• No results found

SCHEIDING VAN MACHT IN HET REGEEREN OVERZEE

In document S R. C, VAN VOLLENHOVEN (pagina 166-183)

I

Het is bij de studie van hedendaagsch staatsrecht — moederlandsch of overzeesch — een ongerief, een erfelijke belasting, dat van „schei-ding van macht" 1) niet kan worden gerept zonder aanstonds ge-dachten op te wekken aan theoremen van Locke en van Montes-quieu2). Uiteraard immers is het vraagstuk van bijeenvoeging van macht en splitsing van macht ouder dan deze schrijvers, en niet beperkt tot wat zij er in hebben willen leggen of er van hebben willen maken. Evenmin is het beperkt tot de centrale organen eener centrale rechtsgemeenschap (in het moederland of overzee): de vraag van scheiding van macht dient evenzeer gesteld voor lagere publiek-rechtelijke lichamen.

Het overzeesche staatsrecht heeft gedurende zijn längsten tijd aan deze goden van achttiende en negentiende eeuw niet geofferd.

Bij de oostersche rechtsgemeenschappen, die wij overzee aantroffen, waren bestuur, politie, rechtspraak en regeling gemeenlijk ongeschei-den in dezelfde hanongeschei-den3) ; zelfs werden ze er als afzonderlijke over-heidsfuncties niet, of slechts zeer ten deele, beseft. Bij Indianen en boschnegers in de west kan het moeilijk anders zijn geweest.

De Westindische compagnie sprak van policie (liefst met een c, en denkelijk met den klemtoon op de laatste lettergreep) om alle regeer-of bewindsmacht4) aan te geven, op de twee onderwerpen financie en defensie na 5); zij had te Paramaribo een „politieken raad" (voor bestuur, strafrechtspraak enz.) of een „hof van policie" 6); en nog na

1) Hiervoren, blz. 125.

2) Hiervoren, blz. 110—112, 114, 115—117.

3) Hiervoren, blz. 108—110, 115.

*) Hiervoren, blz. 104—105.

5) Artikel 88 grondwet 1814; Thorbecke, Aanteekening op de Grondwet, 1839, blz. 206.

«) Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië, 1914—1917, blz. 119, 596—597.

SCHEIDING VAN MACHT IN HET REGEEBEN 153 1865 leeft dit woordgebruik voort in de „raden van politie" der vijf buiteneilanden van Curaçao — gevormd door een benoemden gezag-hebber, te zamen met twee gekozen (blanke of zwarte) landraden —, welke colleges te gelijk bestuurder, politieoverheid en wetgever zijn1). Zoo ook noemt, onder vigeur der staatsregeling van 1801, de Oostindische herzieningscommissie van 18022) haar ontwerp-regeeringsreglement een „charter, opzichtelijk het beleid der Policie en Justitie" 3). Baud houdt er voor de bestuurshoofden krachtig aan vast, dat in hun hand alle regeermacht moet samenkomen 4) ; ook de inlandsche gouvernementshoofden, hoewel zij wetgeving heeten te missen, oefenen practisch voor hun ambtskring alle bewind; tot 1927 hebben zoowel de landvoogd als de koning gelijkelijk bestuur en regeling (wetgeving) voor ÏTederlandsch-Indië 5) ; en de mede-regeerende taak van den raad van Indië van 1855 tot 1927 is niet tot medewetgeving beperkt6), maar omvat ook stukken mede-bestuur 7), medepolitie 8) en mederechtspraak 9). Wanneer na 1903 en 1922 tot het scheppen van lagere rechtsgemeenschappen onder het bewind van raden wordt overgegaan, dan erlangen — naar Nederlandsch model — deze raden zoowel bestuursmacht als regelings-macht en (voor administratieve zaken) rechtsprekende regelings-macht1 0).

Zeker, het gezegde neemt niet weg, dat ook voor de Indien aan scheiding van macht naar de doctrine van Locke en van

Montes-!) Artikelen 121—134 regeeringsreglement Curaçao; Bordewijk, Handelingen over de Reglementen op het beleid der Regering in de koloniën Suriname en Curaçao, 1914, blz. 569 ; Encyclopaedic enz., blz. 601 (rechtspraak bij een vroegeren raad van policie).

