• No results found

Resultaten 4. Het onderzoek naar de coprolieten

4.2 De resultaten van het onderzoek naar coprolieten

In de vermeende coprolieten uit Firdgum werd voornamelijk houtskool en zand aangetroffen. Daarnaast zijn er enkele plantaardige resten, een visbot (OCOP 295) en twee kleine splinters van mogelijk gecalcineerde zoogdierbotten aangetroffen (OCOP 081). Deze resten waren echter nog geen centimeter groot en ondetermineerbaar.

De magere resultaten en de grote hoeveelheid zand in de coprolieten maakt het onwaarschijnlijk dat er sprake was van coprolieten. Echter eerder onderzoek naar de coprolieten van Englum gaf aan dat de coprolieten veel zand en zelfs houtkool bevatten. Dit wordt verklaard door het feit dat dieren van de grond aten en daardoor veel zand

90 binnen kregen (Zeiler, 2009, 2-3). De hoeveelheid zand is daardoor lastig te gebruiken als indicator voor coprolieten.

Echter de coprolieten uit Englum leverden allemaal tussen de drie en vijftien

botfragmenten op van grote zoogdieren zoals rund en kleinere dieren zoals schaap, geit, varken en onbekende zoogdieren (Zeiler, 2009, 3). Dit aantal is veel groter dan het aantal botten in Firdgum. Ook in de copolieten van Achlum zijn zichtbare botresten

aangetroffen (Prummel, persoonlijke medeling). Dit geeft aan dat botfragmenten het maag-darmkanaal van honden relatief vaak overleven. Dit maakt het aannemelijk dat de vermeende coprolieten uit Firdgum die geen botresten opleverden, niet van carnivoren zoals honden afkomstig zijn.

Het is echter wel mogelijk zoals al werd gesuggereerd door het ontbreken van schuim en een sterke geur in het loog, dat het uitwerpselen van herbivoren betreft. De meeste coprolieten bevatten echter ook weinig sporen van plantenresten. Daardoor is het aannemelijk dat de vermeende coprolieten die geen bot- of plantenresten bevatten, in feite geen coprolieten zijn.

Enkel OCOP 537 en OCOP 081 bevatten plantenresten. In OCOP 081 werden echter ook botfragmenten aangetroffen waardoor het onwaarschijnlijk is dat dit uitwerpselen van een herbivoor zijn. De oorsprong van OCOP 081, waaruit twee gecalcineerde botfragmenten kwamen, is onduidelijk aangezien dit eerder op basis van uiterlijk geïnterpreteerd was als metselspecie. De coproliet was erg hard en dit is waarschijnlijk het resultaat van verhitting door een haard. De vermeende coproliet is gevonden in een aslaag (bijlage 28). Deze harde brok kan dus verklaard worden als resultaat van verhitting en is hoogstwaarschijnlijk geen coproliet.

De coproliet waaruit de visgraat is gehaald (OCOP 295) kwam uit een sloot (bijlage 28). Dit is het enige monster dat een coproliet zou kunnen zijn. Echter gezien de magere resultaten (1 bot) vergeleken met de resultaten van de coprolieten uit Englum en Achlum lijkt dit onwaarschijnlijk. De harde brokken die als coprolieten werden geïnterpreteerd in Firdgum zijn waarschijnlijk eerder het resultaat van processen in de bodem dan restanten van uitwerpselen van dieren.

91

Conclusie

Met de voorgaande resultaten kunnen de hoofdvragen worden beantwoord. De eerste hoofdvraag was “wat was het belang en welke rol speelden de gedomesticeerde dieren, de jacht, visvangst en het verzamelen van weekdieren op de vroeg middeleeuwse terp van Firdgum en in hoeverre verschilt dit patroon van andere terpen?”

De resultaten hebben aangetoond dat de vroeg middeleeuwse economie in het

terpengebied gedomineerd werd door schapen en runderen. Hoewel er verschillen in het belang van de dieren per terp zijn aangetoond, konden de slachtleeftijden geen verschil in de rol van de dieren aantonen. Tussen de 20% en 50% van de jonge runderen werd geslacht voor de melk- en vleesproductie waarbij alleen in Elisenhof een duidelijk belang van de melkproductie naar voren kwam. Bij schapen werden tussen de 20% en 40% van de jonge dieren geslacht. De andere diersoorten waaronder de kat en de kippen speelden maar een marginale rol. Deze dieren waaronder ook varkens en paarden bereikten veelal een volwassen leeftijd.

