Resultaten 2. De wilde dieren
2.3 Het seizoen van de jacht
Behalve het aandeel en het gebruik van de dieren op de terp is het belangrijk om te onderzoeken in welke seizoenen er door de inwoners van de terp is gejaagd. Dit kan ons inzicht in het leven op de terp vergroten. Waren mensen misschien in bepaalde seizoenen meer of minder afhankelijk van de jacht door goede of minder goede
landbouwopbrengsten of door een ruim aanbod van te vangen wilde dieren?
Om te bepalen in welk seizoen er werd gejaagd, zal er voor de wilde diersoorten onderzocht worden in welke mate zij trekken en als zij trekken in welke seizoenen zij dan in het terpengebied aanwezig zijn geweest.
De wilde zoogdieren
De diersoorten zoals de muizen, de hermelijn en de bunzing zijn diersoorten die geen grote migraties tijdens het jaar maken of in winterslaap gaan. Hierdoor zijn deze dieren het hele jaar beschikbaar om te worden bejaagd. Zij geven dus geen inzicht in de seizoensgebonden jacht.
Van de wilde zoogdieren zijn de aangetroffen walvissoorten voornamelijk zomergasten. Dit betekent dat ze vooral in de zomer talrijk aan de Nederlandse kust voorkomen en daar stranden (http://www.waddenvereniging.nl/wadweten/?item _id=5136, Robineau et al., 1995, 778-781). Dit suggereert dat deze dieren, waarvan de bultrug zeer waarschijnlijk, uit in de zomer aangespoelde exemplaren bestaan waarvan de botten in de zomer naar de terp werden gebracht.
De vogels
Van de vogels die op soort zijn gedetermineerd is ook vastgesteld in welke seizoenen ze gejaagd konden worden (tabel 24). Hieruit blijkt dat er vogels werden bejaagd die het hele jaar, alleen in de zomermaanden of alleen in de wintermaanden aanwezig waren. Dit suggereert dat de jacht het gehele jaar door een aanvulling op de voeding in Firdgum gaf.
52 Tabel 24. Bejaagde vogelsoorten en hun voorkomen in Nederland
Nederlandse naam
Latijnse naam Migrerend
Seizoensaanwezigheid aan
de Waddenzee* Hoogtijmaanden*
Grauwe gans Anser anser Ja Jaargast
Grutto Limosa limosa Ja Voorjaar, Zomer februari tot augustus
Regenwulp Numenius phaeopus Ja Zomer mei tot oktober
Wulp Numenius arquata Nee Jaargast
Bonte strandloper Calidris alpine Nee Jaargast maart/april & juni/september
Goud/Zilverplevier Pluvialis species Nee/ja Jaargast/winter april tot oktober
Goudplevier Pluvialis apricaria Nee Jaargast weinig juni, veel oktober/november
Kanoetstrandloper Calidris canutus Nee Jaargast mei tot augustus
Kemphaan Philomachus pugnax Ja Jaargast
Smient Anas Penelope Ja Winter oktober tot april
Wilde eend Anas platyrhynchos Ja Jaargast augustus tot februari
*De seizoenen en hoogtijmaanden zijn bepaald aan de hand van Johnson, 1993, 80, 88, 90, 208, 216, 218, 232, 234, 236 en Fergu son-Lees & Willis, 1987, 58, 64, 72, 146, 154, 158, 166, 170, 172.
De vissen
De vissen
De vissoorten die zijn gevonden in Firdgum blijken grotendeels inheemse soorten voor Nederland te zijn (tabel 25). De meerderheid van de soorten is oceanodroom. Dat betekent dat deze soorten hun hele leven op zee doorbrengen. Enkele van deze soorten zijn slechts in bepaalde seizoenen in de kustwateren van Nederland vertegenwoordigd. Dit zijn de tong, de stekelrog, de haring en de geep. Deze vissen zijn voornamelijk in de zomer aan de Nederlandse kust en in de Waddenzee te vinden. Dit is dus een sterke aanwijzing voor vissen in de zomer.
Behalve de oceanodrome vissen zijn er ook anadrome vissen. Deze soorten groeien op in zee en trekken in de paaitijd de rivieren op of stroomopwaarts van de rivieren om te paaien. De paaitijd van deze vissoorten geeft een indicatie wanneer deze vissen vanuit zee naar brak of zoet, ondiep water trekken om te paaien en dus gemakkelijk bevist konden worden. De grote marene, haring en spiering zijn anadrome vissoorten. De grote marene trekt in december de rivieren op. Dit geeft aan dat er in Firdgum mogelijk ook in de winter gevist werd. De haring en de spiering paren in de lente- en zomermaanden. In deze maanden zijn deze vissen dus in grote aantallen aanwezig, wat suggereert dat er zowel in de zomer als in de winter gevist werd vanuit de vindplaats.
