• No results found

HOOFDSTUK II: POTENTIEEL VAN DE DIENSTENECONOMIE

DE ARBEIDSMARKT IN BELGIE IN

1. DE VRAAG NAAR ARBEID

1.2 De flexibele arbeidsvormen

1.2.1 Tijdelijke werkloosheid

De tijdelijke werkloosheid, waartoe men doorgaans zijn toevlucht neemt om de conjunctuurschommelingen op te vangen, is de laatste jaren sterk afgenomen, naarmate flexibelere arbeidsvormen zich ontwikkelden. In 2000 heeft het aantal tijdelijk werklozen zelfs

een historisch laagterecord bereikt, met een gemiddelde van circa 30.000 voltijdse equivalenten (VTE), tegenover 38.000 het jaar voordien. De daling was het sterkst in Vlaanderen, waar zij bijna 27 pct. bedroeg en waarschijnlijk ook de krapte op de lokale arbeidsmarkt weerspiegelt. In Wallonië en Brussel bedroeg de daling respectievelijk 18 en 11 pct. De omvang van de jaar-op- jaar-daling van het aantal tijdelijk werklozen is in de loop van het jaar 2000 geleidelijk afgenomen naarmate de conjunctuurvertraging zich doorzette, zodat het aantal tijdelijk werklozen uitgedrukt in VTE in het vierde kwartaal nagenoeg identiek was aan het jaar ervoor.

Grafiek 2 - Het gebruik van het stelsel van tijdelijke werkloosheid en uitzendarbeid om conjunctuurschommelingen op te vangen

1.2.2 Uitzendarbeid

Net als de tijdelijke werkloosheid, biedt ook de uitzendarbeid de mogelijkheid om conjunctuurschommelingen op te vangen. Terwijl het beroep op het eerste stelsel toeneemt in geval van conjunctuurvertraging, vermindert daarentegen het door uitzendkrachten gepresteerde arbeidsvolume of neemt zijn toename af. In 2000 bleef het aantal door uitzendkrachten gewerkte uren fors stijgen, en zette het zijn enkele jaren eerder ingezette exponentiële groei voort. Begin 2000 is het groeitempo, in samenhang met de conjunctuurvertraging, echter vertraagd en was er een duidelijke daling waarneembaar zowel bij de arbeiders als bij de bedienden, in Vlaanderen net als in Wallonië. In Brussel, waar de uitzendarbeid vooral betrekking heeft op bedienden, was de vertraging pas eind 2000 merkbaar, wellicht omdat er overwegend minder conjunctuurgevoelige bedrijfstakken gevestigd zijn.

Volgens de arbeidskrachtentelling vertegenwoordigde de uitzendarbeid in 2000 gemiddeld 1,5 pct. van de totale werkgelegenheid. De uitzendarbeid vormt een belangrijk instrument voor de inschakeling van nieuwkomers op de arbeidsmarkt, dit wil zeggen personen die een jaar eerder werkzoekend of inactief waren. Ongeveer 8 pct. van de intreders worden immers in dienst genomen met een tijdelijke overeenkomst van dit type. Bij de nieuwkomers aan wie een tijdelijke betrekking wordt aangeboden, vertegenwoordigt uitzendarbeid één baan op vijf. Deze wijze van inschakeling heeft evenwel meer betrekking op laag- of middengeschoolden, voor wie het ongeveer 9 pct. van de instroom vertegenwoordigt, tegenover 6 pct. voor hooggeschoolden.

De regering heeft de inzetbaarheid van uitzendarbeid goed ingeschat, vermits de invoeginterim - in het kader van het Lenteprogramma « Wie werkt, wint » dat de tewerkstelling van gerechtigden van de sociale zekerheid en van langdurig werklozen beoogt - tot doel heeft aan de personen van deze doelgroepen een voltijdse betrekking van onbepaalde duur te verschaffen. Hun inschakeling wordt bevorderd door een specifieke omkadering en opleiding aangepast aan de behoeften van de onderneming of bedrijfstak waarin zij worden tewerkgesteld.