De jacht speelde maar een marginale rol in het leven van de terpbewoners. Firdgum had vergeleken met andere terpen met 9,3% het grootste belang. Op Anjum en Englum lijkt zelfs bijna niet te zijn gejaagd. Er werd gejaagd op zoogdieren waaronder enkele gestrande walvissen, vogels (met name eenden en ganzen) en ten slotte werd er ook gevist. De diersoorten op de terpen, met uitzondering van Englum, geven aan dat de bewoners alle seizoenen jaagden.

De rol van de weekdieren in de voedseleconomie is moeilijk te bepalen. Over het algemeen zijn mossel, alikruik en (brakwater)kokkels de meest aangetroffen soorten. Daarnaast werden platte slijkgapers, nonnetjes en Spisula-soorten gevonden. Onderzoek naar de context toont aan dat schelpen werden gebruikt als ophogingsmateriaal en veelal uit afvallagen kwamen. Weekdieren uit een natuurlijke context bestonden voornamelijk uit alikruik. Op de afvallagen op de terp overheerst echter mossel. Mossel lijkt dus specifiek te zijn verzameld en is waarschijnlijk gegeten waarna de schelpen werden weggegooid.

Het onderzoek naar de coprolieten leverde geen verder inzicht in de omgeving op. Er moest geconcludeerd worden dat de harde brokken geen coprolieten betroffen.

92 De tweede vraag betrof: “geven de verschillen en overeenkomsten in van het

archeozoölogisch materiaal van de terpen aanwijzingen voor het bestaan van regionale markten, gespecialiseerde productiecentra en verschillen in sociale identiteiten?”

Het materiaal geeft enkele aanwijzingen voor het bestaan van handelsnetwerken in alledaagse goederen. Allereerst het kleine aantal varkens op de meeste terpen en het ontbrekende aantal jonge varkens, suggereert dat varkens werden geïmporteerd vanuit andere gebieden. Deze conclusie wordt gesterkt met onderzoek naar stabiele isotopen. Ook het rest van edelhertgewei zou via handel het terpengebied kunnen zijn

binnengekomen. Edelhert lijkt ook op andere terpen niet gejaagd te zijn. Enkel

Wijnaldum en Elisenhof hebben resten van edelhert. Het kan echter ook een afgeworpen exemplaar betreffen.

Er zijn geen duidelijke aanwijzingen voor gespecialiseerde productiecentra aangetroffen. Hoewel bepaalde terpen zich richten op het houden van schapen of

runderen, konden de slachtleeftijden niet aantonen dat deze terpen zich specialiseerden in een product van deze dieren. De specialisatie in het houden van runderen of schapen lijkt een persoonlijke voorkeur te zijn geweest aangezien onderzoek naar het landschap geen grote verschillen in het landschap tussen de terpen heeft aangetoond. Op de meeste terpen werden namelijk dezelfde dieren bejaagd. Deze dieren hebben aangetoond dat er sprake is geweest van een open, nat landschap. De watervogels suggeren dat er veel oppervlakte water aanwezig moet zijn geweest met voldoende begroeiing. Sommige van deze wateren zullen relatief veel stroming hebben gekend terwijl andere stilstaand waren. Daarnaast hebben ook graslanden onderdeel uitgemaakt van de directe omgeving van de terpen. De vissen geven aan dat er gevist werd in binnenmeertjes, geulen en prielen,

riviermondingen en aan de wadkant. Hierbij moet er zoet, zout en brak water in de omgeving van de terpen zijn voorgekomen. De bodems van deze wateren was een grind- of zandbodem met relatief veel leven en begroeid door zeegras. Ook de weekdieren tonen aan dat er zout en brak water in de buurt van de terpen voorkwam, met een slik- of zandbodem of een harder substraat. Enkel Wijnaldum en Elisenhof tonen aan dat er een landschap met meer bebossing moet hebben bestaan.

Er lijken sociale verschillen tussen de terpen te hebben bestaan. Allereerst zijn er de terp waarbij boeren zich richten op het houden van schapen of het houden van runderen.