2) Hiervoren, blz. 1, 17, 126.

3) Mijer, Verzameling van instructien voor de regeering van Ned. Indië, 1848, blz. 223; hiervoren, blz. 121.

4) Immink, De regterlijke organisatie van Nederlandsch-Indië, 1882, blz. V I I I , 87.

5) Margadant, Het regeeringsreglement van Nederlandsch-Indië, I, 1894, blz. 2 ; I I I , 1897, blz. 160, 162.

6) Zie de woorden „onverminderd in de gevallen uitdrukkelijk in dit regle-ment genoemd" in artikel 29 regeeringsregleregle-ment 1854.

7) Artikelen 77 en 109 regeeringsreglement 1854; artikelen 133 en 163 Indische staatsregeling 1925. Zie thans ook haar artikel 43.

8) Artikelen 45—47 regeeringsreglement 1854 ; artikelen 35—37 Indische staats-regeling 1925.

9) Artikelen 52 (lid 3), 82 en 83 regeeringsreglement 1854; artikelen 42 (lid 3), 140 en 141 Indische staatsregeling 1925.

1 0) Hiervoren, blz. 52, 108, 109—110; 't Hooft, Autonomie en zelfbestuur in West-Europa, 1928, blz. 96—98.

154 SCHEIDING VAN MACHT IN HET ßEGEEEEN

quieu theoretische hulde is gebracht. Het herzieningsrapport van 1803 noemt scheiding tusschen „policie" en „justitie" een „voor-treffelijke Staats-maxime", de „leer eener zuivere Staatkunde"1);

ook Margadant schijnt „scheiding der drie machten" voor „een welgeordenden staat" passend te oordeelen2). De omstandigheid evenwel, dat het nieuwe Eusland aan scheiding en evenwicht van machten naar het oude recept niet schijnt te doen 3), evenmin als het Turkije van 1922, — dat het fascistisch Italië haar slechts ge-temperd overneemt4), — dat het moderne China uitgaat van een scheiding in vijf machten 5), — en dat de organisatie van den volken-bond van zulk een scheiding heel niet afweet, zal er wel toe leiden, dat men de theorie zelf nog eens nader bekijken gaat.

In stede van het vraagstuk deductief, redeneerende, te behandelen zou men goed doen het in het kader te plaatsen van een uit feiten gebleken rechtsgroei6), van vergelijkende rechtshistorie. De ver-gelijkende rechtshistorie zelf zou wijs doen zich niet blind te staren op primitief strafrecht en primitief verwantschapsrecht, maar ook naar den groei van' volksordening (staatsrecht) haar aandacht toe te keeren.

Bij Montesquieu gaat machtenscheiding gepaard met opdracht van eiken afzonderlijken pouvoir aan een afzonderlijk orgaan7).

Voor het overzeesche staatsrecht is ook dit stuk zijner leer levenloos gebleven.

I I

Voor de West-Indiën is — gelukkig — scheiding van macht in het regeeren aldaar opgevat als een practisch vraagstuk. Dat het eilandbewind der vijf buiteneilanden van Curaçao aan scheiding van macht niet doet, werd al aangestipt (boven, blz. 153). En hoeAvel

*) Mijer, Verzameling enz., 1848, blz. 161, 199—202, 216—217; Koloniale Studiën 12, 1928, blz. 314 (Idema); Van Kan, Uit de rechtsgeschiedenis der Compagnie, eerste bundel, hoofdstukken I I (Het recht van vrije pen) en V (Politie en justitie).

2) Margadant, III, 1897, blz. 162.

3) Struycken, Het staatsrecht van het Koninkrijk der Nederlanden2, 1928, blz. 146.

4) Wet van 31 Januari 1926 (Annuaire de législation étrangère 1926, blz.

57—58; Gazzetta Ufficiale no. 25, 1 Februari 1926, blz. 426).

5) Hunger, Federatieve staatsbouw, 1928, blz. 119.

6) Hiervoren, blz. 105.

') Hiervoren, blz. 115—-116.

SCHEIDING VAN MACHT IN HET BEGEEREN 155 de regeeringsreglementen van 1865 tot model genomen hebben den tekst der grondwet, waarin, naar bet woord van Buys, de leer van Montesquieu onlosmakelijk is vastgewevenx), toch is van een slaaf sehe machtenscheiding niets gekomen; de landvoogden b.v.

hebben er naast hun bestuur een eigen, beperkte, Avetgevingsmacht2).

