• No results found

Resultaten 3. De weekdieren

3.1 Het belang van weekdieren in de voedseleconomie

Het handverzamelde materiaal

De resultaten van de NR-methode in het handverzamelde materiaal

In het handverzamelde materiaal zijn 2677 resten van weekdieren aangetroffen (tabel 27). In totaal zijn er acht verschillende soorten weekdieren aangetroffen. De mossel was met 95,7% het weekdier dat het meeste verzameld werd. Het hoge percentage mosselen kan ook veroorzaakt zijn door het feit dat de schelpen van mosselen gemakkelijk breken. Het schelpmateriaal uit Firdgum bestond dan ook uit vele kleine fragmentjes van

mosselschelp. Veel van deze kleine fragmentjes kunnen van een individu afkomstig zijn. Hierdoor zou het aandeel mosselen in de economie lager moeten worden ingeschat dan nu het geval is.

Na de mossel is de alikruik de meest aangetroffen weekdiersoort op de terp in Firdgum. Ook opvallend is dat er relatief weinig kokkels zijn aangetroffen in Firdgum (0,3%). Kokkels zijn namelijk weekdieren die regelmatig worden gegeten. Een andere weekdierensoort die vaak gegeten wordt is de oester. Ook deze is slechts in kleine aantallen vertegenwoordigt in Firdgum (0,0%). Dit duidt erop dat de oester mogelijk zeldzaam was in de Waddenzee in de vroege middeleeuwen. Wanneer men kijkt naar het belang van de schelpen in de algehele economie waarbij ook het belang van de

gedomesticeerde dieren en de jacht in is meegenomen, dan blijkt dat de economie met 77,0% bijna geheel gebaseerd was op weekdieren.

Dit is in mijn ogen een zeer hoog percentage. Of dit werkelijk het geval was is

70 Tabel 27. Het belang van de weekdieren in het handverzamelde materiaal

Nederlandse naam Latijnse naam Aantal resten Percentage gehele economie

Percentage binnen de weekdieren

Alikruik Littorina littorea 91 2,6% 3,4%

Brakwaterkokkel Cerastoderma lamarcki 6 0,2% 0,2%

Kokkel Cerastoderma edule 5 0,1% 0,2%

Mossel Mytilus edulis 2561 74,2% 95,7%

Nonnetje Macoma balthica 5 0,1% 0,2%

Oester Ostrea edulis 1 0,0% 0,0%

ruwe

alikruik-complex Littorina saxatilis s.l. 1 0,0% 0,0%

Wadslakje Hydrobia ulvae 1 0,0% 0,0%

Zeepok orde Cirripedia 6 0,2% 0,2%

Totaal 2677 77,0% 100,0%

gehouden worden met het feit dat weekdieren veel minder vlees bevatten dan andere diersoorten. Een mossel levert immers lang niet genoeg vlees op voor een maaltijd terwijl een geslacht rund vlees kan leveren voor meerdere maaltijden. Men moet dus veel meer weekdieren verzamelen voor men een maaltijd dan runderen slachten. Een

weekdierenmaaltijd laat daardoor ook relatief veel afval achter. Doordat grote getale van weekdieren pas een maaltijd vormen, kan het belang van de weekdieren in de NR-methode groter worden ingeschat dan werkelijk het geval is. Het belang van de

weekdieren in de economie kan op deze basis dus lager worden ingeschat. Naast voedsel kunnen de weekdieren ook nog gediend hebben als ophogingsmateriaal of voor

loopvlakken warden gebruikt. Hierdoor zouden niet alle weekdieren gediend hebben voor de voedselvoorziening. Een weekdier dat geen waarde had voor de voedselvoorziening was de zeepok. Dit is een Crustacea, die als een soort parasiet op de schelpen van mosselen leefden en zo mee kwamen naar de terp.