93 Ook de manier waarop er met het lokale landschap werd omgegaan verschilt. Zo maakte enkele terpen meer gebruik van het lokale landschap meer uit met behulp van jacht dan anderen. In hoeverre of hoe deze verschillen kunnen worden geinterpreteerd als

verschillen in sociale status of identiteiten blijkt met het archeozoologisch materiaal alleen niet te zeggen. Het is mogelijk dat archeozoologisch onderzoek in combinatie met andere vondsten zoals metaal, aardewerk etc. hierin meer inzicht kunnen geven.

Op basis van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat dieren zoals varkens, paarden, katten, honden en kippen een marginale rol in de economie speelden. Dit geldt ook voor de bejaagde dieren. De boeren waren relatief zelfvoorziend wat betreft het fokken van paarden, schapen en runderen. Varkens lijken echter te zijn geimporteerd via handelsnetwerken. Verder dan het verschillende belang van runderen en schapen per terp zijn er geen aanwijzingen voor gespecialiseerde productiecentra. De keuze voor rund of schaap lijkt een persoonlijke voorkeur te zijn geweest aangezien de slachtleeftijden geen duidelijke specialisatie aantoonden en het landschap rondom de terp geen grote

94

Literatuurlijst

Arnold, 2008. An introduction to medieval environmental history. History Compass 6/3. 898-916. Besteman, J.C., J.M. Bos & H.A. Heidinga, 1991. Een vroeg Middeleeuws centrum in Westergo:

het terpenonderzoek bij Wijnaldum. In: E. Taayke (ed.), 75 jaar Terpenonderzoek 1916-1991. Zwolle, Spa Uitgevers, 132-151.

Bruyne, R.H. de, 2004. Veldgids schelpen. Utrecht, KNNV Uitgeverij.

Bruyne, R.H de., 1994. Schelpen van de Nederlandse kust. Utrecht, Stichting Uitgeverij KNNV. Chin, K., 2002, Analyses of Coprolites produced by Carnivorous Vertebrates. Paleontological

Society Papers 8, 43-50.

Corbey, R., 2005. The metaphysics of apes; negotiating the animal-human boundary. Cambridge, Cambridge University Press.

Cramp, S & K.E.L. Simmons, 1983. Handbook of the birds of Europe, the Middle East and North Africa: The birds of the Western Palearctic III; Waders to gulls. Oxford: Oxford University Press.

Cramp, S & K.E.L. Simmons, 1977. Handbook of the birds of Europe, the Middle East and North Africa: The birds of the Western Palearctic I; Ostrichs to ducks. Oxford: Oxford University Press.

Douglas, M., 1997. Deciphering a meal. In: C. Counihan & E. van Esterik (eds.), Food and culture: a reader. Londen, Routledge, 36-55.

Duncker, G., 1960. Die Fische der Nordmark. Hamburg, Komissionverlag Cram, de Gruyter und Co.

Ferguson-Lees, J. & I. Willis, 1987. Tirions Vogelgids. Baarn, Tirion.

Fry, G.F., 1985. Analysis of fecal material. In: R.I. Gilbert & J.H. Mielke (eds.), The analysis of prehistoric diets. Academic Press. Inc. Orlando, 127-154.

Gautier, A., 1998. De gouden kooi over het ontstaan van het huisdier. Antwerpen, Hadewijch. Heinrich, D., 1994. Die Fischreste aus der Frühgeschichtlichen Wurt Elisenhof. In: H. Reichstein

(ed.), Die Säugetiere und Vögel aus der Frühgeschichtlichen Wurt Elisenhof. Frankfurt am Main, Peter Lang. 215-240.

Hesse, B. & P. Wapnish, 1985. Animal bone archaeology, from objectives to analysis. Manuals on Archaeology 5. Washington. Taraxacum, 110-115.

Hullegie, A.G.J., in press. Achlum 2009- An archaeozoological analysis of the periphery of a Dutch terp settlement (renewed edition). Master thesis RUG

Hullegie, A.G.J., 2011. Achlum 2009- An archaeozoological analysis of the periphery of a Dutch terp settlement. Master thesis RUG: http://irs.ub.rug.nl/dbi/4d21b9f585a76

Johnson, L., 1993. Vogels van Europa, Noord-Afrika en het Midden-Oosten. Stockholm. Thieme. MacManus, E.T., 2010. An isotopic investigation of the medieval cemetery of Oosterbeintum,

Friesland, the Netherlands. Master thesis.