De eenige scheiding, scherp geformuleerd, is het verbod van „tusschen-komst van de Begering in regtszaken" 3), een verbod tegen welks algemeenheid de omstreeks 1864 geraadpleegde autoriteiten bedenking schijnen te hebben geuit 4). De plaatsing van het voor-schrift is niet gelukkig; het kan nu onmogelijk op alle rechtspraak worden betrokken 5), doch alleen op die van het korps genaamd

„rechterlijke macht". De „andere rechter" van de artikelen 66 en 122 Suriname, gelijk er ook in artikel 120 Suriname een bedoeld kan zijn, valt dus buiten het verbodsvoorschrift.

Bij drie recente gelegenheden is in West-Indië inmenging van besturende autoriteiten in zaken van rechtspraak ter sprake gekomen.

In 1913 zag zich de gouverneur van Suriname genoodzaakt een tijdelijken voorzitter van het hof van justitie van zijn functie te ont-heffen. Een aan de staten overgelegde nota van den landvoogd wist de bij het eerste bericht gerezen ongerustheid te kalmeeren 6).

In 1918 of 1919 greep de minister van koloniën in in de recht-spraak van den in 1908 ingestelden raad van beroep in belasting-zaken te Willemstad (op Curaçao). De raad van beroep had een zeker hoofdambtenaar verplicht verklaard een bepaald belasting-bedrag te betalen, hooger dan dat hetwelk de contribuabele meende schuldig te zijn; de minister zei den hoofdambtenaar toe, dat bij veroordeeling dit meerdere bedrag hem bij wijze van gratificatie zou worden vergoed; de raad van beroep, diep geërgerd, ver-klaarde in het volgend belastingjaar (5 Mei 1919) niet veranderd te zijn van meening, doch zich niet aan herhaling van deze bejegening te willen blootstellen en dus voor overmacht te zwichten ; de minister hield zich onnoozel, had heelemaal niet in een rechtszaak ingegrepen, beschouwde zijn gratificatie als een onschuldige

*) Buys, De Grondwet, I, 1883, blz. 198.

2) Hiervoren, blz. 12.

3) Artikel 139 lid 2 Suriname; artikel 160 lid 2 Curaçao.

4) Bordewijk, Handelingen enz., 1914, blz. 695—696.

5) Hiervoren, blz. 116—117.

6) Handelingen koloniale staten Suriname 1913—1914, blz. 13—14, 17—21, 38, 93, 100, 104.

156 SCHEIDING VAN MACHT IN HET KEGEEBEN bestuursdaad 1). Al was, helaas, met de letter van artikel 160 zin 2 Curaçao, op den zooeven genoemden grond, 's ministers tusschen-komst niet strijdig, bij de goedkeuring van het slot van rekening over 1919 2) zou er alle reden geweest zijn voor de staten-generaal, recht- en doelmatigheid van zulk een „gratificatie" te beoordeelen.

In 1925 eindelijk werd bij algemeenen maatregel van bestuur den gouverneur van Suriname bevoegdheid gegeven leden van het hof van justitie ook tegen hun zin met bepaalde andere opdrachten te belasten. Een op intrekking aandringende motie kon in de tweede kamer geen meerderheid vinden3).

Bestuur in wetgevingskleed doet zich voor bij vaststelling van de Westindische begrootingen; uit artikel 112 onder 2°. Suriname schijnt te bhjken, dat een koloniale verordening niet bedoeld heeft kunnen zijn 4) (zie immers artikel 49 Suriname), doch artikel 114 (slot) wekt weer den schijn van het tegendeel. Ook nutsverklaring bij onteigening in de west moet geschieden in legislatieven vorm. De administratieve wenschelijkheidsbegrooting in legislatieven vorm 5) gaat buiten een wetstekst om, steunt alleen op practijk.