1.2.3 Tijdelijke arbeid

Het toenemende belang van de tijdelijke arbeid is slechts één aspect van de grotere flexibiliteit op de arbeidsmarkt, die meer in het algemeen tot uiting komt in een groter aantal werknemers die krachtens een tijdelijke arbeidsovereenkomst met hun werkgever zijn verbonden, in een groter

aantal alternatieven van arbeidsstelsels, en in een toenemend gebruik van atypische werktijden, zoals ploegenarbeid, avond- en nachtarbeid of weekendwerk.

Volgens de arbeidskrachtentelling zou het relatieve aandeel van de personen met een tijdelijke betrekking tussen 1995 en 2000 bijna verdubbeld zijn, namelijk van 5 tot 9 pct. van het totaal. Dergelijke arbeidsovereenkomsten worden vooral toegepast bij nieuwkomers op de arbeidsmarkt. Van deze laatsten, die in 2000 circa 7 pct. van de totale werkgelegenheid vertegenwoordigden, waren ruim vier personen op tien tijdelijk in dienst genomen.

Grafiek 3 - Arbeidsmarkt en flexibiliteit van de overeenkomsten : tijdelijke arbeid

Het relatieve aandeel van de nieuwkomers, in dienst genomen in een tijdelijke betrekking, verschilt niet fundamenteel volgens het opleidingsniveau. Het percentage bedraagt immers 41 pct. voor de hooggeschoolden, tegenover 45 pct. voor de laaggeschoolden. Personen met een lager diploma zijn echter in 20 pct. van de gevallen werkzaam in het kader van een PWA, terwijl nagenoeg geen hooggeschoolde werknemers onder het stelsel van een dergelijke arbeidsovereenkomst werken. Wanneer deze laatsten in dienst worden genomen voor een tijdelijke betrekking, is het in zeven gevallen op tien met een traditionele overeenkomst voor bepaalde duur.

1.2.4 Deeltijdarbeid

De deeltijdarbeid is een andere vorm van flexibele arbeidsovereenkomst, die beantwoordt zowel aan de behoeften van de werkgevers, die aldus het arbeidsvolume beter kunnen aanpassen, als aan de noden van de werknemers, die hun beroeps- en het gezinsleven beter op elkaar wensen af te stemmen.

Net als de tijdelijke arbeid is de deeltijdarbeid de laatste jaren sterk toegenomen. Hoewel de invoering van sommige maatregelen inzake creatie van deeltijdarbeid (zoals bijvoorbeeld de activering van de werkloosheidsuitkeringen) en de financiële aanmoediging van de deeltijdse loopbaanonderbreking (met inbegrip van het deeltijdse ouderschapsverlof) niet vreemd zijn aan deze ontwikkeling, is er nog steeds een fundamentele tendens tot groei van de deeltijdarbeid.

Grafiek 4 - Arbeidsmarkt en flexibiliteit van arbeidsovereenkomsten: deeltijdarbeid

(procenten)

Bron: NIS, arbeidskrachtentelling.

In 2000 werkte meer dan 20 pct. van de loontrekkenden deeltijds, tegen 15 pct. 5 jaar eerder. Meer dan 80 pct. van de deeltijdbanen wordt door vrouwen uitgeoefend. In die groep bedraagt de deeltijdse arbeidsgraad 40 pct., tegen ongeveer 5 pct. bij mannen. Zowel bij mannen als bij vrouwen komt deeltijdarbeid meer voor naarmate de scholingsgraad afneemt. In totaal werkt 22 pct. van de laaggeschoolde werknemers deeltijds, tegen 17 pct. bij de hooggeschoolden. Bij

deze laatste groep is deeltijdarbeid echter meer het gevolg van een keuze: 60 pct. van de hooggeschoolden heeft voor een deeltijdbaan geopteerd om zich met de kinderen te kunnen bezighouden of om persoonlijke redenen. Bij de laaggeschoolden worden deze redenen door slechts 40 pct. ingeroepen als verklaring voor hun arbeidsstelsel. Dertig pct. van de laaggeschoolden hebben daarentegen een deeltijdbaan aanvaard omdat ze geen voltijdbaan vonden, dat is 10 pct. meer dan bij de hooggeschoolden.

1.3 Gesalarieerde werkgelegenheid per bedrijfstak en effect van het beleid ter bevordering