• No results found

HET REGEEREN OVERZEE EN ZIJN INDEELING

In document S R. C, VAN VOLLENHOVEN (pagina 118-140)

I

Het complex van hoogere en lagere rechtsgemeenschappen, het-welk men in de overzeesche gebieden van Nederland aantreft *), oefent overheidsgezag; daarin ligt haar bestaans- of haar voort-bestaansreden. Voor vele dier lagere moge dit een besnoeid over-heidsgezag geworden zijn, waaraan de functie rechtspraak grooten-deels is ontvallen2), — voor de centrale rechtsgemeenschappen en enkele andere der lagere is het een volledig overheidsgezag gebleven, hetwelk^âlle vier de overheidsfuncties van den modernen tijd be-strijkt: bestuur, politie, rechtspraak en regeling (wetgeving)3). In elk dier beide gevallen echter vat men het overheidsgezag der rechts-gemeenschap in zijn diverse uitingen bijeen onder den term „regeeren"

of, met een synoniem van Germaansche herkomst, als „bewind".

„Begeering" of „bewind" in dezen ruimen zin is het spraakgebruik van verscheidene onzer staatsregelingen en grondwetten, althans voor de centrale rechtsgemeenschap4). Ook de Oostindische regeeringsreglementen van 1815 tot 1854, de Westindische van 1815 tot 1845, en sinds 1925 de Indische staatsregeling 5), namen en neemt

„regeering" ruim. De republiek, in haar dagen (1581—1795), sprak evengoed van stedelijke als van provinciale regeering, en Thorbecke, consequent, gebruikte eveneens den term regeeren zooïvel voor het ; volle overheidsgezag des rijks als voor het volle overheidsgezag van gemeente, waterschap en provincie 6). Heemskerk, Buys, Struycken,

*) Hiervoren, Hoofdstukken II en III en blz. 103.

2) Hiervoren, blz. 50—52; 't Hooft, Autonomie en zelfbestuur in West-Europa, 1928, blz. 96—97.

3) Koloniaal Tijdschrift 11, 1922, blz. 7—8; hiervoren, blz. 2, 43, 50.

4) Staatsregeling 1801 artikel 29, constitutie 1806 artikel 12, grondwet 1814 artikel 28, enz.

5) Zie (voor „regeering" als overheid, niet als functie) artikelen 81 en 164.

6) Aanteekening op de Grondwet, 1839, blz. 192, 200, 204, 206, 222 („zelf-regeering"), 242; Bijdrage t o t de herziening' der Grondwet, 1848, blz. 89—90.

HET BEGEEBEN EN ZIJN INDEELING 105 Kleintjes volgen dit spoor voor de centrale gemeenschap, doch passen de termen bewind en regeering maar zelden op lagere rechts-gemeenschappen toe. De Savornin Lohman stelt „bestuur" of „uit-voering" nu eens met de gansche regeermacht gelijk1), dan weer

beschouwt hij het als een onderdeel (een derdepart) van deze2);

doch hij spreekt van „regeermacht" ook bij de lagere rechtsgemeen-schappen 3). Alleen Carpentier Alting 4) en het Westindisch spraak-gebruik wijken af.

Van de vier genoemde functies bestuur, politie, rechtspraak en regeling (wetgeving) heeft waarschijnlijk rechtspraak zich het eerst afgeteekend als iets aparts binnen het complex van regeering; daar-na, later en onzuiverder, wetgeving (lang met rechtspraak dooreen-gemengd) ; het laatst politie, in den zin van overheidstoezicht op, en overheidsdwang tot, naleving van geldend recht door de geregeerden.

Aangezien, honderd tachtig jaar geleden, Montesquieu aan dit nommer-vier nog niet toe was, en hij onder „bestuur" „politie"

medebegreep, is — want de molen der juristen maalt somtijds lang-zaam — deze vierde functie nog altijd in de grondwet van 1922 en de Indische staatsregeling van 1925 niet, en in de Westindische regle-menten van 1865 slechts schuchter 5) vermeld.

Dat daareven genoemde Westindisch spraakgebruik heeft zijn eigen geschiedenis. De wetsontwerpen van minister Fransen van de Putte van 1864 waren er van uitgegaan, dat het in koning en land-voogd belichaamd overheidsgezag met den ruimsten term, dus als

regeering", moest worden aangeduid: de landvoogd aanvaardt en voert „de regering", iets geschiedt „gedurende zijne regering" 6).