I I I

Ook voor Oost-Indië is scheiding van macht in het regeeren aldaar

— in de straks volgende paragrafen te bespreken voor de overheids-functies één voor één — opgevat als een practisch vraagstuk; ook voor Oost-Indië staat daarbij het vraagstuk van scheiding van bestuur en justitie in het midden. Plaatsing en redactie van artikel 137 staatsregeling 1925 gedoogen — anders dan wat zooeven voor de west moest worden gezegd — het verbod van bestuursinmenging toepasselijk te achten op alle rechtspraak in naam des konings geoefend, ook al gaat zij niet uit van het korps genaamd „rechterlijke macht".

x) Handelingen kolonialen raad 2 Februari 1920, 22 en 29 Januari 1921, 16 Maart 1921; handelingen eerste kamer 1920—1921, blz. 740, 827, 857—858; Krone, Koning, Minister en Landvoogd, 1922, blz. 48—49.

2) Nederlandsch staatsblad 1924 no. 153.

3) Gouvernementsblad 1925 no. 12; West-Indische Gids 1925, blz. 207—228 (Fernandes); handelingen tweede kamer 1925—1926, blz. 706—707, 719—720, 751—752 (motie-Boon).

4) Zie ook artikel 101 naast artikel 62 Curaçao.

5) B.v. bijlagen kolonialen raad Curaçao 1919—1920, ns. 9, 15 en 30; vergelijk ïhorbecke, Aanteekening op de Grondwet2, I I , 1843, blz. 307.

SCHEIDING VAN MACHT IN HET EEGEEREN 157 Toch is na het herstel van 1816 en 1817 scheiding van macht in de oost — een vraagstuk, dat voor de compagnie (1602—1800) even weinig bestaan had als voor de republiek (1581—1795) x) — niet met scheiding van bestuur en justitie begonnen. Zij vangt aan met het uitsnijden uit de bestuurs- en politiemacht der regenten op Java

— teneinde financieele verleiding te voorkomen — van het innen en met dwang invorderen van landsinkomsten ; een wijze bepaling, uit de regenteninstructie voor het Java der bestuurshervorming weggelaten 2). Daartegenover laat men, van 1816 af, aan districts-hoofden en regenten op Java, aan districtsdistricts-hoofden in enkele ge-westen daarbuiten, en aan dorpshoofden op de Ambonsche eilanden rechtspraak in naam des konings ; een natuurlijk stelsel3), daar men vroeger op afgaf wegens theoretisch vooroordeel. Berst in 1910 echter ontviel den rechtsprekenden regent op Java en Madoera de bevoegdheid om Indonesiërs te straffen zonder voorafgaande strafbepaling 4), een macht die de gelegenheid had ingesloten om gedragregels aan hen op te leggen naar willekeur. Wat de ambtenaren van het binnenlandsch bestuur aangaat: men onthield met opzet, behoudens een misprezen uitzondering van 1894 5), aan de controleurs op Java en Madoera politie, belastinginvordering en rechtspraak, opdat zij zich te gereeder het vertrouwen der bevolking zouden kunnen winnen en behouden 6). Aan ambtenaren van binnenlandsch bestuur buiten Java, van wie ook de onder of afdeelings-chef politie en belastinginvordering heeft, is voor slechts 17 van de 170 landraden landraadrechtspraak, doch overal magistraats-rechtspraak verbleven, en in tal van streken een leiding van inheem-sche rechtspraak, die wederom gelegenheid gunt tot straffen zonder praeuia lex poenalis. Een onvermijdelijk gevolg is, dat rechtspraak veelal verwordt tot ,,een machtsmiddel in handen van het

!) Struycken, Het staatsrecht enz.2, 1928, blz. 13—14, 141, 153; Mackay, De handhaving van het Europeesch gezag . . . onder . . . Daendels . . . , 1861, blz. 9 3 ; hiervoren, blz. 112.

2) Indisch staatsblad 1820 no. 22 artikel 26, 1867 no. 114 artikel 1, onder B, artikel 38; Indisch bijblad 11051.

3) Indische Gids 1916 II, 1181—1205, 1341—1357, 1485—1512( Corporaal);

handelingen volksraad 26 Juni 1926, blz. 556; hiervoren, blz. 51.

4) Indisch staatsblad 1908 no. 536, 1910 no. 499.

5) Indisch staatsblad 1894 no. 216 en no. 217; Margadant, I I I , 1897, blz. 34;

vergelijk Ghose, Comparative Administrative Law, 1919, blz. 134—135.

e) Vergelijk handelingen eerste kamer 29 December 1898, blz. 71 (Van de Putte).