Muller, M., 1875. A curious question of horse ribs. Popular science monthly june 1875, 214-218. Nicolay, J.A.W., 2011. Programma van Eisen: Firdgum.

95 Nicolay, J.A.W., 2008. Een gouden pseudo-munthanger uit het Groningse terpengebied; de 9e

eeuwse elite in beeld. Paleo-aktueel 19, 161-167

Paap, N.A., 1996. Coprolites: Prelimanary results of the investigation of prehistoric faeces from Westfriesland (Province of North Holland, the Netherlands). Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek jaargang 26. 127-132.

Prummel, W., K. Esser & J.T. Zeiler, in press. The animals from the terp Wijnaldum-Tjitsema (the Netherlands)- landscape, economy and status. Siedlungs- und Kustenforschung im südlichen Nordseegebiet. 1-6.

Prummel, W., 2011-2012. Opdrachtenboekje archeozoologie LPX015B10. Rijksuniversiteit Groningen.

Prummel, W., E. Knol & H.J. Streurman. 2007. Twee soorten kokkels in het Fries-Groninger kustgebied. Jaarverslagen van de vereniging van terpenonderzoek 83-90 (1999-2006), 41-61. Prummel, W. & J.T. van Gent, 2010. Dieren van de middeleeuwse terp in Anjum Terpsterweg.

In: J.A.W. Nickolay (red.), Terpbewoning in oostelijk Friesland; twee opgravingen in het voormalige kweldergebied van oostergo. Groningen, Barkhuis, 249-268.

Prummel, W., 2008. Dieren op de Wierde Englum. In: A. Nieuwhof (red.), De leege wier van Englum; Archeologisch onderzoek in het Reitdiepgebied. Groningen, 116-159.

Reichstein, H., 1994. Die Säugetiere und Vögel aus der Frühgeschichtlichen Wurt Elisenhof. Frankfurt am Main, Peter Lang.

Reichstein, H., 1993. Hermelin, Mustela ermine, Linné 1758. In: M. Strubbe & F. Krapp (eds)., Handbuch der Saugetiere Europas; Raubesauger (Teil: II). Wiebelsheim, Aula. 533-570. Robineau, D., R. Duguy & M. Klima, 1995. Handbuch der Saugetiere Europas: Meeressauger;

teil IB: Wale und Delphine 2. Wiebelsheim, Aula.

Scholliers, P., 2001. Food, Drink & Identity, cooking, drinking and eating in Europe since the Middle Ages. Oxford, Berg.

Schott, C., 1956. Die naturlandschaften Schleswig-Holsteins. Neumünster, Karl Wachholtz verlag.

Veenstra, J.B., 2009. Friesland in Balans. Paleo-aktueel 20, 83-91.

Wilson, T., 1994. Food, Drink & Identity in Europe. Amsterdam. Rodopi BV.

Wolsan, M., 1993. Walditis, Europaischer Iltis, Iltis, Mustela putorius, Lineaus 1758. In: M. Strubbe & F. Krapp (eds)., Handbuch der Saugetiere Europas; Raubesauger (Teil: II). Wiebelsheim, Aula. 699-769.

Zeiler, J., 2009. Wat aten de honden van Englum? Achaeobone 72. 2-4.

Internetbronnen:

http://www.noaa.nl/content/hst12/h12.3.5.htm (Last acces date (22-04-2012) http://www.noaa.nl/content/hst12/h12.2.6.htm (Last acces date (22-04-2012)

http://www.waddenvereniging.nl/wadweten/?item_id=5136 (Last acces date: 08-06-2012) http://www.fishbase.org/search.php (Last acces date: 11-06-2012)

96

97

Bijlage 1

Resultaten van het belang van de dieren in het handverzamelde materiaal.