De resultaten van de gewichtmethode in het handverzamelde materiaal

Het belang van schelpdieren in de voedseleconomie, is ook met behulp van de

gewichtmethode bepaald (tabel 28). Deze methode kan eigenlijk niet toegepast worden op de weekdieren aangezien de verhouding tussen de vleesopbrengst van een weekdier en het afval anders is als de verhouding tussen de vleesopbrengst van een zoogdier en zijn botgewicht. De methode is daarom enkel toegepast om een idee te geven van de

71 verhoudingen. Vanwege het lage gewicht van schelpen ten opzichte van dat van botten van grote zoogdieren, bepaalt deze methode dat weekdieren een belang van hooguit 5,0% hadden in de totale economie. Hierbij zou een gedeelte van de weekdieren ook nog als ophogingsmateriaal hebben gediend. Dit is veel lager dan de 77,0% van de NR-methode. Dit percentage lijkt echter realistischer aangezien het vleesgewicht van weekdieren veel lager is dan zoogdieren. De inwoners moeten relatief grote hoeveelheden weekdieren verzamelen voor ze er een maaltijd mee konden maken dat even veel voedsel opleverde als een geslachte koe of schaap. De NR-methode houdt hier geen rekening mee en overwaardeert het belang van deze weekdieren.

Tabel 28. Het belang van de weekdieren in de gewichtsmethode volgens het handverzamelde materiaal

Nederlandse naam Latijnse naam

Gewicht in

grammen Percentage gehele economie

Percentage binnen de weekdieren

Alikruik Littorina littorea 36,5 0,2% 3,4%

Brakwaterkokkel Cerastoderma lamarcki 3,5 0,0% 0,3%

Kokkel Cerastoderma edule 6,7 0,0% 0,6%

Mossel Mytilus edulis 1022,2 4,7% 93,9%

Nonnetje Macoma balthica 1,9 0,0% 0,2%

Oester Ostrea edulis 17,9 0,1% 1,6%

ruwe

alikruik-complex Littorina saxatilis s.l. 0,1 0,0% 0,0%

Wadslakje Hydrobia ulvae 0,0 0,0% 0,0%

Zeepok orde Cirripedia 0,0 0,0% 0,0%

Totaal 1088,8 5,0% 100,0%

Ondanks dat beide methodes grote verschillen in het belang van weekdieren

weergeven zijn ze het erover eens dat mosselen verreweg het belangrijkste waren. Na de mosselen volgens net als met NR-methode de alikruiken. In het materiaal zaten

alikruiken van verschillende groottes. Het is goed mogelijk dat de zeer kleine exemplaren in het 5 mm- en 2 mm-materiaal niet gegeten werden, maar als bijvangst zijn

meegenomen naar de terp. Dit geldt ook voor de kleinere exemplaren van kokkels en mossels. De andere weekdieren hadden slechts een marginale rol in de voedseleconomie. Opvallend hierbij is dat de kokkels maar een kleine rol in de economie speelden terwijl dit op andere terpen vaak niet het geval was (bijlage 26 & 27).

72

De 5 mm-fractie

De resultaten van de NR-methode in de 5 mm-fractie

Een vergelijking van de resultaten van het handverzamelde materiaal met het schelpmateriaal uit de 5 mm-fractie toont aan dat er één soorten is gemist in het handverzamelde materiaal namelijk de Spisula-soorten (tabel 29).

De andere nieuwe soorten, Bithynia tentuculata, Planorbis planorbis en het Stagnicola

palustris complex, zijn recente soorten die tijdens het zeven van de grondmonsters tussen

het archeologisch materiaal zijn terechtgekomen. Deze soorten zijn geïnterpreteerd als recent op basis van de transparante kleur van de schelpen, wat suggereert dat ze niet in de grond hebben gelegen. Daarnaast zaten de sluitdekseltjes nog op de schelp. Ook dit is een aanwijzing dat de schelpen recent zijn. De enige soort die dus van belang was voor de voedseleconomie en gemist is tijdens het met de hand verzamelen van het materiaal zijn de Spisula-soorten.

Tabel 29. Het belang van de weekdieren met de NR-methode volgens de 5 mm-fractie

Nederlandse naam Latijnse naam Aantal resten Percentage gehele economie

Percentage binnen de weekdieren

Alikruik Littorina littorea 322 7,2% 21,3%

Brakwaterkokkel

Cerastoderma

lamarcki 4 0,1% 0,3%

Kokkel Cerastoderma edule 30 0,7% 2,0%

Mariene

gastropoda/bivalve 42 0,9% 2,8%

Mossel Mytilus edulis 1079 24,0% 71,5%

Nonnetje Macoma balthica 2 0,0% 0,1%

Onbekende kokkel

Cerastoderma

species. 27 0,6% 1,8%

Onbekende mariene

bivalve 1 0,0% 0,1%

Spisula-soort Spisula species 1 0,0% 0,1%

Wadslakje Hydrobia ulvae 2 0,0% 0,1%

Totaal 1518 33,6% 100,0%

*De soorten Bithynia tentuculata, Planorbis planorbis en het Stagnicola palustris complex zijn recent en daarom niet meegerekend in het belang in de economie.

