• No results found

Resultaten 3. De weekdieren

3.2 Het gebruik van weekdieren

Om te onderzoeken in hoeverre er bij de weekdieren aanwijzingen zijn dat ze onderdeel waren van de voedseleconomie, is er onderzocht in hoeverre deze schelpen

gebruikssporen bevatten. Weekdieren worden echter levend gekookt en gegeten en daarom is de verwachting dat snijsporen niet aanwezig zijn op deze dieren. De leeftijd van schelpen kan worden berekend aan de grootte van de schelpen. Hierbij geldt hoe ouder de weekdieren zijn, hoe groter. Om dit onderzoek mogelijk te maken moeten er complete exemplaren aanwezig zijn. Veel van het materiaal uit Firdgum was veelal gefragmenteerd. Van mosselen, alikruiken en kokkels zijn zowel groter als kleine exemplaren gevonden. Vermoedelijk werden de grote weekdieren gegeten en de kleine als bijvangst meegenomen naar de terp. Daarnaast zal er ook geprobeerd worden om iets te zeggen over het gebruik van deze dieren door te kijken in welke context ze zijn gevonden.

78

Bijzonderheden op de weekdieren

Geen van de schelpen in het handverzamelde en 2 mm-fractie vertoonden bijzonderheden zoals snij- of brandsporen. De schelpen van twee soorten, alikruiken en mossels, waren zeer gefragmenteerd. Dit kan betekenen dat de schelpen voor andere doeleinden zijn gebruikt en geen consumptieafval vertegenwoordigen. Echter tijdens het werken met het schelpmateriaal werd het duidelijk dat veel materiaal gemakkelijk verbrokkelt. Het is daarom de vraag in hoeverre de opgraving of betreding hebben bijgedragen aan deze fragmentatie.

In de 5 mm-fractie is er één rest van een mariene gastropode of bivalve schelp aangetroffen die sporen van verbranding vertoonde. De verbrande schelp kan betekenen dat schelpen de schelp als afval in het vuur is gegooid of toevallig in het vuur is beland. Aangezien het maar een exemplaar betreft is het lastig om hier uitspraken over te doen. Om meer inzicht te krijgen in het gebruik van de weekdieren en schelpen binnen de terp is ook onderzocht in welke context de schelpen zijn gevonden.

De context van de gevonden schelpen

In grafiek 1 staan de resultaten van het onderzoek naar de context van de schelpen uit Firdgum. In totaal kon van 103 schelpenmonsters de context bepaald worden. Van deze schelpenmonsters kwamen verreweg de meeste (35,9%) uit vuile terplagen. Dit

suggereert dat de schelpen niet via een natuurlijke weg op de terp terecht zijn gekomen. Zij zijn door de bewoners van de terp zijn verzameld met een doel. Na de vuile terplagen komen de meeste schelpen uit sloten (11,7%), aslagen (9,7%) en kuilen (8,7%). De schelpen die zijn aangetroffen in sporen van sloten zijn als afval weggeworpen,

aangezien mossels en alikruiken niet in de sloten op de terp leven. Het milieu was daar niet zout genoeg. Hetzelfde geldt voor de vondsten van schelpen in greppelsporen (1,9%) en waterputten (5,8%). In het geval van waterputten werden de schelpen als afval

weggeworpen nadat de put buiten gebruik was geraakt. Ook daar is het milieu niet zout genoeg.

De grote hoeveelheid schelpen in aslagen en kuilen zijn aanwijzingen dat de

meerderheid van de schelpen als afval werden gezien en in het vuur werden gegooid of werd weggegooid in kuilen.

79 De grafiek laat zien dat slechts kleine aantallen schelpen zijn aangetroffen in

natuurlijke milieus zoals dobbes (2,9%) en natuurlijke sporen (4,9%).

Daarnaast toont de grafiek dat het

schelpmateriaal in kleine hoeveelheden mogelijk nog andere doeleinden had binnen de terp. Zo zijn enkele schelpen aangetroffen in ophogingslagen (4,9%), wat suggereert dat schelpmateriaal gebruikt werd om de terp op te hogen. Het is onzeker of de resten van de weekdieren die dienden als ophogingsmateriaal eerst werden gegeten waarna de schelpen dienden ter ophoging van de terp of dat de weekdieren enkel ter ophoging van de terp dienden.

Daarnaast is er ook een klein percentage schelpen aangetroffen dat in sporen van zoden (1,9%) en paalkuilen (5,8%) voor het plaatsen van de paal zat. Ook hier is het vermoeden dat het om afval gaat of schelpen die al van nature in de klei aanwezig waren.

Hoewel niet van alle schelpresten de context bepaald kon worden, geeft de grafiek aanwijzingen dat schelpen en weekdieren binnen de economie een grote verscheidenheid aan functies hadden. Zo werden ze gebruikt in zoden, als ophogingsmateriaal voor de terp of weggegooid als afval. Daarnaast lijkt maar een klein aantal schelpen via natuurlijke wegen op de terp terecht te zijn gekomen.

Er is ook gekeken naar het verschil in samenstelling van schelpen uit natuurlijke contexten en afvalcontexten zoals kuilen, vuile terplagen en sloten. Dit is gedaan om

80 meer inzicht in het gebruik van de dieren te krijgen. Uit deze gegevens blijkt dat het natuurlijke milieu werd gedomineerd met alikruik (60% à 75%) (bijlage 26). Daarna volgt mossel met 15% tot 30%. De soortenrijkdom in het natuurlijke materiaal is kleiner dan in het afvalmateriaal. Naast alikruik en mossel, zijn uit de natuurlijke context ook oester, kokkels en brakwaterkokkels vertegenwoordigt. In het afvalmateriaal zijn ook andere soorten zoals wadslakje, zeepok en zeer kleine drijfhoorntjes aangetroffen. Dit lijkt logisch aangezien deze weekdieren niet geschikt zijn voor consumptie. Zij zijn als bijvangst dus weggegooid. Hoewel alikruik en mossel nog altijd de soorten zijn die in de grootste getale voorkomen is de verhouding anders. In het 5 mm-materiaal domineert de mossel (92,6%) in plaats van de alikruik (5,2%), terwijl in het 2 mm-materiaal beide weekdieren een belang van rond de 45% hebben. De grote hoeveelheid mosselen op de terp ten opzichte van het natuurlijke milieu suggeren dat deze dieren veel gevangen en gegeten werden en als afval werden weggegooid.