Soort/species NR %-1 %-2 Weight in g %-1 %-2

kat, Felis catus (cat) 5 0,8 0,8 22,0 0,1 0,1

hond, Canis familiaris (dog) 12 1,8 2,0 485,8 2,4 2,5

paard, Equus caballus (horse) 14 2,1 2,4 1.815,7 8,9 9,3

varken, Sus domesticus (pig) 16 2,4 2,7 257,0 1,3 1,3

rund, Bos taurus (cattle) 283 42,8 47,7 15.033,5 73,3 76,6

schaap, Ovis aries (sheep) 75 11,3 12,6 893,2 4,4 4,6

schaap/geit, Ovis aries/Capra hircus (sheep/goat) 188 28,4 31,7 1.109,1 5,4 5,7

TOTAL DOMESTIC MAMMALS 593 89,7 100,0 19.616,3 95,7 100,0

kip, Gallus gallus domesticus (domestic fowl) 4 0,6 12,7 0,1 tamme gans, Anser domesticus (domestic goose) 1 0,2 7,7 0,0

TOTAL DOMESTIC BIRDS 5 0,8 20,4 0,1

bruinvis, Phocoena phocoena (porpoise) 2 0,3 6,0 0,0

bultrug, Megaptera novaeangliae (humpback whale) 1 0,2 736,2 3,6

walvis, Cetacea (whale) 1 0,2 29,5 0,1

edelhert, Cervus elaphus (red deer) 1 0,2 4,5 0,0

TOTAL WILD MAMMALS 5 0,8 776,2 3,8

Anser sp. Anser-gans (Anser geese) 5 0,8 7,0 0,0

grauwe gans, Anser anser (greylag goose) 6 0,9 13,7 0,1

eenden (among them wilde eend mallard, Anas

platyrhynchos) 24 3,6 26,9 0,1

zwaan (swan), Cygnus sp. 1 0,2 5,1 0,0

grutto (black-tailed godwit), Limosa limosa 1 0,2 0,3 0,0

regenwulp (whimbrel), Numenius phaeopus 1 0,2 0,5 0,0

wulp (curlew), Numenius arquata 2 0,3 3,3 0,0

unidentified bird 8 1,2 6,0 0,0

TOTAL WILD BIRDS 48 7,3 62,8 0,3

geep, Belone belone (garfish) 1 0,2 0,3 0,0

kabeljauw, Gadus morhua (cod) 1 0,2 2,9 0,0

bot/schol/schar (flounder/plaice/dab) 2 0,3 1,7 0,0

dunlipharder, Liza ramada (thinlip grey mullet) 1 0,2 5,9 0,0

vis (unidentified fish) 2 0,3 1,4 0,0

TOTAL FISH 7 1,1 12,2 0,1

mossel, Mytilus edulis (edible mussel) 3 0,5 9,3 0,0

TOTAL IDENTIFIED 661 100,0 20.497,21 100,0

UNIDENTIFIED MAMMAL REMAINS 83 150,3

98

Bijlage 2

Aangetroffen diersoorten en hun belang in de 5 mm-fractie.

Nederlandse naam Latijnse naam Aantal resten

Gewicht resten in gram

hond Canis familiaris 1 3,2

huiskat Felis catus, 1 0,4

varken Sus domesticus 2 11,5

rund Bos Taurus 101 649,1

schaap Ovis aries 8 13,3

schaap/geit Ovis aries/Capra hircus 119 124 huishoen Gallus gallus f. Domestica 2 0,6

huismuis Mus mustelus 1 0,0

hermelijn Mustela ermine 2 0,1

bunzing Mustela putorius 1 0,2

onbekende

muizensoort 1 0,0

tamme/wilde gans Anser species 1 4,7

grauwe gans (wild) Anser anser 1 0,2

Anser-gans Anser species 3 2,5

smient Anas penelope 1 0,3

wilde eend (wild)