Het eerste dat opvalt als de percentages worden vergeleken is dat in de 5 mm-fractie het belang van weekdieren (33,6%) een stuk lager wordt ingeschat dan de 77,0% in het handverzamelde material. Als de percentages binnen de 5 mm-fractie verder worden vergeleken met het handverzamelde materiaal dan blijkt dat de percentages voor alikruiken en kokkels zijn gestegen. De kokkel stijgt met 0,5% binnen de algehele

73 economie. De grootste stijging is echter te zien in de alikruiken met een stijging van 4,5% in de algehele economie. Het belang van deze soorten binnen de weekdieren is zelfs nog veel meer gestegen. Dit suggereert dat een deel van deze soorten over het hoofd is gezien bij het met de hand verzamelen en dat hun belang in de economie vermoedelijk hoger ligt dan geschat is in het handverzamelde materiaal. Echter het betreft in het zeefmateriaal voornamelijk relatief kleine alikruiken. Daarom is het maar de vraag of deze gegeten zijn. Het bereiden van een alikruik is immers veel werk aangezien de dieren met een naald uit de schelp worden gehaald. Voor kleine exemplaren is dat lastig en de vleesopbrengst is klein. Een gedeelte van deze alikruiken zal daarom te klein zijn voor consumptie en als bijvangst zijn meegenomen naar de terp.

Het belang van de brakwaterkokkel, de mossel en het nonnetje is echter gedaald ten opzichte de percentages in het handverzamelde materiaal. Hun belang is mogelijk

gedaald door de grotere verscheidenheid die naar voren komt in de 5 mm-fractie. Slechts een klein deel van deze schelpen is gemist tijdens het met de hand verzamelen van het materiaal. Hierdoor moet men ervan uitgaan dat de percentages binnen het

handverzamelde materiaal voor deze soorten redelijk kloppen of iets naar beneden moeten worden bijgesteld.

De resultaten van de gewichtmethode in de 5 mm-fractie

De gewichtmethode concludeert net als in het handverzamelde materiaal dat het belang van de weekdieren rond de 5,0% moet hebben gelegen (tabel 30). Net als in de NR-methode is het belang van alikruik en kokkel gestegen ten opzichte van het

handverzamelde materiaal. De mossel is net als in de NR-methode gedaald ten opzichte van het handverzamelde materiaal. Dit suggereert dat alikruiken en kokkel een grotere rol hebben gespeeld dan in het handverzamelde materiaal wordt gesuggereerd, terwijl de rol van de mossel relatief betrouwbaar is of iets naar beneden moet worden bijgesteld. In tegenstelling tot de NR-resultaten blijven de percentages van de brakwaterkokkel en het wadslakjes gelijk in de gewichtmethode. De wadslakjes zijn echter net als de zeepok niet geschikt voor consumptie. Deze weekdieren zijn waarschijnlijk in de klei tussen de weekdieren of als bijvangst naar de terp gebracht.

74 Tabel 30. Het belang van de weekdieren in de gewichtmethode volgens de 5 mm-fractie

Nederlandse naam Latijnse naam

Gewicht in

grammen Percentage gehele economie

Percentage binnen de weekdieren

Alikruik Littorina littorea 41,7 2,8% 61,0%

Brakwaterkokkel

Cerastoderma

lamarcki 0,1 0,0% 0,42%

Kokkel Cerastoderma edule 1,7 0,1% 2,5%

Mariene

gastropoda/bivalve 0,6 0,0% 0,9%

Mossel Mytilus edulis 23,4 1,6% 34,3%

Nonnetje Macoma balthica 0,4 0,0% 0,6%

Onbekende kokkel

Cerastoderma

species 0,3 0,0% 0,5%

Onbekende mariene

bivalve 0,0 0,0% 0,0%

Spisula-soort Spisula species 0,0 0,0% 0,0%

Wadslakje Hydrobia ulvae 0,0 0,0% 0,0%

Totaal 68,3 4,6% 100,0%

*De soorten Bithynia tentuculata, Planorbis planorbis en het Stagnicola palustris complex zijn recent en daarom niet meegenomen in de berekening van de percentages voor het belang in de voedseleconomie.

