• No results found

Sekse-segregatie op de arbeidsmarkt

HOOFDSTUK II: POTENTIEEL VAN DE DIENSTENECONOMIE

ARBEIDSPARTICIPATIE VAN VROUWEN

3. KWALITATIEVE POSITIE VAN DE VROUW OP DE ARBEIDSMARKT

3.1 Sekse-segregatie op de arbeidsmarkt

Op de arbeidsmarkt is er nog altijd sprake van een scheiding tussen zogenaamde "mannenberoepen" en "vrouwenberoepen", en zelfs tussen "mannensectoren" en "vrouwensectoren".

Grafiek 11 - Werkgelegenheidsgraden en vrouw/man tewerkstellingsratio's naar sector in 1999

Bron: Eurostat, arbeidskrachtentelling.

Zo is uit grafiek 11 duidelijk af te leiden dat in de industrie in België vrouwen in sterke mate ondervertegenwoordigd zijn. In 1999 waren amper 6 pct. van de vrouwen tussen 15 en 64 jaar werkzaam in de industrie, tegen ongeveer een kwart van de mannen. In internationaal perspectief betekent dit dat België, samen met de twee andere Beneluxlanden en de mediterrane landen Spanje en Griekenland in de Europese Unie, helemaal achteraan bengelt inzake de werkgelegenheidsgraad van vrouwen in de industrie. In de Europese Unie ligt de werkgelegenheidsgraad van vrouwen in de industrie gemiddeld op zowat 8,5 pct. Koploper is Portugal met ruim 15 pct., gevolgd door Denemarken en Duitsland met respectievelijk 11 en 10,5 pct.

Aangezien de werkgelegenheidsgraad van de vrouwen in de industrie eveneens wordt bepaald door de graad van industrialisering van de betreffende economie, is het noodzakelijk, om de relatieve positie van de vrouwen ten opzichte van de mannen in de industrie te kennen, de werkgelegenheidsgraad van de vrouwen te vergelijken met deze van de mannen via de vrouw/man-tewerkstellingsratio. Deze indicator toont aan dat in de Europese Unie in geen enkel andere lidstaat, op Luxemburg en Spanje na, de genderongelijkheid inzake tewerkstellingskansen in de industrie zo groot is als in België.

In de dienstensector is de situatie totaal verschillend. De werkgelegenheidsgraad in de diensten voor de vrouwen beliep in België in 1999 bijna 44 pct., wat ietwat meer is dan het gemiddelde van de Europese Unie. Vooral de drie Scandinavische landen - met Zweden en Denemarken als absolute koplopers met een dienstenwerkgelegenheidsgraad van de vrouwen van zowat 60 pct. - en, in mindere mate, het Verenigd Koninkrijk en Nederland doen het uitgesproken beter dan België met werkgelegenheidsgraden van meer dan 50 pct. De drie mediterrane landen, Italië, Griekenland en Spanje, sluiten de rij met werkgelegenheidsgraden van amper 30 pct.

Belangrijk is daarnaast de vaststelling dat in bijna alle Europese landen meer vrouwen dan mannen in de dienstensector werken. In België beliep het verschil inzake dienstenwerkgelegenheidsgraad tussen mannen en vrouwen in 1999 zowat 2 procentpunten, wat neerkomt op een vrouw/man-tewerkstellingsratio van 1,05. Hiermee evenaart België nagenoeg het Europese gemiddelde. Gelet op het feit dat de dienstenwerkgelegenheidsgraad van vrouwen in België hoger ligt dan gemiddeld in de Unie en dat dat voor de vrouw/man-tewerkstellingsratio niet het geval is, wijst erop dat de graad van tertiairisering van de Belgische economie hoger is dan gemiddeld in de Unie. Slechts in vier lidstaten is de vrouw/man-tewerkstellingsratio in de diensten kleiner dan 1 met name in Luxemburg, maar vooral in Spanje (0,87), Italië (0,76) en Griekenland (0,70). In die laatste drie landen is niet alleen de tertiairisering van de economie nog niet zo ver gevorderd dan in de rest van de Unie, de genderongelijkheid speelt er eveneens nog volop. In Zweden en Finland, en, in ietwat mindere mate, in Denemarken en Duitsland, is het overwicht van vrouwen in de dienstensector zeer sprekend.

De eerste conclusie van dit deeltje luidt dan ook dat in België een onevenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen bestaat in de industrie, maar niet langer in de diensten. Dat onevenwicht in de industrie is trouwens in België groter dan gemiddeld in de Europese Unie.

Grafiek 12 - De genderongelijkheid in de industrie in de Europese Unie in 1999

Bron: Eurostat, arbeidskrachtentelling.

Het is dan ook interessant om de industriële sector van naderbij te bekijken. Uit grafiek 12 blijkt dat de bouwnijverheid in alle Europese landen een uitgesproken mannensector is. In de Unie beliep de vrouw/man-tewerkstellingsratio in 1999 gemiddeld 0,09. Met een vrouw/man tewerkstellingsratio van 0,10 doet België het inzake genderongelijkheid niet slechter dan het Europees gemiddelde. In de verwerkende nijverheid is het resultaat van België heel wat minder

rooskleurig. Met een vrouw/man-tewerkstellingsratio van 0,29 ligt die ver achter op het Europees gemiddelde van 0,39. België behaalt trouwens, op Luxemburg na, het slechtste resultaat in de Europese Unie.

Deze resultaten tonen aan dat België wordt geconfronteerd met een groot genderonevenwicht inzake tewerkstelling in de verwerkende nijverheid, wat wellicht samenhangt met de beperkte deelname van vrouwen aan technische opleidingen in het onderwijs. Voor het beleid is het dan ook een uitdaging dat de feminisatie van de arbeidsmarkt ook de verwerkende nijverheid bereikt. In dat verband is het onder meer van belang dat meisjes ook voor technische onderwijsrichtingen kiezen.

Grafiek 13 - Genderongelijkheid in de dienstensector in de Europese Unie in 1999

(vrouw/man tewerkstellingsratio naar activiteitstak)

Bron: Eurostat, arbeidskrachtentelling.

In het geheel van de diensten kan men in het algemeen spreken van een genderevenwicht. Dat gemiddelde verhult evenwel uiteenlopende situaties in de verschillende sub-branches met systematische onder- of oververtegenwoordiging van vrouwen in bepaalde beroepen of branches. Zo is het aandeel van de vrouwen in de gezondheidszorg overweldigend. In België beliep de

vrouw/man-tewerkstellingsratio voor die branche in 1999 ruim 3.3, wat nagenoeg samenviel met het Europees gemiddelde. In de drie Scandinavische lidstaten bedraagt die ratio ruim 6 à 7. Ook het onderwijs en, in mindere mate, de horeca, zijn activiteitstakken waar het aandeel van vrouwen in de tewerkstelling groter is dan dat van de mannen. In de branches handel, zakelijke dienstverlening, financiën en overheid, is er in de meeste lidstaten een licht genderonevenwicht ten nadele van de vrouwen. Merkwaardig is dat, in tegenstelling tot de andere drie subsectoren, in de financiële diensten de relatieve positie van de vrouw in België minder goed is dan het Europees gemiddelde. De vrouw/man-tewerkstellingsratio voor deze sector bedroeg immers in 1999 in België amper 0,72 tegen gemiddeld 0,91 in de Unie. In Zweden, Finland en Ierland is er in die branche een duidelijk overwicht van vrouwen. In de activiteitstak transport en communicatie, ten slotte, is er een uitgesproken ondervertegenwoordiging van de vrouwen, die inzake omvang vergeleken kan worden met die in de industrie.