Anas

platyrhynchos 12 5,0

anas-eend Anas species 9 1,8

onbekende eend 2 0,6

Goudplevier Pluvialis apricaria 1 0,3

goud-/zilverplevier Pluvialis species 1 0,1

kanoetstrandloper Calidris canutus 1 0,1

bonte strandloper Calidris alpine 4 0,4

Kemphaan

Philomachus

pugnax 1 0,3

waadvogel indet. 3 0,1

onbekende vogel Aves 35 6,1

onbekende haai 1 0,1

gladde

haai/toonhaai Mustelus mustelus 1 0,0

ruwe haai

Galeorhinus

galeus 3 1,3

Stekelrog Raja clavata 1 0,5

Haring Clupea harengus 8 0,1

grote marene

Coregonus

lavaretus 2 0,1

Paling Anguilla Anguilla 42 1,1

Geep Belone belone 3 0,2

Wijting Merlangius merlangus 7 0,4 zeedonderpad Myoxocephalus scorpius 1 0,1

bot/flounder Platichthys flesus 1 0,0

Tong Solea solea 17 1,42

99

onbekende vissoort Pisces 204 7,0

onbekend zoogdier Mammalia 1280 293,8

grootte rund/paard 110 133,9 grootte schaap/geit/varken 209 51,0 zoogdier, grootte onbekend 418 78,3 Totaal 2979 1416,6 Gedomesticeerde dieren

Hond Canis familiaris 1 3,2

huiskat Felis catus 1 0,4

Varken Sus domesticus 2 11,5

Rund Bos taurus 101 649,1

Schaap Ovis aries 8 13,3

Schaap/geit

Ovis aries/Capra

hircus 119 124,0

Huishoen Mus musculus 2 0,6

Grootte rund/paard 110 133,9

Grootte

schaap/geit/varken 209 51,0

100

Bijlage 3

Aangetroffen diersoorten in de 2 mm-fractie

Nederlandse

naam

Latijnse naam Aantal resten NR-methode Gewicht in grammen Gewichtsmethode De zoogdieren Woelmuis sp. Microtus species. 6 1,3% 0 0,1% Onbekende muizensoort 7 1,2% 0,1 0,5% De vogels Bonte strandloper Calidris alpina 2 0,3% 0 0,2% Waadvogel indet 1 0,1% 0 0,1% Onbekende vogelsoort Aves 9 1,4% 0,2 1,7% Amfibieen Amfibie Amphibia 8 1,2% 0,1 0,6% De vissen Haring Clupea harengus 24 5,0% 1 8,7% Spiering Osmerus eperlanus 4 0,8% 0,1 0,9% Paling Anguilla anguilla 25 5,2% 0,3 1,7%

Tong Solea solea 2 0,4% 0,1 0,9%

Bot/schol/schar Pleuronectidae 125 26,3% 2,3 20,0% Wijting Merlangius merlangus 2 0,4% 0 0,0% Zeedonderpad Myoxocephalus scorpius 3 0,6% 0 0,1% Onbekende vissoort Pisces 293 61,3% 3,6 31,3% Onbekend zoogdier Mammalia 164 24,30% 3,8 33,2% Totaal 675 100,0% 11,6 100,0%

101

Bijlage 4

Leeftijden van gedomesticeerde dieren.

Hoe worden de stadia aan het bot (vooral de pijpbeenderen) te onderscheiden foetaal bot is erg poreus, epifysenaden en gewrichtsvlakken zijn

niet/onvolledig ontwikkeld; aan de diafyselengte is vast te stellen of het dier nog een foetus was, en hoe ver de draagtijd was gevorderd.

neonatus volgroeide foetus; bot zelfde structuur als bij een foetus.

infantiel bot maakt sterke lengtegroei door; bot is nog erg poreus; epifysenaden en gewrichtsvlakken vormen zich; de eerste epifysen sluiten zich. juveniel bot maakt sterke lengtegroei door; bot wordt in deze periode minder

poreus; verschillende epifysen sluiten.

subadult bot is niet langer poreus; bot heeft vrijwel de maximale lengte bereikt; meer epifysen sluiten; blijvend gebit is aanwezig.

adult de laatste epifysen sluiten zich; N.B. de fasen subadult en adult zijn

moeilijk te scheiden aan botten waarvan de uiteinden ontbreken.