De 2 mm-fractie

De resultaten van de NR-methode in de 2 mm-fractie

De resultaten van de NR-methode voor het 2 mm-materiaal geven eenzelfde beeld als het 5 mm-materiaal (tabel 31). Praktisch alle soorten in het handverzamelde materiaal hebben een hoger belang in het 2 mm-materiaal, wat suggereert dat veel van deze soorten zijn gemist tijdens het met de hand verzamelen van het materiaal. De component van

schelpensoorten als alikruik, brakwaterkokkel, kokkel, ruwe alikruik-complex, Spisula-soorten en wadslakje moet hoger worden ingeschat dan in het handverzamelde en het 5 mm-materiaal wordt gesuggereerd. Enkel de mossel, die in het handverzameld materiaal het grootste belang onder de weekdieren vertegenwoordigde, heeft een lager percentage. Dit geeft aan dat het belang in het handverzameld materiaal met enkele percentages omlaag gebracht mag worden.

Echter de exemplaren van alikruik, mossel en kokkel die door de 5 mm-zeef zijn gespoeld, zijn zo klein dat deze weekdieren vermoedelijk niet werden gegeten. Voor mosselen bevat het 2 mm material voornamelijk kleine fragmentjes van grotere schelpen. Ook deze zijn niet geschikt om een goed beeld te krijgen van de geconsumeerde

75 Daarnaast moet rekening worden gehouden met de scheve verhouding tussen het schelpmateriaal en het botmateriaal in de 2 mm-fractie. Slechts een aantal monsters van het 2 mm-materiaal aan botten is onderzocht, terwijl van de schelpen al het materiaal is bekeken en verwerkt. Hierdoor is het moeilijk uitspraken te doen over de rol van weekdieren in de algehele economie in het 2 mm-materiaal.

Tabel 31. Het belang van de weekdieren in de NR-methode

Nederlandse naam Latijnse naam Aantal resten Percentage gehele economie

Percentage binnen de weekdieren

Alikruik Littorina littorea 562 19,6% 25,6%

Brakwaterkokkel

Cerastoderma

lamarcki 10 0,4% 0,5%

Drijfhoorntjes Rissoa species 2 0,1% 0,1%

Kokkel Cerastoderma edule 23 0,8% 1,1%

Mariene

gastropoda/bivalve 183 6,4% 8,3%

Mossel Mytilus edulis 1245 43,4% 56,7%

Onbekende

gastropoda 6 0,2% 0,3%

Onbekende kokkel Cerastoderma species 90 3,1% 4,1%

Ruwe

alikruik-complex Littorina saxatilis s.l. 9 0,3% 0,4%

Spisula-soort Spisula species 4 0,1% 0,2%

Wadslakje Hydrobia ulvae 54 1,9% 2,5%

Zeepok orde Cirripedia 6 0,2% 0,3%

Totaal 2203 76,5% 100,0%

*De soorten Bithynia tentuculata, Planorbis planorbis en het Stagnicola palustris complex zijn recent en daarom niet meegenomen in de berekening van de percentage voor het belang in de voedseleconomie.

Binnen het 2 mm-materiaal is een nieuwe soort onthult die voorkwam in de omgeving van de terp namelijk de drijfhorentjes. Slechts een kleine hoeveelheid van deze schelpen is aangetroffen in het materiaal. Deze schelpen zijn door de 5 mm-zeef gespoeld. Dit betekent dat het om zulke kleine individuen gaat. Het is daarom onwaarschijnlijk dat deze soort voor consumptie werd gebruikt.

