• No results found

De belangrijke eerste stap in het voorkomen van voortijdig schooluitval is het begrijpen van welke jongeren risico lopen op schooluitval. Om hier zicht op te krijgen kan teruggegrepen worden naar het model van het risicoproces dat in hoofdstuk 3 is weergegeven. Het is belangrijk te kijken naar de fases van dit model om inzichtelijk te maken wanneer jongeren risicosignalen afgeven. Het is belangrijk deze jongeren tijdig in beeld te krijgen zodat ook op tijd hulp ter voorkoming van voortijdig schooluitval kan worden ingezet. De Inspectie van het Onderwijs (2011) concludeert dat scholen vaak te laat op gang komen met extra zorg, zowel bij de signalering en diagnose als bij het starten van de hulp. In 2011 is de wetgeving rond Passend Onderwijs van start gegaan, waardoor het bevoegd gezag een zorgplicht heeft. Er moet passend onderwijs worden geboden aan alle leerlingen die extra ondersteuning behoeven. Daarvoor is nodig dat scholen de zorgleerlingen in eerste instantie herkennen, zodat doelgerichte en planmatige zorg geboden kan worden. De inspectie concludeert dat scholen nog onvoldoende aan deze voorwaarde voldoen. Scholen komen vaak te laat op gang met extra zorg.

In dit hoofdstuk wordt bekeken hoe jongeren die wegens tekort aan vaardigheden dreigen uit te vallen in het Voortgezet Onderwijs geïdentificeerd kunnen worden. Hierbij wordt geanalyseerd welke screeningsmogelijkheden er bestaan en waarvoor uitgekeken dient te worden bij de identificatie van risicoleerlingen. Aan het eind van het hoofdstuk zal een vertaalslag worden gemaakt naar Tools4School, waarin bekeken wordt hoe PI Research jongeren voor deze training selecteert en welke selectiewijze naar aanleiding van de gevonden literatuur wordt aanbevolen.

5.1. Identificatiebenaderingen

Bij scholing en deskundigheidsbevordering van docenten en mentoren kan er meer aandacht besteed worden aan risicosignalering. Wanneer jongeren met problemen sneller en beter herkend worden door het onderwijzend of ondersteunend personeel kan er ook sneller hulp worden geboden. Alhoewel geconstateerd kan worden dat elke jongere en zijn of haar situatie uniek is, is het voor het ontwikkelen van beleid en bijbehorende instrumenten onontbeerlijk om gebruik te maken van een handzame indeling. Het herkennen van voor individuele leerlingen risicovolle situaties, het tijdig waarnemen van (mogelijke) problemen, is een belangrijke sleutel in de aanpak van voortijdig schooluitval (Wit, 2008).

Het preventief selecteren van risicoleerlingen kan plaatsvinden door te letten op de behaalde schoolresultaten of aanwezigheid, door gebruik te maken van testen, een checklist, zelfrapportages, rapportages van docenten en door observatie van gedrag. Deze verschillende mogelijkheden kunnen gekoppeld worden aan de fases van het risicoproces. De testen en checklist gaan na welke risicofactoren aanwezig zijn bij de jongere, om zo leerlingen te identificeren die het meest waarschijnlijk de school verlaten. Deze methode is terug te vinden in het competentiemodel, maar ook in de eerste fase van het risicoproces, zoals betoogd in hoofdstuk 3. Karakteristieken van de leerling of metingen van schoolprestaties uit het verleden worden geassocieerd met toekomstige schooluitval (Gleason & Dynarski, 2002). Een opstapeling van deze risicofactoren leidt tot een cumulatie van stress, welke van invloed is op het functioneren van zowel het kind als het gezin. Motivatie, interesse en betrokkenheid van de leerling zijn aspecten die in deze tweede fase worden beïnvloed door stress en welke eveneens in kaart kunnen worden gebracht. Hier komen we aan bij gebruik van de methodes als rapportages en gedragsobservatie. Uiteindelijk zorgt het functioneren van zowel gezin als kind voor uitkomsten van de jongere op school, wat ook wel als de derde fase gezien kan worden. In deze fase vertonen jongeren de eerste signalen van schooluitval, zoals afwezigheid, slechte cijfers, doubleren en antisociaal gedrag. Observatie zou niet alleen in de tweede, maar ook in deze fase kunnen worden ingezet, omdat het vertonen van antisociaal gedrag op deze wijze kan worden gesignaleerd.

