• No results found

HET BEVORDEREN VAN DE ONTWIKKELING VAN BUURTDIENSTEN OF LOKALE DIENSTENECONOMIE

HOOFDSTUK II: POTENTIEEL VAN DE DIENSTENECONOMIE

AANBEVELINGEN INZAKE EEN BELEID TER VERHOGING VAN DE WERKGELEGENHEIDSGRAAD

3. HET BEVORDEREN VAN DE ONTWIKKELING VAN BUURTDIENSTEN OF LOKALE DIENSTENECONOMIE

Vandaag de dag is er een grote nood aan een betaalbaar aanbod van vele persoonlijke diensten die in het tweeverdienerstijdperk een betere combinatie van gezin en arbeid mogelijk maken. Voorbeelden hiervan zijn onder meer thuishulp (tuin- en huisonderhoud), kinderopvang, begeleiding van zieken en minder mobielen. Bij een groter aanbod van persoonlijke dienstverlening zullen niet alleen jonge vrouwen (kinderopvang), maar ook 40- en 50-plussers (begeleiding van bejaarde ouders) gemakkelijker actief op de arbeidsmarkt kunnen blijven. In de Scandinavische landen zijn de hoge werkgelegenheidsgraden, ook bij de ouderen, wellicht mede toe te schrijven aan een uitgebreid netwerk van buurtdiensten tegen relatief goedkope tarieven.

Bovendien hebben de buurtdiensten als een belangrijke nevendoelstelling de (her)integratie van langdurig werkzoekenden en laaggeschoolden. Hoewel dit punt niet de absolute prioriteit van de lokale diensteneconomie is, wordt deze doelstelling de laatste tijd door de overheid steeds meer op de voorgrond geschoven. Het is dan ook belangrijk dat buurtdiensten mogelijkheden bieden aan laaggeschoolden om zich volop te integreren op de arbeidsmarkt, zowel door de creatie van nieuwe arbeidsplaatsen als door de dienstverlening zelf. Enerzijds krijgen laaggeschoolden immers gemakkelijker de kans om een baan te aanvaarden, indien de persoonlijke dienstverlening niet te duur is. Anderzijds biedt die lokale diensteneconomie kansen voor arbeid die in het algemeen toegankelijk is voor laaggeschoolden, maar die tegelijk een kwaliteitsvolle inhoud heeft met voldoende kansen op zelfrealisatie. Die banen vereisen veeleer relationele, communicatieve en sociale vaardigheden die niet noodzakelijk diplomagebonden zijn.

De Hoge Raad pleit er dan ook voor dat de gewesten en gemeenschappen meer aandacht

besteden in hun opleidingsprogramma’s aan projecten die voor laaggeschoolden voldoende basiskwalificaties geven om aan de slag te gaan in buurtdiensten. Zo zouden de werknemers

van ondernemingen die buurtdiensten verstrekken, gratis toegang moeten krijgen tot aangepaste vormingsprogramma’s en binnen hun onderneming de geschikte begeleiding moeten ontvangen. Daarenboven zouden die werknemers eveneens loopbaanvooruitzichten moeten worden geboden

door hen een behoorlijk statuut te geven.

Die twee elementen – opleiding en motivering van de werknemers – kunnen immers mede een vertrouwensklimaat scheppen tussen de gebruikers en de verstrekkers van buurtdiensten (ongeacht of zij tot de overheidssector, de particuliere sector of de sociale economie behoren) en de gebruikers een vertrouwenssignaal sturen inzake de kwaliteit van de aangeboden diensten.

De Hoge Raad is van mening dat er twee belangrijke en kritische succesfactoren zijn voor de verdere ontwikkeling, met name enerzijds, de financiering van de buurtdiensten, en anderzijds, de rol van de overheid in de structurering van het aanbod.

3.1 Financiering van de buurtdiensten of lokale diensteneconomie

Dat de overheid een belangrijke financier is van de lokale diensteneconomie , wordt verantwoord door het feit dat de diensteneconomie – of ze nu individueel of collectief toegankelijk is –een collectieve meerwaarde genereert die de voldoening van de individuele afzonderlijke gebruikers overstijgt en die niet in rekening wordt gebracht door het prijsmechanisme. Het is dan ook

onontbeerlijk dat de overheid een actieve rol speelt in het financieren van de diensteneconomie. De overheid moet er, o.m. door het toekennen van subsidies, voor zorgen dat een aanbod op een duurzame manier wordt gerealiseerd dat beantwoordt aan de groeiende en gediversifieerde vraag. Daarnaast moet een actieve rol van de overheid verhinderen dat een terugstroom van een

aantal diensten naar het marktgebeuren zich gaat vertalen in stijgende prijzen van de dienstverlening voor de gebruiker, wat een ernstig risico op dualisering van de maatschappij inhoudt. Er moet dan ook op gelet worden dat iedereen beroep kan doen op de diensten van de

lokale diensteneconomie.