GLOBALE LEEFTIJDEN VOOR DE AGE-2 LEEFTIJDEN NA DE GEBOORTE

Schaap Rund varken

infantiel 0-6 maanden 0-8 maanden 0-6 maanden

juveniel 6-12 maanden 8-18 maanden 6-14 maanden

subadult/bijna volwassen 1-2 jaar 18-30 maanden 14-21 maanden adult/volwassen > 2 jaar > 30 maanden > 21 maanden Voor het RUND zijn de leeftijdsomschrijvingen kalf, pink, vaars en koe gangbaar. In maanden/jaren zijn dit:

kalf gedurende het hele 1e levensjaar

pink rund dat nog alle melktanden heeft, het 2e levensjaar, tot ca. 24 maanden (2e levensjaar)

vaars jonge koe die nog niet gekalfd heeft (d.w.z. na het wisselen van de premolaren), 2 en 3 jaar oud (3e en 4e levensjaar)

koe nadat zij voor de eerste keer gekalfd heeft, vanaf ca. 2½ jaar oud

jonge stier 2e en eerste helft 3e levensjaar volwassen stier vanaf ca. 2½ jaar oud

LEEFTIJDEN VROUWELIJKE DIEREN EERSTE WORP; DIT BETREFT DE PRIMITIEVERE RASSEN WAARMEE WIJ IN DE ARCHEOZOÖLOGIE TE MAKEN HEBBEN.

rund momenteel eerste kalf meestal met 27-30 maanden, dus vanaf halverwege 3e levensjaar; in het verleden

waarschijnlijk enkele (tot 6) maanden later schaap 24 maanden of iets later, in begin 3e levensjaar varken 11-12 maanden, dus eind 1e levensjaar

102 paard eerste veulen meestal 27-30 maanden, dus in begin 3e

levensjaar (Prummel, 2011-2012, 51)

103

Bijlage 5

Leeftijdsverdeling rund in het handverzamelde materiaal van Firdgum

De leeftijdscategorieën zijn kleur gecodeerd. Op basis van de kleuren in de ruwe data is de onderstaande tabel samengesteld

Exacte leeftijden van runderen

Leeftijd in maanden

Aantal resten

Percentage van het totaal aantal resten Neonaat 0 3 2,3% Infantiel 0-8 23 17,3% Juveniel 8-18 17 12,8% subadult 18-30 1 0,8% Adult >30 39 29,3%

Leeftijd bij benadering van runderen Leeftijd in maanden Aantal resten Percentage van het totaal aantal resten Neonaat 0 0 0,0% Infantiel 0-8 7 5,3% Juveniel 8-18 10 7,5% subadult 18-30 9 6,8% Adult >30 24 18,0% De ruwe data:

LEEFTIJDGEGEVENS DIERSOORT: RUND/CATTLE

exacte leeftijden:

M: MAANDEN, J: JAREN AANTAL %

Neonaat 3 2,0 Infantiel (0-8 M) 5 3,3 Kalf (0-12 M) 4 2,6 Ca. 1 M 1 0,7 2-3 M 1 0,7 2-10 M 1 0,7 5-6 M 11 7,3 5-12 M 4 2,6 5-16 M 2 1,3 Ca. 12 M 3 2,0 Juveniel (8-18 M) 8 5,3 24-28 M 1 0,7 Volwassen (>30 M) 39 25,8

leeftijd jonger dan:

3 M 2 1,3 5 M 3 2,0 7-10 M 1 0,7 12 M 1 0,7 20-24 M 4 2,6 30 M 2 1,3 3,5-4 J 5 3,3

104

18

leeftijd ouder dan:

5-6 M 2 1,3 7-10 M 3 2,0 8 M 2 1,3 1 J 1 0,7 12-15 M 1 0,7 15 M 1 0,7 15-20 M 2 1,3 2-2,5 J 7 4,6 2,5 J 1 0,7 3 J 7 4,6 3,5-4 J 1 0,7 4 J 1 0,7 4-5 J 2 1,3 24 - 28 M 1 0,7 32 151 100,0

105

Bijlage 6

Leeftijdsverdeling van schaap in het handverzamelde materiaal van

Firdgum

De leeftijdscategorieën zijn kleur gecodeerd. Op basis van de kleuren in de ruwe data is de onderstaande tabel samengesteld

Exacte leeftijden van schapen

Leeftijd in maanden

Aantal resten

Percentage van het totaal aantal resten Neonaat 0 0 0,0% Infantiel 0-6 5 7,0% Juveniel 6-12 7 9,9% Subadult 12-24 6 8,4% Adult >24 11 15,5%

