat voornamelijk om hoornpitten (eventueel met een aangehecht deel van het schedeldak), staartbotjes (vertebrae caudales), teenkootjes (phalanges) en lange middenhand- of voetbeentjes (metapodia zoals de metatarsus en

214

Vindplaatsen van leerlooiers en leerbewerkers in Nederland volgen in het volgende hoofdstuk.

215

58

metacarpus) (Fig. 4.1).216 Een dergelijke selectie botmateriaal wijst in elk geval op het gebruik van

specifieke delen van een karkas.

In veel gevallen zijn op het botmateriaal snijsporen zichtbaar, welke geassocieerd worden met het villen van dieren. Vilsporen zijn diep en scherp en bevinden zich meestal op de kop en onderpoten.217 Het afsnijden van de huid van de poten is afhankelijk van de diersoort en het beoogde

product; in het geval dat een huid als bont bedoeld was, werd de huid hoog op de poten losgesneden.218

Duidelijk is dat slachtsporen qua vorm en plek afwijken van snijsporen. Slachtsporen bevinden zich meestal op de kop en atlas.219

In het geval dat staartbotjes, middenhands- en middenvoetsbeentjes en delen van de kop worden aangetroffen die ook specifieke snijsporen vertonen, is het goed mogelijk dat dit afval is van een leerlooier. De huiden werden na de slacht als grondstof aan de leerlooiers verkocht. Dieren waarvan het vlees niet geconsumeerd werd, zoals

paarden, werden ook compleet

aangeleverd.220 Het aangehecht laten van

bepaalde botten had bovendien specifieke voordelen; zo werden de botten uit de poten gebruikt om een huid te spannen tijdens het prepareren.221 Daarnaast kon uit de metapodia de beste dierlijke olie worden gewonnen, waarmee zachte leersoorten zoals schapen- en geitenleer in een later stadium van huidverwerking werden ingevet.222 Van de schedels worden vaak de hoornpitten en fragmenten van het schedeldak gevonden. Het is bekend dat hersenen uit het schedeldak werden gebruikt tijdens het prepareren van de huid. Het voordeel van aangeleverd krijgen van huiden met horens was dat op basis van de horens de leeftijd van het dier bepaald kon worden. De leeftijd was 216 Albarella 2003, 76; Groot 2010, 78. 217 Albarella 2003, 74. 218 Groot 2010, 79. 219 Groot 2010, 81. 220 Albarella 2003, 76. 221 Bult 2012; Albarella 2003, 75. 222 Serjeantson 1989, 141.

Fig. 4.1 Skelet van een rund, Bovinae (Bos taurus). In zwart zijn de vaak aangetroffen skeletdelen aangegeven. Naar Groot 2010, 148.

59 invloed op de kwaliteit van de huid.223 Voorafgaand aan het prepareren en looien van de huiden

moesten de horens echter wel worden verwijderd. Met uitzondering van enkele hoornpitten die gebruikt werden als gereedschap om leer te versoepelen, werden de horens niet gebruikt bij het looien van de huiden.

Het botmateriaal eindigde als afval bij de leerlooiers en van botmateriaal uit de context van leerlooierijen zijn veel voorbeelden te noemen. Op basis van het botassemblage en de snijsporen op het bot kan specifieke informatie verzameld worden over de wijze van verwerking van dierlijk materiaal en selectie van dieren uit de veestapel. Zo wijst een patroon van botmateriaal van een bovengemiddeld aantal oudere dieren van één sexe op selectie in de veestapel. De slacht van oudere schapen na jaren van trouwe dienst in de wolproductie is daar een voorbeeld van.224 Een patroon van

botmateriaal van meerdere diersoorten en variërende leeftijden wijst op het looien van dat wat voor handen was. Een patroon van botmateriaal van alleen schapen en geiten in de context van een leerlooierij kan wijzen op de activiteiten van een witlooier. Op grotere schaal weerspiegelen de patronen van specifieke selecties dierlijk bot de distributie van karkassen in een stad; meerdere ambachten selecteren hun grondstoffen hieruit en verkopen het resterende als grondstof aan andere ambachtslieden.225Hoornpitten voorzien van hoorn konden worden doorverkocht aan hoornbewerkers