Deze kanttekening kan voor bijna alle schelpen uit de 2 mm-fractie worden geplaatst. Omdat de schelpen van de bijvoorbeeld alikruiken in de 2 mm-fractie kleiner zijn dan 5 mm, is het waarschijnlijk dat deze weekdieren niet gegeten zijn maar als bijvangst naar de terp zijn gebracht. Echter binnen het 2 mm-materiaal zijn ook fragmenten van grotere, voor consumptie geschikte weekdieren aanwezig. Deze zijn vertegenwoordigd door

76 fragmenten van schelpen van grotere individuen. Dit is vaak het geval voor mossels, maar er zijn ook fragmenten gevonden van schelpen van kokkels en alikruiken.

De resultaten van de gewichtmethode in de 2 mm-fractie

De resultaten van de gewichtmethode in het 2 mm-materiaal geven net als de NR-methode aan dat het belang van alikruik hoger moet zijn geweest in de economie dan in het handverzamelde en 5 mm-materiaal blijkt (tabel 32). Echter als men kijkt naar het belang van de weekdieren binnen de algehele economie dan blijkt dat de cijfers in het 2 mm-materiaal lager uitvallen dan in het handverzamelde en 5 mm-materiaal. Dit

suggereert dat de meeste schelpen verzameld zijn in de 5 mm-fractie en het

handverzamelde materiaal. Het aandeel van twee schelpensoorten, de alikruik en de mossel, ligt iets hoger dan de gewichtspercentages die werden gegeven in de 5 mm-fractie. Echter de verschillen zijn klein als men het vergelijkt met het verschil met het handverzamelde materiaal. De 5 mm- en 2 mm-fractie geven beide aan dat het belang van mossel binnen de weekdieren tussen de 50% en 60% moet hebben gelegen, in plaats van Tabel 32. Het belang van de weekdieren met de gewichtmethode volgens de 2 mm-fractie

Nederlandse naam Latijnse naam

Gewicht in

grammen Percentage gehele economie

Percentage binnen de weekdieren

Alikruik Littorina littorea 7,4 0,3% 30,2%

Brakwaterkokkel

Cerastoderma

lamarcki 0,1 0,0% 0,4%

Drijfhoorntjes Rissoa species 0,0 0,0% 0,0%

Kokkel Cerastoderma edule 0,1 0,0% 0,4%

Mariene

gastropoda/bivalve 2,2 0,1% 9,0%

Mossel Mytilus edulis 14,2 0,5% 57,7%

Onbekende

gastropoda 0,0 0,0% 0,0%

Onbekende kokkel Cerastoderma species 0,5 0,0% 1,8%

Ruwe

alikruik-complex Littorina saxatilis s.l. 0,0 0,0% 0,0%

Spisula-soort Spisula species 0,0 0,0% 0,0%

Wadslakje Hydrobia ulvae 0,1 0,0% 0,4%

Zeepok orde Cirripedia 0,0 0,0% 0,0%

Totaal 24,5 0,9% 100,0%

*De soorten Bithynia tentuculata, Planorbis planorbis en het Stagnicola palustris complex zijn recent en daarom niet meegenomen in de berekening van de percentage voor het belang in de voedseleconomie.

77 rond de 93% zoals het handverzamelde materiaal suggereert. De alikruiken hebben een belang van tussen de 25% en de 30%. De andere weekdieren hebben maar een zeer minimale rol gespeeld in de economie.

Concluderend kan er gezegd worden dat van de weekdieren mossel en alikruik het meest verzameld werden. De andere soorten werden slechts in zeer minimale

hoeveelheden gejaagd. Echter bij het schelpmateriaal blijft het telkens maar de vraag of deze dieren allemaal gegeten zijn of als bijvangst of door natuurlijke omstandigheden op de terp zijn beland. Dit geldt zeker voor de kleine schelpen die zijn aangetroffen in het 2 mm-materiaal, aangezien schelpen met weekdieren van dit formaat slechts een zeer kleine hoeveelheid vlees en voeding opleveren. Ook een andere soort, de zeepok, die parasiteert op andere weekdieren, is niet direct gevangen voor de voedseleconomie.

Mogelijk hadden de weekdieren een andere rol hadden binnen de economie dan het produceren van voedsel. Zo zouden schelpen kunnen zijn gebruikt als

ophogingsmateriaal, als kalkbron voor metselwerkzaamheden of als magering voor aardewerk.