Daartegen opponeert in de tweede kamer op 12 Mei 1865 mr. Schim-melpenninck7), die zelf het overheidsgezag telkens bijeenvat onder het juiste synoniem „bewind" 8); de redetwist loopt niet over den

i) Onze constitutie4, 1926, blz. 102, 159.

2) O n z e c o n s t i t u t i e4, 1926, b l z . 104, 4 6 5 .

3) O n z e c o n s t i t u t i e4, 1926, blz. 197.

4) G r o n d s l a g e n d e r r e c h t s b e d e e l i n g i n N e d e r l a n d s c l i - I n d i ë2, 1926, b l z . 6 7 — 6 8 , 6 9 — 7 0 .

5) A r t i k e l 132 S u r i n a m e , a r t i k e l 153 C u r a ç a o ; vergelijk enkel a r t i k e l 129 I n d i s c h e staatsregeling.

«) Bordewijk, Handelingen over de Reglementen op het beleid der Regering in de koloniën Suriname en Curaçao, 1914, blz. 53—64, 102—103, 108, 118—122, 124—125 (artikelen 15—17, 23, 28, 29 ontwerp).

') Bordewijk, Handelingen enz., 1914, blz. 54—63.

8) Bordewijk, Handelingen enz., 1914, blz. 55, 56, 57, 58, vergelijk blz. 124.

106 HET REGEEREN EN ZIJN INDEELING

omvang van den term, maar enkel over zijn graad van voegzaamheid, nl. of men dien term „regeeren" naar Nederlandsen taaibesef wel mag toepassen op iemand anders dan den koning1). Hadde Schimmel-penninck voorgesteld het regeeren van den landvoogd zijn „bewind"

te noemen, er ware niets verbeurd geweest. Maar tijdens bet debat — waarbij zoowel de grondwetsterm „beleid der regering" 2) als artikel 1 Oostindiscb regeeringsreglement vruchteloos werd herinnerd3) — komt de oud-minister en oud-landvoogd Bochussen op het onzalig argument4) : de grondwet spreekt van opperbestuur — een uit-drukking, welker engere (bestuur alleen) of ruimere beteekenis (alle regeering, dus ook wetgeving) juist volslagen onzeker was 5) —, laat ons dus hier van „bestuur" gaan spreken. Vergeefs wierp men tegen, dat „bestuur" enger dan „regeering" is — slechts een vierde-part van „regeering" is, had men mogen zeggen —: het denkbeeld, omgezet in een amendement-Schimmelpenninck, ging er met één stem meerderheid door 6). Sedert dien spreekt de practijk in Curaçao en Suriname van „bestuur" als men den gouverneur met zijn raad-gevers, van „regeering" als men de gezagdragers in den Haag bedoelt.

Pleiten dus thans sinds zestig jaar de regeeringsreglementen voor de West-Indien tegen het welgevestigd spraakgebruik? Gelukkig niet; want in één vroeger en vijf verdere artikelen der wetten7) was de term „Begering" blijven staan. Die zes artikelen toch spreken van regeering in een zin, die hetzij zoowel de overheid te 's-Graven-hage als die te Willemstad of te Paramaribo, hetzij alleen de bewind-voerders overzee omvat, doch nooit de regeering in den Haag alleen.

Schimmelpenninck, het is waar, had uiteengezet, dat in zijn stelsel de naam „regeering" mag worden toegepast op autoriteiten wien juist „regeeren" wordt ontzegd8); maar die argumentatie nadert tot een wonderspreuk, en de daareven vermelde Westindische practijk heeft van deze finesse dan ook nimmer geweten. In de eerste kamer ondervraagd 9) door zijn eigen vader, die voor Zeeland zat — een

1) Bordewijk, Handelingen enz., 1914, blz. 58—59 (professor Jonckbloet).

2) Grondwet 1848 artikel 59.

3) Bordewijk, Handelingen enz., 1914, blz. 56, 60.

4) Bordewijk, Handelingen enz., 1914, blz. 57—58, 59—60.

5) Buys, De Grondwet I, 1883, blz. 240—241.

c) Bordewijk, Handelingen enz., 1914, blz. 58, 60.

7) Artikelen 2, 132, 139, 157, 162 en 165 Suriname ; artikelen 2, 153, 160, 178, 183 en 186 Curaçao.

s) Bordewijk, Handelingen enz., 1914, blz. 56, 57, 58.

9) Bordewijk, Handelingen enz., 1914, blz. 62, vergelijk blz. 748.

