• No results found

INDIVIDUELE WERKNEMER

IV. Sociaal-medische begeleiding

Effectieve interventie door de bedrijfsarts vereist dat deze vroegtijdig in beeld is, bij eventueel verzuim vroegtijdig een adequate diagnose stelt en de relatie met het werk legt, en na het vaststellen van de oorzaak van een eventuele beroepsziekte actie onderneemt om het bedrijf aan te zetten tot preventie – voorkomen dat de zieke werknemer door hernieuwde blootstelling wederom uitvalt én voorkomen dat collega’s worden blootgesteld aan dezelfde risicovolle omstandigheden die reeds tot uitval hebben geleid. De bedrijfsartsen die bij deze cases waren betrokken hebben deze interventiemogelijkheden echter onvoldoende opgepakt.

Bedrijfsarts veelal laat in beeld

Uit de cases blijkt dat vrijwel altijd de huisarts de eerste toevlucht was voor werknemers met gezondheidsklachten. De bedrijfsarts kwam veelal pas in beeld nadat een werknemer was uitgevallen en werd opgeroepen voor een verzuimconsult.

De afstemming tussen huisarts en bedrijfsarts liet te wensen over. Huisartsen verwijzen zelden naar de bedrijfsarts, maar veeleer naar het medisch-specialistische of para-medische circuit. Ook in de gevallen dat de huisarts (als eerste) de relatie met werkfactoren legde, nam deze geen contact op met de bedrijfsarts. Onduidelijk is of de huisarts de patiënt aanraadde om contact op te nemen met de bedrijfsarts.

Overigens is het zo dat werknemers, zoals gezegd, vaak doorwerkten met klachten en ook niet op eigen initiatief contact opnamen met de bedrijfsarts.

Ook in ander opzicht kwam de bedrijfsarts pas laat in beeld binnen het bedrijf. Uit de cases is niet gebleken dat de bedrijfsarts zich goed op de hoogte stelde van de omstandigheden in het bedrijf nog voordat een werknemer zich bij de arts meldde met een mogelijke beroepsziekte. Mogelijke instrumenten om zich op de hoogte te stellen zijn bijvoorbeeld het opvragen van een risico-inventarisatie of het uitvoeren van werkplekbezoek. Als dit in de bestudeerde cases al gebeurde, dan pas naar aanleiding van het verzuimgeval – en dan nog zeer incidenteel. Actieve opsporing van beroepsziekten door bijvoorbeeld periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek kwam in de onderzochte cases niet of nauwelijks voor.

88

Diagnose vaak gemist, in een laat stadium en weinig robuust

Uit de verschillende cases blijkt dat de diagnose van met name OPS lang op zich liet wachten. In veel gevallen werd in eerste instantie gedacht aan psychische problematiek. Opvallend is dat de Solvent Teams er wel redelijk snel in slaagden een diagnose te stellen (hoewel soms met een zekere terughoudendheid). Een vergelijkbare diagnostisch specialisme op het gebied van RSI ontbreekt. De aandoening RSI werd weliswaar iets vaker onderkend, maar de diagnose was in die gevallen weinig robuust. In slechts een zeer beperkt aantal cases was sprake van een melding van de beroepsziekte aan het NCvB.

De diagnose richtte zich vrijwel uitsluitend op de individueel-medische kant van de ziekte, en zelden tot nooit op een bredere diagnose van het proces (waaronder de arbeidsomstandigheden en de arbeidsverhoudingen binnen bedrijven).

Opvallend is voorts dat het in meerdere OPS-gevallen de partner was die als eerste de verdenking van OPS koesterde – veelal na het lezen van een folder of het zien van een documentaire over de aandoening. Overigens zijn er meerdere voorbeelden gevonden van situaties waarin de bedrijfsarts ook na de ‘zelfdiagnose’ van de werknemer of diens partner geen adequate actie ondernam.

Relatie met werk zelden gelegd

Onduidelijk is of de betrokken bedrijfsarts zich onvoldoende rekenschap geeft van het type werk dat de zieke werknemer verricht, en welke risico’s deze werkzaamheden met zich brengen. Gezien het feit dat de diagnose vaak gemist is, lijkt echter evident dat de bedrijfsartsen in de onderzochte cases niet op de hoogte waren van de omstandigheden ter plekke óf er niet in slaagden de relatie te leggen tussen type werk en aard van de klachten. Ook blijkt uit de dossiers niet dat de bedrijfsarts serieus de arbeidsgeschiedenis van de betrokken werknemer meewoog bij de diagnose.

Als uiteindelijk een relatie met het werk werd gelegd, was dat in veel gevallen op suggestie van de werknemer zelf (of, bij OPS-gevallen van de partner).