De meta-analyse van Prevatt en Kelly (2003) wijst uit dat de meeste programma‟s schoolverslagen, zelfrapportages of leraarrapportages gebruiken om het aantal schooluitvallers in te schatten. Het onderzoek van Ogilvy (1994) stelt dat beoordelingen van leeftijdsgenoten en leraren de meest populaire methoden zijn om de specifieke vaardigheidstekorten te beoordelen. Deze methoden hebben als voordeel dat ze snel, makkelijk en ideaal zijn om te gebruiken als voor- en nameting. Betreffende metingen op basis van zelfrapportage suggereert Ogilvy dat deze onbetrouwbaar zijn en dat het onmogelijk is sociaal geldige uitkomsten te voorspellen. Een alternatieve methode is directe observatie van sociale interacties van kinderen, wat analyse van aanleidingen en consequenties die bijdragen aan de instandhouding van gedrag mogelijk maakt. Deze methode is wel afhankelijk van de bereidheid van kinderen om bepaald destructief gedrag te laten zien tijdens de observatie periode. Om deze reden worden vaak analoge taken, oftewel een rollenspel, gebruikt om directe reacties uit te lokken die misschien niet naar voren komen in natuurlijke observaties. Gebruik van rollenspel heeft het voordeel dat sociaalcognitieve vaardigheden kunnen worden beoordeeld door de oplossingen die kinderen geven op hypothetische problemen. Een meer formele analyse van sociaalcognitieve

probleemoplossende vaardigheden is het gebruik van testen als de Means-End Problem Solving (Shure & Spivack, 1972, zoals geciteerd in Ogilvy, 1994). Een checklist van schoolvaardigheden zou een simpele voor- en nameting van de training mogelijk maken. Ook is het mogelijk interviews te houden met kinderen, waarbij cognitieve variabelen die mogelijk mediëren met de prestatietekorten naar boven kunnen worden gekregen. Van deze laatste techniek wordt zelden gebruik gemaakt (Ogilvy, 1994).

Een alternatieve benadering voor het identificeren van leerlingen die behoefte hebben aan preventie van schooluitval is zelfselectie. De persoon die het best weet of een leerling vroegtijdig de school zal verlaten, is de leerling zelf. Deze wijze kan slechts effectief zijn als leerlingen niet alleen verwachten uit te vallen, maar zij ook gemotiveerd zijn om hulp te zoeken. Het enige bewijsstuk dat er ligt voor deze selectiewijze is niet veelbelovend; het identificeren van leerlingen op deze manier is geen betere voorspeller van voortijdig schooluitval dan de andere risicofactoren (Gleason & Dynarski, 2002).

5.2. Criteria

Specifieke voorspellers voor het behalen van een diploma bestaan en deze voorspellers kunnen reeds geïdentificeerd worden op de basisschool. Westenberg en collega‟s (2009) wijzen erop dat scholen vaak hun eigen criteria gebruiken voor het bestempelen van leerlingen als risicoleerlingen, waarbij per geval wordt bekeken of een leerling risico loopt op uitval. Zij stellen dat het goed zou zijn voor de vergelijking van risicoleerlingen en voor een landelijke aanpak om gelijke objectieve criteria te gebruiken.

Het onderzoek van Balfanz, Herzog en Mac Iver (2007) toont met een longitudinaal onderzoek onder bijna 13.000 leerlingen uit de Verenigde Staten aan dat vier voorspellende factoren gebruikt kunnen worden om 60% van de leerlingen te identificeren die geen diploma zullen behalen op het Voortgezet Onderwijs. Deze indicatoren, allen gericht op de periode vlak voor de overgang naar het Voortgezet Onderwijs, zijn een aanwezigheid op school van 80% of minder, het falen op rekenen, het falen op Engels en het ontvangen van een schorsing. Een ander voorbeeld kan worden genomen aan de voorspellers van schooluitval die zijn geformuleerd door de National High School Centre in de Verenigde Staten (Kennelly & Monrad, 2007, zoals geciteerd in Westenberg et al., 2009). Deze criteria zijn: slechte cijfers voor Engels en wiskunde, blijven zitten op de basisschool of in de eerste, tweede of derde klas van het Voortgezet Onderwijs, minder dan 80% aanwezigheid op school of vijf weken missen, terugtrekking en probleemgedrag in de klas. Dit zijn allen factoren die relatief laat in het risicoproces een rol spelen. Er dient wetenschappelijk getoetst te worden of deze criteria ook in