HET KEGEEREN EN ZIJN INDEELING 107 uitgelokte vraag? —, zei de minister, dat het woord „Eegering"

in die zes artikelen was gehandhaafd, omdat het zoowel de regeering in den Haag als „de Eegering van de kolonie" kon omvatten. ÎSToch de genereele herziening van 1901, noch het ontwerp-1923 der staats-commissie (met beperkte opdracht) van 1922x) slaat voor het amendement-Schimmelpenninck te niet te doen; het laatste schrapt juist de termen „regeering" en „overheid" waar zij waren blijven staan2). Ook de van 1865 dateerende raad van bestuur in Curaçao en in Suriname heeft een te engen naam.

Ook bij de totstandbrenging van het regeeringsreglement van ïfederlandsch-Indië, erf jaar te voren, had de vraag gespeeld; doch op juist omgekeerde wijze. Pahuds ontwerpen van 1851, 1852 en 1853 toch hadden den gouverneur-generaal willen aanduiden als voerende het „algemeen bestuur" of het „hooge bestuur"3); een vierdepart slechts of (rekent men er de politie onder) een derdepart van zijn heele bewindstaak. De tweede kamer, in haar verslagen, wees er met reden op, dat „bestuur" een onzuivere term was; oude regeeringsreglementen spraken van „het hoogste gezag"; ook „hooge regering" zou deugen *). Nadat de minister zich in December 1853 op het veelbetwiste woord „opperbestuur" beroepen had (boven, blz. 106), gaf hij zich in Juni 1854 gewonnen, en ging spreken van

„De regering der koloniën en bezittingen van het Eijk in Azië" 5);

terecht deed Kleintjes destijds opmerken, dat eerst door deze wijziging aansluiting ontstond op den grondwetsterm „beleid der regering" 6).

Maar hoe kan men zich genoeg verbazen over de legislatieve zorgeloos-heid van 1925, die, vlak nadat de grondwet de woorden „opper-bestuur" en „algemeen „opper-bestuur" in een apart artikel had behuisd om ze van „wetgeving" scherp af te scheiden en ze als slechts een deel der gezagsoefening te teekenen 7), zoowaar de in 1854 verhoede fout van 1851 herstelde en het ruime „regeering" door het te enge

„bestuur" verving? De fout zou zich wreken.

Aanvaardt men „regeering" of „bewind" in dezen ruimen zin,

1) Hiervoren, blz. 9, 39, 82, 97.

2) V e r s l a g e n z . , 1923, blz. 17, 26, 2 9 , 5 3 , 54, 57, 84, 8 5 .

3) K e u c h e n i u s , H a n d e l i n g e n enz., I , 1857, b l z . 1, 19, 2 1 .

4) K e u c h e n i u s , I I , 1857, blz. 4 4 , 3 4 9 ; vergelijk B u y s , I , b l z . 199, 2 4 1 — 2 4 2 .

5) K e u c h e n i u s , I , 1857, blz. 8 3 ; I I , 1857, blz. 190, 4 7 6 .

6) K l e i n t j e s , S t a a t s i n s t e l l i n g e n v a n N e d e r l a n d s c h - I n d i ë , I4, 1 9 2 3 , b l z . 180.

' ) H u a r t , G r o n d w e t s h e r z i e n i n g 1917 en 1922, 1925, blz. 7 9 ; K o l o n i a a l Tijd-schrift 1 1 , 1922, b l z . 5 .

1 0 8 HET REGEEREN EN ZIJN INDEELING

ook voor de lagere rechtsgemeenschappen hier of overzee1), dan wordt het zaak den term consequenter in te voeren. Met „zelf- j bestuur"2), doch zelfregeering (eigenmeesterschap, eigenbewind) wordt in Indië aan de landschappen gelaten3) ; aan provincie, ge-meente, waterschap in Nederland en aan soortgelijke lichamen in Indië, de oostersche dorpsgemeenten enz. incluis, kenne men de

„regeering" of het „bewind" van haar eigen huishouden toe; de medewerking aan hooger taak (in bestuur, of in politie, of in admini-stratieve rechtspraak, of in regeling zich uitend) worde niet langer zelf-„bestuur" maar mede-,,bewind" geheeten. Wordt in artikel 129 der Nederlandsche gemeentewet en werd in het oude artikel 71 regeeringsreglement „regeling" gezet voor het ruimere „orde stellen op" (bestuur plus regeling)4), „provinciaal bestuur" en „gemeente-bestuur" zijn in het moederland te enge termen, die men zich hoede te importeeren overzee5). De artikelen 107 en 108 Indisch straf-wetboek (1915) omschrijven te recht de „staatsrechtelijke orde van zaken" van geheel en deelen in Indië als „regeeringsvorm" 6).

