• No results found

Sociale economie: algemeen concept en definitie

HOOFDSTUK II: POTENTIEEL VAN DE DIENSTENECONOMIE

1. DEFINITIE EN CONCEPTBEPALING

1.1 Sociale economie: algemeen concept en definitie

Alvorens dieper in te gaan op buurtdiensten of diensteneconomie is het noodzakelijk een aantal begrippen te verduidelijken. Momenteel worden begrippen zoals sociale economie, sociale inschakelingseconomie, buurtdiensten, nabijheidsdiensten en diensteneconomie dikwijls met elkaar verward, ook in de wetgeving. De Hoge Raad heeft reeds twee jaar terug in zijn advies nr. 3 inzake sociale economie een inspanning gedaan om te komen tot éénduidige definities.

Sinds een kwart eeuw zijn zowel in België als in het buitenland talrijke initiatieven genomen op het gebied van de sociale economie, als antwoord op nieuwe sociale en werkgelegenheidsbehoeften. Veel heeft hier te maken met de beperkingen -om talloze redenen- van de ondernemingen uit de traditionele particuliere sector en uit de overheidssector om tegemoet te komen aan verscheidene hedendaagse uitdagingen, zoals de (langdurige) werkloosheid, de kwaliteit en kwantiteit van diensten van collectief belang, zoals bijvoorbeeld thuishulp, kinderopvang, bejaardenzorg, milieubescherming,...

Deze beperkingen zijn van uiteenlopende aard. De prestaties die van de sociale economie worden verwacht, behoren veelal tot het domein van de dienstenverlening. Zij zijn met andere woorden sterk lokaal of persoonsgebonden. Hierdoor lijkt de overheidssector niet altijd even geschikt als rechtstreekse producent of verstrekker. Daarnaast lijken deze diensten moeilijk vatbaar voor het normale prijsvormingsproces op de vrije markt van vraag en aanbod, zodat de traditionele particuliere sector evenmin de behoefte aan deze diensten in voldoende mate kan bevredigen. Voor vele van deze diensten ligt de aanbodprijs van de traditionele particuliere sector immers hoger dan hetgeen de consumenten bereid zijn ervoor te betalen. Doordat deze diensten zeer arbeidsintensief zijn en weinig potentiële productiviteitswinsten inhouden, ligt hun kostprijs, in de Belgische economische en institutionele context, relatief hoog. Overigens weerspiegelt de prijs die de consument bereid is te betalen voor deze diensten niet altijd de maatschappelijke meerwaarde ervan. De prestaties van de sociale economie worden immers in vele gevallen gekenmerkt door collectieve winsten waarmee de consument meestal geen rekening houdt en die bijgevolg evenmin in zijn waardering van goederen en diensten is vervat. Om dergelijke activiteiten mogelijk en leefbaar te maken, is het aan de overheid om deze aan te moedigen, voor zover zij objectief verantwoord zijn in termen van sociale rechtvaardigheid of van collectieve winsten.

De sociale economie speelt derhalve een voorname rol op twee terreinen die niet hetzelfde zijn noch elkaar volledig overlappen. Enerzijds zijn er de initiatieven die gericht zijn op de socio- professionele inschakeling van laaggeschoolden of personen die langdurig uitgesloten bleven van de arbeidsmarkt. Anderzijds zijn er de buurtdiensten of diensteneconomie, die een bevoorrechte plaats innemen om nieuwe sociale behoeften te beantwoorden en die een belangrijke potentiële arbeidsmarkt zijn.

In de literatuur worden verschillende definities van de sociale economie voorgesteld, uitgaande van drie verschillende invalshoeken.

De eerste bestaat in een definitie van de sociale economie per verschil, namelijk de economische activiteiten van actoren die noch tot de overheidssector, noch tot de winstbeogende particuliere sector behoren. Volgens deze benadering, die van Angelsaksische oorsprong is, spreekt men bijgevolg van 'derde sector', of van particuliere initiatieven waarvan de prioriteit niet zou bestaan in het nastreven van winst.

Een tweede invalshoek verwijst naar het juridische statuut van de ondernemingen die de sociale economie vormen, namelijk de verenigingen zonder winstoogmerk, de ziekenfondsen en sommige, vooral coöperatieve, vennootschappen.

De derde invalshoek, die minder operationeel maar rijker is, brengt de specifieke kenmerken van de werking van de actoren van de sociale economie naar voren. Die actoren nemen een reeks internationaal erkende ethische principes in acht.

De definitie van sociale economie waarvoor de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid gekozen heeft, luidt als volgt:

"De sociale economie omvat de economische activiteiten die worden uitgeoefend door vennootschappen -voornamelijk coöperatieve-, ziekenfondsen en verenigingen, die er de volgende ethische beginselen op nahouden:

- dienstverlening aan leden en aan de gemeenschap veeleer dan winstbejag;

- beheersautonomie, met name verkregen door het zoeken naar middelen (financiële en menselijke) en doeltreffendheid die hen in staat stellen hun continuïteit en

levensvatbaarheid te verzekeren en niet uitsluitend afhankelijk zijn van overheidssubsidies;

- democratische besluitvorming;

- voorrang van arbeid op kapitaal bij de inkomensverdeling (die onder meer tot uiting komt in een actief beleid inzake werkgelegenheidscreatie)."

Intussen is deze definitie ook overgenomen door het project "Sociale economie, conceptualisering, sociale tewerkstelling en buurtdiensten", een initiatief van de Belgische federale regering10.

In het kader van de langdurige uitsluiting van bepaalde personen uit de arbeidsmarkt hebben verschillende instanties, onder meer ook internationale instellingen zoals de OESO en de Europese Commissie, de laatste jaren het accent gelegd op het potentieel van de sociale economie als generator van arbeidsplaatsen en van sociale en professionele inschakeling. Die aandacht, geconcentreerd op de problematiek van arbeidscreatie en van tewerkstelling van personen uit risicogroepen, verhoogt het risico dat de reikwijdte van het concept 'sociale economie' wordt herleid tot initiatieven die louter de inschakeling van la aggeschoolden beogen. In navolging van het federale initiatief omschrijft de Hoge Raad de sociale inschakelingseconomie als het geheel van initiatieven van de sociale economie die als voornaamste finaliteit de herinschakeling van bijzonder moeilijk te pla atsen werkzoekenden vooropstellen via een economische activiteit van productie van goederen en diensten.

Twee elementen hieromtrent moeten in overweging worden genomen. Ten eerste is de sociale economie een veel ruimer concept en kan niet verengd worden tot de finaliteit van het (her)inschakelen van kansengroepen. Uit het Advies nr. 3 van de Hoge Raad omtrent sociale economie bleek dat ongeveer 10 pct. van de totale tewerkstelling in de sociale economie kan doorgaan als sociale inschakelingseconomie. Bovendien moet worden gesignaleerd dat de sociale economie niet het alleenrecht heeft op inschakeling via economische activiteiten. Ook in de particuliere (profit)sector en de overheidssector bestaan er initiatieven die de (her)inschakeling van bepaalde kansengroepen beogen.

10