De katadrome vissen leven het grootste deel van hun leven in zoet of brak water en trekken in de paaitijd naar zee om daar te paaien. Katadrome vissen kunnen dus in
53 Tabel 25. Bejaagde vissoorten en hun voorkomen in Nederland
Nederlandse naam Latijnse naam Aanwezigheid in de Waddenzee Paailocatie ten opzichte van de Waddenzee Migratiepatroon Gladde haai/Toonhaai Mustelus mustelus
Standvis Niet bekend Oceanodroom
Ruwe haai Galeorhinus galeus
Standvis, wordt niet veel
gevangen Niet bekend Oceandroom
Stekelrog Raja clavata
Zomergast
Jongen groeien op in de waddenzee, trekken na
een jaar na dieper water Oceanodroom Haring Clupea
harrengus
In herfst en voorjaar naar de kust,
In de hoogzomer paaien
haring in de Waddenzee Anadroom 1-2 jaar oude haringen
verschijnen in hoeveelheden in dec-jan tot april
Spiering Osmerus eperlanus
Standvis, maar voornamelijk in de zomer in
Niet, paaien in de
Noordzee Anadroom
grote getale gevangen Grote Marene Coregonus
lavaretus
Standvis, voornamelijk in de zomer in de monding van de
Waddenzee, Legt eieren in de monding van de
waddenzee Anadroom
in de winter trekt het naar diepere wateren Paling Anguilla
anguilla
4 tot 5 jaar oude onvolwassen palingen in zoet water of nabij de kust,
Niet, in de Sargassozee Katadroom volwassen trekken jaarlijks weg
om te paaien in de Sargassozee Geep Belone belone
Voorjaar om te paaien
April-juni bij de kust
om te paaien Oceanodroom Kabeljauw Gadus morhua Standvis,
Vooral jonge kabeljauw (1-2 jaar oud)
Niet, paait in de
Noordzee, jan-mei Oceanodroom Wijting Merlangius
merlangius
Standvis, soms ook in brak water
Niet, paait in de oostzee
en noordzee Oceanodroom Zeedonderpad Myoxocephalus
scorpius
Standvis, in de zomer meer aan de kust dan in de winter
Van okt- maart, in de Waddenzee op
grinderige gronden Oceanodroom Bot Platichthys
flesus
Ondiep water dichtbij de kust en in rivieren,
Ondiep water dichtbij de kust en in rivier- In de winter in dieper, zouter water. Paaien in
jan-mei Katadroom
Winter in zouter, dieper water, paaien jan-mei
Tong Solea solea Tot 2de levensjaar dichtbij de
kust, Paaien in de buurt van de kust tot 40 m diep,
april-aug Oceanodroom Soms in brak of zoet water.
Standvis in de Waddenzee Bot/schol/schar Pleuronectidae Schol:zouter water dan de bot,
jonge schollen
Niet, paait in dieper
water, nov-maart Oceanodroom/Katadroom tot 24 cm in ondiep water van
de Waddenzee Dunlipharder Liza ramada
Zomergast
Niet, Noordzee nabij de
kust maar in sep-feb Katadroom
*De informatie over de seizoen, migratiepatronen, paartijd en paarlocatie zijn, voor zover deze bekend zijn, bepaald met beh ulp van de bron: http://www.fishbase.org/search.php, Duncker, 1960, 49,54,87-88,92,159,171-172,195,203,302)
54 principe het hele jaar door zijn gevangen in de binnenwateren. Daarnaast zijn ze rond de paaitijd in grote getale aanwezig in brak water en aan de kust. Voor de dunlipharder, die paart in december, betekent het dat in december deze vis in mindere mate aanwezig is in zoete en brakke wateren aangezien de populatie naar zee wegtrekt om te paaien. Voor de bot geldt dat in de zomermaanden de volwassen exemplaren minder in de Waddenzee aanwezig waren. Voor de paling is geen duidelijk paaitijd gegeven. Echter omdat de paling in brak en zoet water opgroeit tot ze volwassen zijn en dan wegtrekken naar de Sargassozee om te paaien, is het aannemelijk dat palingen het hele jaar door rond Firdgum gevangen konden worden. Hetzelfde geldt voor de grote marene en de
dunlipharder. Jonge onvolwassen exemplaren zullen altijd in het zoete en brakke water aanwezig zijn geweest.
Volwassen exemplaren van de kabeljauw en wijting leven voornamelijk in diep water terwijl de jongen zich concentreren in ondiepe wateren en langs kusten. Voor Firdgum is het dus mogelijk dat er op jonge kabeljauw en wijting gejaagd werd. Voor de wijting is het aannemelijk dat het om jongere dieren gaat aangezien de fragmenten van wijting allemaal vrij klein zijn en daardoor gemist zijn in het handverzamelde materiaal en enkel in de 5 mm- en 2 mm-fractie gevonden werd. De kabeljauw werd echter alleen
aangetroffen in het handverzamelde materiaal. Dit fragment is waarschijnlijk afkomstig van een groot exemplaar. Dit doet vermoeden dat hier sprake is van een volwassen kabeljauw in plaats van een jong exemplaar. De bot, grote marene en de zeedonderpad leven voornamelijk in ondiep en brak water zoals estuaria. De Waddenzee is een van de grootste paai- en opgroeigebieden voor de tong. Dit suggereert dat tongen het hele jaar door aanwezig waren rond Firdgum. Ondanks dat sommige van deze soorten
oceanodroom worden genoemd, geeft hun habitat aan dat ze vermoedelijk toch het hele jaar door de inwoners van Firdgum bevist konden worden.
De bejaagde wilde zoogdieren, vogels en vissen geven aanwijzingen dat er jacht plaatsvond in de herfst, winter, lente en in de zomer. Er was dus geen sprake van seizoensgebonden jacht, waarbij de jacht een aanvulling was op een tekortschietend landbouw bestaan in bepaalde maanden. Ook werden er geen specifieke diersoorten
55 bejaagd in de zomer of in de winter. Vissen en vogels werden namelijk zowel in de zomer als in de winter bejaagd.