De met de functie „regeeren" correspondeerende ruime term voor gezagdragers, welk ook het gebied van hun gezag zij, is : overheid 7) ; en dat wat van eenige overheid, hetzij hoog of laag, uitgaat heet „over-heids-" of „openbaar" 8).

I I

Terminologica sunt odiosa; doch de bewoordingskwestie diende vooropgeschoven om misverstand te verhoeden en onkruid weg te wieden. Van grooter belang nochtans is, wât regeering (bewind) omvat ; een vraag, hier allereerst te bezien met het oog op oostersche

1) Vergelijk herzieningsrapport, 1920, blz. 510 (Ritsema van E e k ) ; Adam, De autonomie van het Indonesisch dorp, 1924, blz. 30.

2) Artikel 21 lid 2 Indische staatsregeling.

3) Hiervoren, blz. 37—38.

4) Zie ook artikel 22 lid 2 onder b Indische staatsregeling.

5) Zie, helaas, artikel 119 leden 6, 7 en 9, artikel 121 leden 3—5, artikel 186 Indische staatsregeling (vergelijk hiervoren, blz. 49); artikel 1 van Indisch staatsblad 1906 no. 83 („beheer" van de desa).

6) Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht voor Nederlandseh-Indië, 1918, blz. 201. Anders, naar het schijnt, artikel 94 Nederlandsch strafwetboek (1881).

') Artikel 195 grondwet 1922; artikel 180 Indische staatsregeling; artikelen 159, 161, 165 regeeringsreglement Suriname; artikelen 180, 182 en 186 regeerings-reglement Curaçao.

8) Hiervoren, blz. 25.

HET REGEEREN EN ZIJN INDEELING 1 0 9

rechtsgemeenschappen (adatgemeenschappen) als desa, autonoom district (of ornamentschap, inheemsch waterschap enz.), zelfregeerend landschap en (voorheen) gouvernementslandschap *).

Voor al deze adatgemeenschappen behoeft het antwoord maar weinig omhaal. Het punt van belang is, dat geenszins als vanzelf-sprekend mag worden ondersteld, dat onze vierdeelige rangschikking in bestuur, politie, rechtspraak en regeling (boven, blz. 104, 105) ook daar bekend is en leeft. Talrijk zijn de adatgemeenschappen, waar daden van bestuur en daden van wetgeving niet worden onder-scheiden, waar het begrip „regeling" nog niet is uitgegroeid; nergens wordt bestuur (in den engeren zin van: belangbehartiging) onder-scheiden van politie (toezicht dan wel dwang); en ook daar, waar rechtspraak vanouds bekend is als iets aparts — aparte vormen, aparte plaatsen en dagen, aparte functionarissen —, ziet men toch bij herhaling dorpsbeslissingen, die evenveel van bestuur als van rechtspraak weghebben.

Bij dezen feitelijken toestand zou het hebben gepast, als de Indische wetgeving bij adatgemeenschappen onze westersche verkaveling vah de werkzaamheid „regeeren" niet zoomaar hadde ondersteld.

De inlandsche-gemeenteordonnantie voor Java en Madoera van 1906 liet te recht bestuur en regeling nog dooreenvloeien; doch die voor een negental buitengewesten (1914—1924) namen haar als een elementair gegeven aan, en ook de opeenvolgende redacties der zelfbestuursregelen (1914, 1919, 1927), geldend voor landschappen met korte verklaring buiten Java, doen, alsof de groepeering bestuur-rechtspraak-regeling een vanzelfsprekend gegeven ware. Wil men een Indonesischen kring waarlijk zich zelf laten regeeren, dan moet men zijn werkzaamheid niet wringen in onderscheidingen, die hij kent noch verstaat.

Gelijk bezwaar geldt voor die moderne scheppingen, die beoogen den Indonesiër te mobiliseeren, gelijk de raden van Angkola-Sipirok, Padangpandjang, Komeringhilir, Oganhilir, Lematanghilir, Barabai, Minahasa, Ambon, Karangasem en autonome regentschappen binnen de provincies West-Java (1 Januari 1926) en Oost-Java (1 Januari 1929)2). Moge men van Minahasa-raad, Ambon-raad en

regent-i) Hiervoren, blz. 36—38, 44—46, 55—58, 70—73, 77—78.

