• No results found

HOOFDSTUK 4: EEN COMPARATIEVE ANALYSE

4.10 SLOTVERGELIJKING OMTRENT DE FISCALE NEUTRALITEIT

Het algehele overkoepelende thema van de fiscale neutraliteit omtrent de collectieve beleggingsinstellingen is in dit onderzoek op verschillende momenten aan de orde gekomen. De ratio hierachter is geweest dat de fiscale behandeling van het collectieve beleggingsresultaat, geen economische hinder moet vormen ten opzichte van de situatie waarin de particuliere belegger rechtstreeks zijn beleggingen houdt. Dit laat zich uitdrukken in het beginsel van de neutraliteit van de belastingheffing.

Op grond van de economische theorie zou de afname van een dergelijke neutraliteit zich vertalen in een welvaartsverlies. Dit komt omdat er andere beslissingen worden gemaakt op grond van de economische hinder die deze belastingheffingen opwerpen. Dit beginsel is van overeenkomstige toepassing op belastingverdragen, waar ook een neutraliteit tussen jurisdicties wordt geambieerd.

Bij een algehele vergelijking van de fiscale neutraliteit van beleggingsinstellingen valt te zien dat zowel Nederland als Luxemburg hebben getracht de fiscale neutraliteit te bewaken. Zij hebben vergelijkbare fiscale regimes die ten doel hebben om de directe beleggingen van de particuliere aandeelhouders gelijk te stellen aan de situatie dat er voor beleggingen gebruik wordt gemaakt van een beleggingsinstelling. Het is deze reden geweest die in beide landen de heffing van de vennootschapsbelasting heeft geëlimineerd.

Op grond van dezelfde ratio heeft Luxemburg de vrijstelling van de dividendbelastingheffing in het leven geroepen voor beleggingsinstellingen. Ook in Nederland is in het VBI -regime een vrijstelling op deze heffing te vinden. Voor de FBI geldt deze vrijstelling echter niet. Via de complexe werking van de afdrachtvermindering kan dit leiden tot gevallen dat de belastingheffing hoger uitvalt ten opzichte van Luxemburg. Het belang van de neutraliteit lijkt hier te zijn losgelaten.

Op de toepassing van de kapitaalsbelasting is een tegengesteld effect te zien dat zich uit via de Luxemburgse heffing van de taxe d’abonnement. Deze wordt over de nettowaarde van het vermogen van een beleggingsinstelling geheven en bedraagt maximaal 0,05%. De heffing over de heffing van kapitaal wordt in Nederland volledig achterwege gelaten. Ondanks de geringe heffing van het Luxemburgse regime, is Nederland op dit vlak aan te wijzen als het land dat de neutraliteit het beste bewaakt.

Naast technische aspecten dient de neutraliteit ook bewaakt te worden in de eisen die worden gesteld omtrent de kwalificering tot het regime. Dit uit zich in Nederland via de beleggingseisen, financieringseisen en aandeelhouderseisen. In Luxemburg gelden enkel b eleggingseisen.

Terwijl belastingheffing een economische hinder vormt, zien eisen omtrent de kwalificering tot het fiscale regime op het tegengaan van misbruik. Deze eisen zijn om pragmatische redenen ingevoerd, en bedreigen de neutraliteit. Immers; het past niet in de ratio van de neutraliteit om voor de kwalificatie van de FBI-status eisen te stellen aan de financiering van de beleggingen. Het vreemd vermogen mag

bijvoorbeeld in de financieringseisen maximaal 40% bedragen van de waarde van onroerende zak en. Dit is ingevoerd om de neutraliteit te waarborgen ten opzichte van de particuliere belegger, die niet met een dergelijke bovenmatige financiering zou willen of kunnen beleggen. Ook ziet het op het tegengaan van misbruik. De explosieve ontwikkeling van de vastgoedmarkt in de afgelopen jaren in Nederland, en bijhorende beleggingen vanuit de particuliere belegger uit de bovenmatige financiering, bedreigen de neutrale status van deze eisen.208 Omtrent de beoordeling van de kwalificatie-eisen valt de conclusie te

trekken dat het regime voor Luxemburg de neutraliteit beter bewaakt, en zich in deze keuze niet laat verleiden door maatregelen ter voorkoming van misbruik.

In de slotanalyse zou de theorie erop moeten duiden dat Luxemburg, vanwege succesvollere pogingen in het bewaken van de neutraliteit, tot een grotere vertaling van de concentratie in beleggingsinstellingen zou moeten zorgen. Beleggers zouden minder economische hinder moeten ondervinden door belastingheffing indien zij zich vestigen in Luxemburg. H et totale vermogen van investeringsfondsen dat Luxemburg toekomt bevestigt deze vertaling van de neutraliteit ten opzichte van Nederland. Een enkele uitzondering is hierop mogelijk in het geval dat het een pensioenfonds betreft. Deze komt -vanwege de mogelijkheid van het teruggaafverzoek van de dividendbelasting- een grotere neutraliteit ten deel in Nederland, dat over een brede verdragennetwerk en mogelijkheden tot toepassing beschikt. Dat het totale vermogen van enkel deze uitzonderlijke fondsen zich mass aal tot Nederland went, bevestigt de theorie dat de concurrentiekracht op het bewaken van de fiscale neutraliteit over de generale linie door Nederland is verloren.