Leeftijd bij benadering van schapen Leeftijd in maanden Aantal resten Percentage van het totaal aantal resten Neonaat 0 0 0,0% Infantiel 0-6 7 9,9% Juveniel 6-12 5 7,0% Subadult 12-24 10 14,1% Adult >24 20 28,2% De ruwe data: LEEFTIJDGEGEVENS DIERSOORT: SCHAAP & SCHAAP/GEIT exacte leeftijden:

M: MAANDEN, J: JAREN AANTAL %

3-4 M 4 5,6 3-8 M 1 1,4 Juveniel (6-12 M) 7 9,9 12-24 M 2 2,8 10-17 M 2 2,8 18-24 M 2 2,8 Volwassen (>2 J) 10 14,1 Ca. 3,5 J 1 1,4

leeftijd jonger dan:

3 M 1 1,4 4-5 M 3 4,2 7-10 M 2 2,8 10 M 1 1,4 15-20 M 2 2,8 20 M 1 1,4 20-24 M 3 4,2 3 J 1 1,4 3,5 J 2 2,8 4-5 J 7 9,9

106

leeftijd ouder dan:

3-4 M 2 2,8 5 M 1 1,4 9 M 2 2,8 12 M 1 1,4 15-20 M 2 2,8 20 M 1 1,4 24 M 6 8,5 2 J 1 1,4 3,5 J 2 2,8 4-5 J 1 1,4 71 100,0

107

Bijlage 7

Leeftijdsverdeling van varkens in het handverzamelde materiaal van

Firdgum

De leeftijdscategorieën zijn kleur gecodeerd. Op basis van de kleuren in de ruwe data is de onderstaande tabel samengesteld

Exacte leeftijden van varkens

Leeftijd in maanden

Aantal resten

Percentage van het totaal aantal resten Neonaat 0 0 0,0% Infantiel 0-6 0 0,0% Juveniel 6-14 0 0,0% Subadult 14-21 0 0,0% Adult >21 1 16,7%

Leeftijd bij benadering van varkens Leeftijd in maanden Aantal resten Percentage van het totaal aantal resten Neonaat 0 0 0,0% Infantiel 0-6 0 0,0% Juveniel 6-14 1 16,7% Subadult 14-21 0 0,0% Adult >21 3 50,1% De ruwe data:

LEEFTIJDGEGEVENS DIERSOORT: VARKEN/PIG

exacte leeftijden:

M: MAANDEN, J: JAREN AANTAL %

Volwassen (>21 M) 1 16,7

leeftijd jonger dan:

8 M 1 16,7

2 J 3 50,0

4 J 1 16,7

108

Bijlage 8

Leeftijdsverdeling van paarden in het handverzamelde materiaal van

Firdgum

De leeftijdscategorieën zijn kleur gecodeerd. Op basis van de kleuren in de ruwe data is de onderstaande tabel samengesteld

Exacte leeftijden van paarden

Leeftijd in maanden

Aantal resten

Percentage van het totaal aantal resten Neonaat 0 2 25,0% Infantiel 0-12 0 0,0% Juveniel 12-24 0 0,0% Subadult 14-24 0 0,0% Adult >36 4 50,0%

Leeftijd bij benadering van paarden Leeftijd in maanden Aantal resten Percentage van het totaal aantal resten Neonaat 0 0 0,0% Infantiel 0-6 0 0,0% Juveniel 6-14 1 12,5% Subadult 14-21 0 0,0% Adult >21 3 12,5% De ruwe data:

LEEFTIJDGEGEVENS DIERSOORT: PAARD/HORSE

exacte leeftijden:

M: MAANDEN, J: JAREN AANTAL %

Neonaat 2 25,0

Volwassen 4 50,0

leeftijd jonger dan:

0,0

leeftijd ouder dan:

12-15 M 1 12,5

4,5 - 5 J 1 12,5

109

Bijlage 9

Leeftijdsverdeling van honden in het handverzamelde materiaal van

Firdgum

De leeftijdscategorieën zijn kleur gecodeerd. Op basis van de kleuren in de ruwe data is de onderstaande tabel samengesteld

Exacte leeftijden van honden

Leeftijd in maanden

Aantal resten

Percentage van het totaal aantal resten Neonaat 0 2 25,0% Infantiel 0-7 0 0,0% Juveniel 7-10 0 0,0% Subadult 8-14 0 0,0% Adult >14 4 50,0%

Leeftijd bij benadering van honden Leeftijd in