2) Padangpandjang heet thans Batipoe en X K o t a ; autonome regentschappen bestaan sinds 1 Januari 1930 ook binnen de provincie Midden-Java.

110 HET KEGEEKEN EN ZIJN INDEELING

schappenraden al aannemen, dat ze mede bedoeld zijn als instru-menten ter opvoeding in westersche richting, de Karangasemraad (misschien)x) en de verdere der genoemde raden schijnen juist be-stemd om te werken op Indonesischen grondslag. En hoe kan de regentschapsraad op Java zich natuurlijk ontwikkelen, als men hem toestaat zich van Soendaasch, Javaansch of Madoereesch te be-dienen in zaken van bestuur, van politie of van administratieve recht-spraak, doch hem noopt Nederlandsch te spreken in de producten zijner wetgeving2)? Het uitermate heuglijk bericht, dat de heilrijke politiek van Timor en van de paar laatste gouverneurs van Celebes

— alsmede in de Lampoengs? —, gericht op het wezenlijk herstel van adatgemeenschappen (lagere en hoogere) 3), zal worden nagevolgd op Bali en wel met volle medewerking der centrale regeering4), zou nog winnen in waarde, zoo men de zelfbeheersching had her-stelde ex-vorsten en herher-stelde ex-rijken niet te persen in Europeesche schemata en systemata5).

I I I

Wendt men zich vervolgens voor de vraag, wât regeering (be-wind) omvat, ' tot de westersche rechtsgemeenschappen overzee — lagere en centrale —, dan ziet men zich geplaatst tegenover een recent verschil van opvatting, dat echter nog te weinig aan het oppervlak is gekomen. De oudere opvatting, die der laatste ander-halve eeuw, schuift regeling (wetgeving) voorop, en ziet in bestuur plus politie plus rechtspraak vormen van uitvoering (wetsuitvoering) ; de jongere gunt aan regeling (wetgeving) slechts de vierde of laatste plaats. Die jongere opvatting is voor Nederland wellicht het best geaccentueerd door wijlen De Savornin Lohman; doch zelden zóó scherp en klaar als mocht zijn gehoopt6). Van een theoretisch geschil-punt heeft de vraag zóó weinig, dat, integendeel, haar oude antwoord slechts verworven is met zwaard en opstand; zij het niet in Indië of Holland, maar in Engeland, Frankrijk, Amerika.

Tegen regeeringswillekeur der oudere Stuarts komt de

Cromwell-1) Hier voren, blz. 26.

2) H i e r v o r e n , b l z . 1 0 3 .

3) H i e r v o r e n , b l z . 4 5 , vergelijk 3 9 — 4 1 .

4) Bijlagen v o l k s r a a d 1928—1929, o n d e r w e r p 7 5 , afdeeling I V , s t u k 2.

5) K o l o n i a a l Tijdschrift 22, 1 9 3 3 , b l z . 2 4 3 — 2 4 5 .

6) O n z e c o n s t i t u t i e 4, 1920, b l z . 1 0 4 , 4 6 5 .

HET BEGEEREN EN ZIJN INDEELING 1 1 1

periode met haar kortstondige geschreven grondwet in het geweer;

tegen die der jongere Stuarts de pen van Locke (1632—1704). In 1683, nog onder Karel II, krijgt Locke het in zijn vaderland te warm, en wijkt naar Holland uit. Wanneer straks, December 1688, onze Willem I I I recipieert in Saint James's Palace, en een stokouden practizijn uit de City, die hem komt begroeten, uit vrindelijkheid toevoegt: „you must have survived all the lawyers of your standing", dan luidt het voor de Stuarts snerpende antwoord: „yes, sir, and, but for your Highness, I should have survived the laws too" 1).

Locke keert in 1689 terug op hetzelfde schip waarmee Mary vaart, en publiceert eind 1689 zijn beroemde boek Two treatises of' govern-ment, hetwelk predikt: bestuur hoort wetsuitvoering te zijn. Mr.

Struycken maakt de geschiedenis heroischer dan zij was, als hij Lockes boek in 1680 — dus tijdens het dwangbewind zelf — laat verschijnen 2) ; de voorrede eindigt wel met een cijfer 1680, doch dit is de jaarteekening van een bestreden boek (van Filmer), en zij zelf spreekt van „our great restorer, our present King William".

Hobbes, daarentegen, de voor het Cromwell-bewind naar Parijs uitgewekene, had van een government of laws niets moeten hebben 3).