4.11 Tussenconclusie

In de inleiding van dit hoofdstuk is de volgende deelvraag gesteld: “ Welk regime heeft de belastingneutraliteit het beste gewaarborgd voor collectieve beleggingsinstellingen en welke gevolgen heeft dit voor het fiscale vestigingsklimaat?”

Voor de beantwoording van deze deelvraag is begonnen met de politieke benadering van de Nederlandse fiscale concurrentiepositie. Deze zag zich -vanwege het weglekken van beleggingsinstellingen naar Luxemburg- genoodzaakt om een nieuw regime in te stellen. Vervolgens is het aantal investeringsfondsen tussen Nederland en Luxemburg met elkaar vergeleken. Vooral in de vergelijking van het totale vermogen waarover deze investeringsfondsen beschikken is gezien dat Luxemburg een populaire bestemming is voor dergelijke fondsen.

In de poging om deze voorkeur voor investeringsfondsen te verklaren zijn belastingsoorten en bijhorende tarieven van Nederland en Luxemburg vergeleken. Op het gebied van de vennootschapsbelasting zijn de regimes van beide landen gelijk aan elkaar. De dividendbelasting wordt in Nederland geheven op uitgaande dividenden door FBI’s, terwijl het regime voor de VBI tezamen met het Luxemburgse regime deze heffing achterwege laat. Voor de heffing van de buitenlandse bronbelasting en de noodzaak op verdragstoepassing heeft de Nederlandse FBI een voorkeurspositie ten opzichte van de Luxemburgse SICAV/ SICAF.

Naast de technische aspecten zijn er ook formele aspecten waar beide regimes een verschil in kennen. Het regime voor Luxemburg kent strengere eisen ten opzichte van het object van de belegging,

terwijl de FBI aanvullende aandeelhouderseisen en financieringseisen kent. Deze eisen vloeien voort met het oog om misbruik van het regime tegen te gaan, en worden in Luxemburg niet gehanteerd.

De variant waarin de heffing van de dividendbelasting -samen met de eisen omtrent de kwalificering- achterwege kan worden gelaten en de verdragsvoordelen volledig tot uiting komen, treedt op bij de vergelijking van pensioenfondsen. Deze kiezen voor het beslaan van hun vermogen veelal voor structuren die zich laten via Nederland. In dat kader kan voorzichtig worden gesteld dat de dividendbelasting Nederland tot een minder populaire bestemming van beleggingsinstellingen vormt. Ook geldt dit voor de kwalificerende eisen omtrent de financieringen en de aandeelhouders van collectieve beleggingsinstellingen.

Om argumenten van de status quo weg te nemen, is gekeken naar de internationale verhuizing van investeringsfondsen die afkomstig zijn uit het Verenigd Koninkrijk. Deze zouden voor een vrije keuze moeten staan en de keuze van de vestigingsstaat objectief moeten baseren op beginselen van neutraliteit. In deze keuze slaagt Nederland slechter dan Luxemburg in het aantrekken van nieuwe investeringsfondsen, nu deze in grotere aantallen voor Luxemburg kiezen.

Ook de OESO onderkent het probleem van verdragstoepassing van beleggingsinstellingen. In dat kader is het CIV-Rapport uitgebracht dat pleit om een grotere neutraliteit van belastingheffing te waarborgen door in te zetten op een bredere verdragstoepassing voor beleggingsinstellingen. Via Actiepunt 6 van het BEPS-programma is aanvullend geadresseerd op eventuele gevaren van treaty shopping die in deze neutraliteit voor beleggingsinstellingen kunnen gelden.

Zekerheid en neutraliteit vormen de fundering voor het fiduciaire bestaan van beleggingsinstellingen. De aanwezigheid van zekerheid omtrent de hoogte van de belastingschuld is een essentiële noodzaak voor de transacties in een actieve markt. De competitieve onevenwichtigheden kunnen voor een asymmetrie in de belangen zorgen. Landen met een internationaal georiënteerde markt in de industrie van beleggingsinstellingen kunnen reciprociteitsproblemen ervaren bij landen waar de noodzaak tot het toekennen van verdragstoepassing minder aanwezig is. Dit zal veelal verklaard worden door de aanwezigheid van beleggingsinstellingen die zich voornamelijk tot de nationale markt wenden.

De slotvergelijking omtrent de neutraliteit van de belastingheffing van collectieve beleggingsinstellingen verklaart de samenhang tussen de fiscale neutraliteit van landen en de ambitie van beleggingsinstellingen om zich bij deze landen te vestigen. Luxemburg lijkt in de meeste gevallen een minder grote fiscale hinder te vormen voor beleggingsinstellingen. Deze neutraliteit vertaalt zich in een grotere concurrentiekracht van Luxemburg en is terug te voeren tot de grote interesse die beleggingsinstellingen hebben in het land.