158 SCHEIDING VAN MACHT IN HET REGEEBEN bestuur" 1). Van deze laatste samenvoeging van macht is niet het gevaarlijkste, dat een leek rechtspreekt, maar dat één zelfde man te gelijk bestuurder, politieoefenaar en rechter is.

Stelselmatige scheiding van administratie en justitie in Indië dateert van 18692). Tot in 1914 toe is zij stelselmatig

voort-! geschreden, met deze gewichtige toevoeging, dat sinds 1917 die onafhankelijke rechter over de heele linie mede een oosterling kan

1 zijn. Een maatregel van 1917 ten aanzien van landrechters 3) en een van 1921 ten aanzien van buitengewone landraadvoorzitters 4) wezen helaas op een terugval.

Ervaring met de practijk van een gescheiden zijn en tegen elkaar opwegen van machten was in Indië niet altoos fraai. Moest in 1868 de bevolking van Java er op gewezen worden, dat zij bij aantasting-van haar rechten op grond naar den rechter kon gaan om zich te beklagen 5), — echte of vermeende bescherming van Indonesiërs tegen bestuursambtenaren door de rechterlijke macht uitte zich meermalen in onverkwikkelijke ruzies tusschen beide korpsen, gelijk er omstreeks 1892 voor Makassar bleken uit de jurisprudentie.

Thans de Indische overheidsfuncties één voor één.

IV

Wat bestuur tegenover politie in Oost-Indië aangaat: de vraag, of men te doen heeft met het een of met het ander, is van uitnemend gewicht, indien waar is, dat het besturen bestaan kan in een vrij bestuursbedrijf (zonder voorafgaande wetteüjke regeling), doch politiedwang en politietoezicht een vrij politiebedrijf juist niet gedoogen 6). Maar de practijk haalt, evenals de theorie, bestuur en politie dikwijls dooreen7), en scherpgesteld wordt de grensafbakening tusschen de twee maar zelden.

J) Herzieningsrapport 1920, blz. 115; hiervoren, blz. 114, 136.

2) Indisch staatsblad 1869 no. 47.

3) Indisch staatsblad 1917 no. 575.

4) Indisch staatsblad 1921 no. 769.

5) Eindresumé, I I , 1880, blz. 311.

6) Hiervoren, blz. 114—115.

') Hiervoren, blz. 50, 105, 107,

SCHEIDING VAN MACHT IN HET KEGEEBEN 1 5 9

V

Wat bestuur tegenover rechtspraak aangaat: Oost-Indië kent, evengoed als Nederland en andere landen, een bestuur in judicieele vormen x), hetwelk men, met een raren term, jurisdictio voluntaria pleegt te noemen. Een specifiek Indisch voorbeeld daarvan was voorheen het innen van procesbelasting door den rechter2). In Indië is er veel vóór te zeggen, dat gerechtelijke huwelijksontbinding geen rechtspraak, maar bestuursdaad wezen zou 3).

Het omgekeerde, rechtspraak in bestuurlijke vormen, doet naar hedendaagsch begrip zich voor, zoovaak een besturende overheid

— centrale of lagere — rechtmatigheidsvragen krijgt te beslissen tusschen een administratief orgaan en een geregeerde. Thorbeckes leer, dat het beslissen van bij de bestuursvoering rijzende rechts-geschillen niet bij een rechter, doch juist bij de bestuurders thuishoort, is nochtans in de letter van artikel 209 der gemeentewet, blijkens de slotwoorden van alinea b, niet zuiver neergelegd *). Artikel 75 pro-vincieordonnantie en dergelijke schrijven de Hollandsche bepalingen van 1850 en 1851 na.