Nederland voorspellers zijn van problemen op school en schooluitval. De toegevoegde waarde van deze manier van identificatie van risicoleerlingen is de vroegtijdige herkenning. De totale groep leerlingen waarbij mogelijk problemen kunnen ontstaan wordt geïdentificeerd, inclusief de groep schooluitvallers die als „geruislozen‟ worden bestempeld, omdat ze in de aanloop naar schooluitval geen probleemgedrag vertonen en dus niet opvallen. Het onderzoek van Oberon (2008) stelt dat factoren die relatief vroeg in het risicoproces een rol spelen, zoals etniciteit, thuisklimaat, sociaaleconomische status, IQ of leefstijl, onvoldoende houvast geven om risicogroepen te onderscheiden. Vooral hoe een individu omgaat met zijn situatie en gebeurtenissen, lijkt mede van belang. Een onderzoek van Archambault, Janosz, Morizot en Pagani (2009) speelt hierop in en concludeert dat jongeren die op 12-jarige leeftijd een lage betrokkenheid laten zien of jongeren die in de eerste twee jaren van het Voortgezet Onderwijs een snelle afname in schooldiscipline tonen een doel van hoge prioriteit dienen te zijn. Bovengenoemde onderzoeken geven eveneens het verschil tussen het competentiemodel en het model van het risicoproces weer, oftewel het verschil tussen stilstaande factoren en een proces in beweging.

Ondanks dat verschillende longitudinale factoren die de kans dat een leerling risico loopt op het niet slagen van school duidelijk zijn (Rumberger, 2001, 2004b, zoals geciteerd in Bowers, 2010), dient vermeden te worden dat de identificatie van risicoleerlingen versmald wordt tot een makkelijk meetbare groep, zoals het absolute criterium van een jaar overdoen. Ondanks dat dit criterium een robuuste voorspeller is van schooluitval, dekt het niet de diversiteit van risicofactoren die invloed hebben op een instabiele schoolbetrokkenheid (Janosz et al., 2008). Impliciet aan dit gebruik van risicofactoren is de aanname dat risicofactoren helpen om die leerlingen te identificeren die de school voortijdig zullen verlaten als zij geen programma ontvangen. Zelfs een preventief programma van de hoogste kwaliteit zal weinig invloed hebben op het probleem van schooluitval als de risicofactoren de verkeerde leerlingen identificeren (d.w.z. de leerlingen die de school niet voortijdig verlaten) (Gleason & Dynarski, 2002). De analyse van Gleason en Dynarski (2002) suggereert dus dat het voorspellen van schooluitvallers gecompliceerder is dan het rekening houden met risicofactoren. Zelfs bij identificatie van de meest efficiënte risicofactor zullen veel van de leerlingen die een programma hebben ontvangen deze niet nodig hebben, en veel van de leerlingen die een programma nodig hebben deze niet ontvangen. Deze issues met vroege identificatie van schooluitval belemmeren het ontwerp en de beoordeling van preventieve programma‟s voor schooluitval (Bowers, 2010).

5.3. Conclusie

Concluderend gesteld bestaan er geen standaard methoden om sociaalcognitieve vaardigheden te meten of risicoleerlingen van schooluitval te kunnen identificeren. Informatie dient verzameld te worden vanuit een verscheidenheid aan bronnen, met gebruikmaking van verschillende beoordelingstechnieken.

Ondanks dat het belangrijk is iedere leerling individueel te benaderen, zijn er enkele basisvoorwaarden om leerlingen die dreigen uit te vallen van het Voortgezet Onderwijs te identificeren. Er dient ingegrepen te worden in de situatie dat het nog niet te laat is voor de jongere, dus dat de jongere de school nog niet officieel verlaten heeft. Ten eerste is het belangrijk om de verschillende risicofactoren en het opgestelde risicoproces altijd in het achterhoofd te houden. Hierbij kan gebruik gemaakt worden van een checklist. Het selecteren op alleen risicofactoren is echter niet voldoende, om de reden dat schooluitval een proces is en er geselecteerd dient te worden op wat er gebeurt in plaats van op wat er is. Er dient dus gekeken te worden naar de invloed van deze risicofactoren op het functioneren van het gezin en met name van de jongere (op school). Een belangrijke methode die hiervoor kan worden ingezet is observatie. Dit functioneren is vervolgens van invloed op de uitkomsten van de jongere, welke als eerste signalen voor schooluitval kunnen worden gezien. Deze antecedenten als lage schoolresultaten, spijbelen, doubleren en antisociaal gedrag kunnen worden gesignaleerd door het op orde hebben van leerlingenregistratie en door het gebruik van observatie. Het is dus belangrijk dat iedere stap in het proces wordt meegenomen in de identificatie van leerlingen die de school voortijdig dreigt te verlaten. Om de zekerheid te vergroten dat de juiste risicoleerlingen worden geselecteerd, is de beste aanpak zo dicht mogelijk op de laatste stap in te zetten. Hierbij dient in ogenschouw genomen te worden dat des te dichter bij de uitval een jongere gesignaleerd wordt, hoe beter de predictie zal zijn, maar ook hoe kleiner de beïnvloedingsmogelijkheden zijn.