zoals kammenmakers.226 In Brugge zijn grote hoeveelheden hoornpitten in combinatie met bakken

voor het weken van hoorn van de pitten aangetroffen op de vindplaats van een grote leerlooierij.227 Op

deze hoornpitten zijn echter geen snijsporen gevonden die verband houden met het verwijderen van hoorn, wat het niet aannemelijk maakt dat beide ambachten op dezelfde plek werden uitgevoerd. De combinatie van werkplaatsen van zowel leerlooiers als hoornbewerkers komt desalniettemin regelmatig ter sprake in de literatuur.228 Het in elkaars nabijheid uitvoeren van dergelijke ambachten is

enerzijds voordelig in praktische zin, namelijk de afvoer van afval en bevoorrading van ruwe grondstoffen, en anderzijds maakt het concentreren onderdeel uit van de organisatie van de ruimte.229

4.1.2 Ecologisch vondstmateriaal

Het plantaardig looien laat ook ecologische resten achter. Het gaat daarbij om het geheel van biologische, entomologische en parasitologische resten. Dankzij onderzoek naar deze ecologische resten is het mogelijk om deelprocessen van het leerlooien te onderzoeken, die uitsluitend ecologische resten achterlaten. De ecologische resten die in verband staan met het leerlooien, zijn de resten van 223 Serjeantson, 1989, 139. 224 Yeomans 2007, 108; Serjeantson 1989, 131-133. 225 Yeomans 2007, 112. 226 Albarella 2003, 74. 227

Ervynck et al. 2003, 68-69; Ervynck /Hillewaert 1991, 115.

228

Albarella 2003, 74; Rátkai 2011, 142.

229

60

looistoffen, resten huid en fauna die zijn uitgespoeld, afgeschraapt en gedurende het looiproces zijn aangetrokken.230 Van iedere fase van het leerlooien zijn ecologische resten aan te wijzen, zo blijkt uit

een vergelijking van de resultaten van ecologisch onderzoek in Noorwegen, Denemarken, Engeland, Ierland, Frankrijk en Zwitserland.231 Ecologische indicatoren welke direct afkomstig zijn van de

dierenhuid als grondstof zijn bijvoorbeeld parasieten, luizen en vlooien. Door de vacht te verwijderen raken dergelijke “indicatoren” los en horen ze bij het afval van een werkplaats, en worden ze later als zodanig archeologisch weer teruggevonden. Schelvis schrijft dat het van belang is om grondmonsters te onderzoeken op insecten zoals luizen, waarbij de belangrijkste kenmerken zowel het voorkomen als de mate van compleetheid van de luizen zijn. Incomplete luizen, zoals losse poten, koppen en lijven, zijn indicatief voor een ruwe verwerking van huiden zoals het kaarden van wol.232 De opslag van

huiden als grondstoffen laat echter complete luizen achter, evenals insecten die meeliftten met de vacht vanuit de weide of uit hooi.

Hall en Kenward definiëren de combinatie van specifieke entomologische, botanische en parasitologische resten als biologische indicatorgroep. De resten in een biologische indicatorgroep worden gezamenlijk aangetrokken door dezelfde omstandigheden, echter een dergelijke groep mag niet direct gerelateerd worden aan specifieke ambachten zoals het leerlooien.233 Zoals eerder

beschreven, kan ecologisch materiaal indicatief zijn voor meerdere ambachten die met dierlijk materiaal werken. Het leerlooien kent biologische indicatoren die vergelijkbaar zijn met de indicatoren van het verwerken van wol en het verven van textiel. In combinatie met de informatie uit ander, niet ecologisch vondstmateriaal is de waarde van ecologische resten groter.234

Ook de afwezigheid van ecologische indicatoren is van belang. Het looien van voorbehandelde (gepekelde) huiden is in dit opzicht een goed voorbeeld.235 Het pekelen van huiden voorkomt dat de

huid degradeert. Op een werkplaats waar veel gepekelde huiden werden verwerkt, ontbreken logischerwijs de specifieke soorten ongedierte die bij niet-gepekelde huiden wel werden aangetrokken. In het licht van de levendige handel van huiden in de Middeleeuwen dient dit zeker in acht genomen te worden.236