Een belangrijke vraag derhalve is welke combinatie van financieringsbronnen het meest passend is, wat neerkomt op het bepalen van het relatieve aandeel van de bijdrage van de gebruiker en van de overheidssubsidies. Er bestaan trouwens verscheidene subsidievormen. Het kan gaan om ofwel verbruikssubsidies d.w.z. subsidies toegekend aan de verbruiker, die kan kiezen tot welke verstrekker hij zich wendt, ofwel productiesubsidies, die het mogelijk maken de dienst ter beschikking van de verbruikers te stellen tegen een lagere prijs dan de productiekosten.

In dit kader vindt de Hoge Raad dat de keuze van de subsidiëringsvormen van de diensten niet

los kan gezien worden van de geformuleerde doelstellingen. Dat betekent dat, indien de

overheid moeilijk bemiddelbare laaggeschoolde werkzoekenden op de arbeidsmarkt wil inschakelen via de buurtdiensten, hiervoor specifieke subsidieregelingen (bv. activeringsuitkeringen) moeten gecreëerd worden, die los staan van een algemene structurele financiering van buurtdiensten. De overheidssubsidies dienen dus goed te worden onderscheiden naargelang van de nagestreefde collectieve baten: het gaat om een financiering die verband houdt met de aard zelf van de uit de buurtdiensten voortvloeiende baten en/of een financiering gekoppeld aan de opleiding-herinschakeling van de personen uit kansengroepen in het kader van

een actief beleid. In het laatstgenoemde geval moet de subsidie groot genoeg zijn om de opleiding van de werknemers te dekken gedurende het hele herinschakelingsproces.

De Hoge Raad stelt met tevredenheid vast dat de overheid, zowel op federaal niveau als de gewesten en de gemeenschappen, beleidsinitiatieven inzake buurtdiensten heeft genomen. Belangrijk is het federale initiatief om de vraag te solvabiliseren via de zogenaamde dienstencheque, ook al blijven de activiteiten waarvoor de cheque geldt, nogal beperkt.

De Hoge Raad vraagt wel dat de verhouding tussen dit nieuwe initiatief van dienstencheque, het

PWA-stelsel en andere bestaande subsidievormen wordt uitgeklaard.

Alhoewel door het fiscaal aftrekbaar maken van de dienstencheque er geen fiscale concurrentie bestaat, is er concurrentie met het PWA op recruteringsvlak met afroming van werkzoekenden als gevolg. Bovendien blijft de fundamentele vraag omtrent de toekomstvisie van het huidige PWA- stelsel bestaan. Enerzijds heeft het PWA-stelsel de verdienste om moeilijk bemiddelbare werkzoekenden via een flexibele en relatief financieel aantrekkelijke baan op maat opnieuw in contact te brengen met de arbeidsmarkt. Anderzijds blijft het PWA, ondanks recente, maar te beperkte verbeteringen, een werkloosheidsval creëren: te weinig PWA'ers stromen door naar de reguliere arbeidsmarkt, mede omdat in de meeste gevallen de inkomenswinst bij een dergelijke overstap nagenoeg nihil is.

Daarnaast moet worden nagegaan in welke mate de dienstencheques overeenstemmen met de reeds bestaande subsidies op het gebied van diensten aan personen (zoals hulp aan gezinnen en bejaarden).

3.2 De structurering van het aanbod

De Hoge Raad verzoekt de gewesten en gemeenschappen om werk te maken van de

structurering en coördinatie van het aanbod. Om de doelstellingen in termen van kwantiteit,

kwaliteit en sociale rechtvaardigheid inzake buurtdiensten te halen, kan de overheid ofwel deze diensten zelf verstrekken, ofwel de verstrekking ervan door derde organisaties subsidiëren.

Mede gelet op de verscheidenheid van activiteiten en actoren en de veelheid van nieuwe initiatieven is het, volgens de Hoge Raad, aangewezen dat de overheid een regulerende rol

opneemt in het vaststellen van kwaliteitsnormen die potentiële gebruikers vertrouwen inboezemen. Om de effectieve vraag naar buurtdiensten te verhogen, moeten immers niet alleen

de prijzen op een aanvaardbaar peil worden gehouden, maar dienen de gezinnen tevens te worden overtuigd van het belang om bepaalde huishoudelijke taken te delegeren en moeten zij voldoende vertrouwen hebben in de dienstverleners.

De dynamiek van de buurtdiensten kadert steeds meer in een sterke lokale inplanting. De Hoge Raad vraagt derhalve initiatieven te nemen die de coördinatie op lokaal vlak versterken via een bevordering van de complementariteit tussen de overheid, diverse initiatieven in de sociale economie en de winstbeogende particuliere sector. Het nieuwe initiatief in Vlaanderen van de werkwinkels, die op lokaal vlak moeten uitgroeien tot een regisseur van de lokale diensteneconomie, wordt door de Hoge Raad dan ook verwelkomd.

De rol van de overheid als kwaliteitsbewaker van de dienstverlening en, vooral, als belangrijke financier van de diensteneconomie, mag niet leiden tot een uniformisering van de initiatieven

volgens door de overheid strikt bepaalde regels, die de creativiteit van de diensten om in te spelen op nieuwe tendensen zou beknotten en bepaalde kwalitatief sterke dienstverleners zou verdringen. De Hoge Raad acht het trouwens bijzonder belangrijk de ontwikkeling van vernieuwende