5.4. Tools4School

De doelgroep van Tools4School zijn leerlingen van het voorgezet onderwijs die wegens vaardigheidstekorten onvoldoende kunnen profiteren van het onderwijs en die baat hebben bij een preventieve interventie. PI Research identificeert leerlingen niet zelf, maar laat dit over aan de school. PI Research is nog zoekende naar een passende screeningsvragenlijst. In de toekomst wil PI Research mogelijk gebruik gaan maken van de vragenlijst Taken en Vaardigheden Adolescenten (TVA). De TVA heeft als doel om vaardig functioneren van jongeren in hun dagelijkse leefomgeving in kaart te brengen. Met behulp van de TVA kan op

gestandaardiseerde wijze informatie over dit vaardig functioneren worden verzameld. Het gedrag van jongeren van 12 tot en met 21 jaar wordt beoordeeld door de ouder, de jongere en de mentor (zie Bijlage 3 voor de aanpassing van de vragenlijst die wordt gebruikt voor Tools4School) (Van der Knaap, Beenker & Bijl, 2004). Hiermee kan een volledig beeld van de vaardigheden van de jongere worden gekregen, om de reden dat deze vanuit verschillende oogpunten worden bekeken. Tegelijkertijd is deze vragenlijst in strijd met het idee dat schooluitval een proces is dat per persoon verschillend verloopt. De focus ligt bij de TVA op de tweede fase van het risicoproces, namelijk op het functioneren van het kind in verschillende situaties. Tussen dit functioneren en het uiteindelijk vroegtijdig verlaten van het Voortgezet Onderwijs zit nog de stap van de uitkomsten van dit functioneren, zoals het behalen van slechte schoolresultaten, spijbelen, doubleren en het vertonen van antisociaal gedrag. De TVA is dus minder geschikt als predictie voor schooluitval, maar zou wel ingezet kunnen worden om duidelijk te krijgen op welke vaardigheden van de jongere de focus binnen de Tools4School training dient te liggen.

Een combinatie van volledige registratie van leerling-gegevens als schoolresultaten, absentie en opvallend gedrag en een test die specifiek de vaardigheden van een leerling meet is nodig om de juiste leerlingen voor Tools4School te selecteren. Daarnaast is observatie een onmisbaar aspect van deze screening. Observatie door schoolpersoneel en ouders kunnen zowel het functioneren als het gedrag van het kind in kaart brengen. Ook zou gedacht kunnen worden aan meer gerichte observatie door andere deskundigen, om een meer objectief beeld te creëren van het vertoonde gedrag in de klas. Deze registratie en observatie zijn screeningsmethoden welke zich richten op de derde fase van het risicoproces, de antecedenten van voortijdige schoolverlating. Om een leerling tijdig te signaleren en een preventieve interventie te kunnen inzetten is het belangrijk dat leraren getraind worden op het signaleren van risicofactoren. Op deze wijze zorgt observatie voor tijdige registratie van opvallendheden en kan het proces dat leidt tot schooluitval op tijd onderbroken worden door inzet van een interventie als Tools4School. Om een compleet proces in kaart te brengen kan eveneens een checklist van risicofactoren worden ingezet, welke gericht is op de eerste fase van het risicoproces. Op deze wijze wordt het mogelijk verbanden te leggen tussen omstandigheden en gebeurtenissen en kan een beeld worden geschetst van het risicoproces dat een jongere doorloopt. Als door middel van observatie, registratie en een checklist vastgesteld is dat een leerling risico loopt op het voortijdig verlaten van de school, kan de TVA worden afgenomen om vast te stellen of de jongere geschikt is voor Tools4School.

6. Randvoorwaarden vanuit het perspectief van