In de gevallen dat er sprake was van een ‘mogelijke relatie met het werk’, was dat alleen in algemene termen. Werkplekbezoeken om zich ter plekke op de hoogte te stellen van de arbeidsomstandigheden werden in de onderzochte cases zelden uitgevoerd.

Voor zover daar zicht op is, beperkte de probleemanalyse zich tot het vaststellen van de belastbaarheid van de werknemer en diens mogelijkheden tot reïntegratie.

Na diagnose geen actie richting bedrijf om herhaling te voorkomen

In geen van de dossiers is gebleken dat de bedrijfsarts actie ondernam richting het bedrijf om aan te dringen op verbetering van de arbeidsomstandigheden teneinde te voorkomen dat ook andere werknemers aan dezelfde risico’s worden blootgesteld. Integendeel: in een aantal cases was sprake van collega’s die met dezelfde klachten kampen, waarna geen enkele preventiegerichte actie werd ondernomen.

89

In meerdere gevallen was de ‘oplossing’ voor de gesignaleerde problematiek ‘ander werk’ voor de zieke werknemer. Van een structurele verbetering van de risicovolle werksituatie was in die gevallen geen sprake.

In de schaarse gevallen waarin de bedrijfsarts wél aanbevelingen had gedaan, zijn deze zeer algemeen van aard en is ook geen actie ondernomen om te achterhalen of de aanbevelingen daadwerkelijk worden opgevolgd.

Er zijn in de onderzochte cases vrijwel geen aanwijzingen voor een lerend effect gevonden. Werkgebondenheid werd vaak niet onderkend en erkenning van werkgebondenheid (en daarop volgende preventieve actie) vond zelden plaats.

Samengevat vertoont het handelen van de betrokken bedrijfsartsen, blijkens de dossiers, een aantal opvallende overeenkomsten:

1. weinig kennis van (ontstaan, beloop, en behandeling) van beroepsziekten 2. geen toepassing van vijf-fasenmethodiek bij de diagnostiek

3. weinig tot geen onderzoek naar het werkgerelateerde karakter van de aandoening 4. geen ‘lerend’ vermogen (in de zin van ‘opschaling’ van individueel verzuim naar

preventie op de werkvloer)

Werkhervatting veelal in de eigen of andere belastende functie

De inspanningen van de bedrijfsarts waren in de meeste gevallen beperkt tot zo spoedig mogelijke reïntegratie. Vaak werd terugkeer naar het werk gepresenteerd als ‘medicijn’ om definitieve uitval te voorkomen, maar aan de werkbelasting werd in de meeste gevallen weinig tot niets gedaan. In meerdere gevallen was aannemelijk dat deze fixatie op ‘snelle reïntegratie’ de klachten bestendigde of zelfs verergerde.

In meerdere gevallen was sprake van reïntegratie in de eigen (belastende) functie of in een andere even belastende functie – in sommige (RSI-)gevallen overigens tegen het advies van de bedrijfsarts in. Uit de OPS-cases bleek regelmatig van een evident verkeerde inschatting van de belastbaarheid van OPS-patiënten.

Ieder werkt vanuit eigen specialistische perspectief

Er is sprake van een scherpe arbeidsdeling, waarbij de patiënt vaak snel wordt doorgeschoven naar een volgend loket. In het meest extreme (OPS-)geval is sprake van meer dan 100 consulten bij de verschillende zorgverleners voor er effectief actie wordt ondernomen. Er is sprake van langdurige specialistische diagnostiek, maar telkens vanuit het eigen referentiekader van de betrokken specialist/paramedicus.

90 Ontbreken van regie

Opvallend is dat niemand de regie neemt: de huisarts niet en de bedrijfsarts evenmin. In meerdere cases is sprake van een slechte afstemming tussen de verschillende betrokken zorgverleners. Coördinatie ontbreekt. Ieder beperkt zich tot zijn eigen domein, en ook de andere zorgverleners dan de bedrijfsarts nemen geen actie om de omstandigheden in het bedrijf aan te kaarten. Dit betreft niet alleen de ziekenhuisgebonden of paramedische zorg maar ook, in het beperkte aantal cases, de Solvent Teams. Revalidatie richt zich met name op lichamelijk herstel en vergroting belastbaarheid, maar zelden of nooit op vermindering van de belasting.

Nazorg ontbreekt

De regie ontbreekt helemaal wanneer de werknemer is uitgestroomd naar de WAO/WIA. In de gevallen dat een werknemer definitief uitviel en vertrok bij zijn werkgever, verdween hij ook uit het zicht van de bedrijfsarts. Nazorg ontbreekt. Er is uit de dossiers niet gebleken dat in dergelijke gevallen de verzekeringsgeneeskundige of de arbeidsdeskundige van UWV de regie overneemt.

1b. Wat zijn factoren die van invloed zijn bij het wel of niet nemen van preventieve maatregelen binnen het bedrijf?