Dat „geschillen van bestuur" (geschillen tusschen lagere rechts- / gemeenschappen) bij een rechter behooren zoovaak het rechts-geschillen zijn, is sinds 1887 in de Nederlandsche grondwet erkend 5). \ In artikel 14a decentralisatiebesluit, artikel 136 provincieordonnantie en dergelijke is deze gedachte niet behoorlijk terug te vinden. Het was in 1905 een wijze daad geweest om, bij de onzekere draagwijdte van den term „geschillen van bestuur" — eng of ruim? 8) —, dien term in artikel 46 locale-radenordonnantie (in 1911 vervangen door j artikel 14a decentralisatiebesluit) te mijden; helaas echter is hij in artikel 136 provincieordonnantie en zijn parallellen, vermoedeüjk uit |

x) Van Angeren, Administratie in judicieele vormen, 1921 ; Van Boneval Faure, Het Nederlandsch burgerlijk procesrecht, I, 1892, blz. 72, 93—97, en elders;

hiervoren, blz. 116.

2) Indisch staatsblad 1825 no. 40, 1874 no. 94d, enz.

3) Anders Indische Gids 1898, I I , blz. 1316, 1318—1319 (Hekmeijer); vergelijk Actes de la deuxième conférence de la Haye . . . de droit international privé, 1894, blz. 78 (Scandinavië).

4) Thorbecke, Bijdrage tot de herziening der Grondwet, 1848, blz. 82;

Keuchenius, I I I , 1857, blz. 703; Oppenheim—Van der Pot5, I I , 1928, blz. 117.

5) Artikel 70 grondwet 1922.

•) Buys, I, 1883, blz. 293; I I , 1887, blz. 306, 348—349; I I I , 1888, blz. 115, 121, 278.

160 SCHEIDING VAN MACHT IN HET ItEGEEKEN

lust om Hollandsche wetsartikelen na te schrijven, teruggekeerd.

Curieus is de term vooral in artikel 66 Suriname en artikel 65 Curacao ; want aangezien lagere territoriale rechtsgemeenschappen in de west ontbreken, kan aldaar de term onmogelijk op de echte bestuurs-geschillen — bestuurs-geschillen tusschen lagere publiekrechtelijke lichamen — zien, en moet hij er uitsluitend slaan op die „politische" geschillen uit Thorbeckes terminologie1), die in de Hollandsche wetgeving bestreken worden door de twee laatste der vijf woorden „geschillen van bestuur of andere" (bestuursgeschillen in ruimen zin).

Naast de artikelen 138 en 139 der Indische staatsregeling legt ook het gratieartikel 42 rechterlijk gezag in handen van het bestuur (de regeeririg). Dat het instituut van gratie van zooiets nadeelig gevolg ondervindt — politieken bijsmaak krijgt —, ervaart men in alle landen. In Fransche koloniën hebben de landvoogden somtijds grooter macht in justitiezaken dan in onze Indien2).

Het verbod van tusschenkomst van bestuur in rechtszaken sluit in, dat een hooger bestuurshoofd geen enkelen last mag geven aan een Europeeschen of inlandschen onderhebbende, voor zoover deze naast zijn bestuurstaak een gouvernements j ustitietaak volvoert; of dit altoos wordt doorzien en inachtgenomen? Aangezien dit verbod echter niet op inheemsche rechtspraak kan zien3), mag zulk een gouverneur of resident gerust bevelen ter zake van inheemsche recht-spraak geven aan zijn afdeelings- en onderafdeelingshoofden en aan zijn inlandsche hoofden. Om dezelfde reden is het een onver-dedigbare practijk van den volksraad om ook bij beklag over in-heemsche rechtspraak te berichten, „dat de Volksraad in zaken van justitie geen tusschenkomst kan verleenen" 4) ; slechts één keer schijnt deze formule, wellicht bij toeval, vermeden 5).

In zaken van comptabiliteit is de scheiding tusschen

begrootings-*) Bijdrage enz., 1848, blz. 83—84; ontwerp provinciale wet op het tegen-woordig artikel 168; Bordewijk, Handelingen enz., 1914, blz. 65.

2) A n n u a i r e d e D o c u m e n t a t i o n Coloniale C o m p a r é e , 1927, Colonies françaises, blz. 5 5 — 5 7 .

3) Kleintjes, Staatsinstellingen enz., II5, 1929, blz. 302, 303; anders Margadant, I I I , 1897, blz. 166.

4) H a n d e l i n g e n d e r N e d e r l a n d s c h e J u r i s t e n - V e r e e n i g i n g 1920, I , t w e e d e s t u k , Wz. 21 ; h a n d e l i n g e n v o l k s r a a d 22 N o v e m b e r 1921 (blz. 61), 29 J u l i 1926 (blz. 1056), 1 9 2 7 — 1 9 2 8 , b l z . 37 n o . 30, e n z . e n z .

5) H a n d e l i n g e n v o l k s r a a d 3 1 Mei 1928 ( b l z . 2 8 ) . D e v o l k s r a a d heeft deze afzij-d i g h e i afzij-d s e afzij-d e r t 1929 b e w u s t l a t e n v a r e n . Zie v o l k s r a a afzij-d , O v e r z i c h t betreffenafzij-de h e t z i t t i n g s j a a r 1929—1930, b l z . 1 3 4 ; i d e m 1 9 3 0 — 1 9 3 1 , b l z . 134.

SCHEIDING VAN MACHT IN HET REGEEBEN 1 6 1

beheer (van den landvoogd enz.) en begrootingsrechtspraak (van de rekenkamer) doorgevoerd op gelukkige wijze.

VI

Wat bestuur tegenover regeling (wetgeving) in Oost-Indië aan-gaat : in oostersche gemeenschappen en in locale ressorten waren of zijn ze in één hand saamgevoegd, al probeeren jongere inlandsche-gemeenteordonnanties de twee functies te onderscheiden1). De vroegere samenvoeging van bestuur en regeling in handen der Indische regeering is — behalve voor de regeeringsverordening — te niet gedaan in 1927; de vroegere samenvoeging in handen der kroon is beperkt door de grondwet van 1922. Algemeene maatregelen van bestuur, die noch het rijk betreffen — artikel 55 grondwet —, noch de huishouding (de „inwendige aangelegenheden") van Indië, van Suriname of van Curaçao betreffen — artikel 61 grondwet —, heb-ben geen grondwetsartikel waarop zij steunen; en het zou wijs zijn om voor deze groep, evenals voor verdere algemeene maatregelen van het geheele koninkrijk 2), een wetsartikel te scheppen, met een opzettelijk voorschrift over hun inwerkingtreding (waarvoor Neder -landsch staatsblad 1852 no. 92 niet past) en over hun afkondiging-en bekafkondiging-endmaking.

Bij de hoofden van gewestelijk bestuur, ouden stijl, in Indië liggen bestuur en regeüng (keurbevoegdheid) in één hand. Het moet wel de bedoeling zijn geweest, aan de gouverneurs der provincies West-Java (1926) en Oost-West-Java (1929) die keurbevoegdheid te onthouden.

Evenwel, in tegenstelling tot wat artikel 48 locale-radenordonnantie had bepaald, heeft de provincieordonnantie verzuimd dit uit te drukken; en artikel 122 Indische staatsregeling kan zonder meer dit niet in het reine brengen. Hoe mal de conclusie ook lijke, naar geldend recht hebben ook deze beide gouverneurs nog keurbevoegd-heid, evengoed als (onbetwist) hun ranggenooten van Jogjakarta, Soerakarta en de Molukken die bezitten. De gouverneur van Midden-Java mist haar, omdat artikel 48 locale-radenordonnantie nog

!) Hiervoren, blz. 108—110, 115, 138.

2) B.v. die betreffende onze diplomatieke en consulaire diensten; vergelijk Joekes, Schets van de bevoegdheden der Nederlandsche consuls, 1911, blz. 158, Van der Beeke, Het Staatsblad, 1915, blz. 42—45, en De Neef, De Regelings-bevoegdheid van de Kroon voor de Koloniën, 1915, blz. 37.

1 I

1 6 2 SCHEIDING VAN MACHT IN HET KEGEEKEN

werkt voor zijn geheelen ambtskring en de zaak behoorlijk heeft voorzien1).

Ben specifiek Indische vraag op het stuk der grens tusschen bestuur en regeling ligt in artikel 31 lid 4 regeeringsreglement 1854, thans artikel 95 lid 4 Indische staatsregeling. Bij herhaling heeft de regeering

Ben specifiek Indische vraag op het stuk der grens tusschen bestuur en regeling ligt in artikel 31 lid 4 regeeringsreglement 1854, thans artikel 95 lid 4 Indische staatsregeling. Bij herhaling heeft de regeering

In document S R. C, VAN VOLLENHOVEN (pagina 166-183)