De Britsche grieven tegen de Stuarts herleven honderd jaar later als Fransche grieven tegen de Bourbons. In 1748 doet de president van het parlement van Bordeaux, De Montesquieu (1689—1755), zijn opzienbarend en pittig geschreven boek verschijnen over „den geest der wetten" — vrucht van drie jaar reizen en twintig jaar denken —, waarin, als tegengif tegen het koningsregime, de wet wordt vooropgesteld als de natuurlijke regelgeefster voor het gedrag van burgers en autoriteiten beiden, en waarin voor bestuur slechts plaats is als executieve, voor een rechter slechts als bouche de la loi.

De gedachte vindt weerklank bij de opstandige Britsche kolonies in Amerika's noordhelft, en haar gelukkigste bewoording erlangt zij in den beroemden zin uit de grondwet van Massachusetts (1780):

„to the end it may be a government of laws, and not of men" 4).

Het Frankrijk der revolutie, eindelijk, neemt de voorstelling op in zijn verklaring van de rechten van mensch en burger (1789,

her-!) Macaulay, History of England IIs, 1852, blz. 581.

2) Het Bestuur der Buitenlandsche Betrekkingen, 1918, blz. 5 ; het goede jaar-tal in Het staatsrecht enz., blz. 130, tweede druk blz. 145.

3) Zie Leviathan, in The English Works, I I I , 1839, blz. 683.

4) Vergelijk Malcolm, The Constitutional Law of the Philippine Islands2, 1926, blz. 234.

112 HET REGEEBEN EN ZIJN INDEELING

haald voorin de grondwet van 1791). Zij leeft in West-Europa en Amerika tot heden.

Wat dit alles te maken heeft met Curaçao, Suriname en Indië?

Dit: dat door schijnbaar overnemen van deze westersche resultaten weliswaar de inhoud van het overzeesche staatsrecht in west en oost niet is gedeerd, maar de vorm en het rechte verstaan toch in ver-warring zijn gekomen. Noch de republiek (1581—1795), noch de compagnie (1602—1800) had van een leer van Locke, Montesquieu of Massachusetts gedroomd of daaraan gedaan; en Hogendorp was er de man niet naar om te capituleeren voor Franschen waan van woorden. De grondwet van 1814 geeft aan de tegenstelling wet-geving-wetsuitvoering geen voet; en wanneer bij de voorbereiding van die van 1815 wordt voorgesteld den koning „de uitvoerende magt" te geven, wordt die formuleering schier eenparig verworpen1).

Trouwens de heele historie en de heele toestel van ons staatsrecht hier en overzee waren daar om te bewijzen, dat noch het bestuur zich in wetsuitvoering oploste, noch de rechtspraak neerkwam op toepassing van gestatueerde bepalingen.

Dat het ook te onzent — en daardoor overzee — anders werd, moet geweten worden aan het bestanddeel willekeur in de in menig ander opzicht te loven besluitenregeering van Willem I. Ben zelfde oorzaak als die onder de Stuarts en de Bourbons had gewerkt ver-wekte thans in Nederland gelijke gevolgen. Eerst van Hogendorp, daarna van Thorbecke komt het parool, dat elk bestuursgezag zijn regel dient te vinden in de wet ; dat men, om 's konings willekeur te breken, regeling van gewichtige zaken dient op te dragen aan de wet, de wet, en nogmaals de wet ; en dat — gelijk het bij Thorbecke heet — het complex der wetten weer geworteld moet zijn in den tekst der grondwet, ,,dat, waarop al het andere rust", de „nationale kracht" 2). Wanneer dan ook in 1848 professor Thorbecke krachtig opponeert tegen „De uitvoerende magt berust bij den Koning"

en het een „groot, valsch woord" noemt, dan is dat allerminst, omdat hij 's konings bestuurs- en politietaak niet als wetsuitvoering, wetstoepassing ziet, maar juist omdat hij vreest dat de kroon uit dit vage artikel zal putten wat haar bij geen enkel bijzonder, voor

!) Colenbrander, Ontstaan der grondwet, I I , 1909, blz. 141—151; Thorbecke, Bijdrage enz., 1848, blz. 17.

2) Rede 27 Augustus 1840. Aanteekening enz., I2, 1841, blz. V I I I , 197; vergelijk artikelen 28 en 62 grondwet 1814.

HET REGEEBEN EN ZIJN INDEELING 113 uitvoering vatbaar, artikel is toegestaan. Noch tegen de typeering

„uitvoerende magt", noch tegen de omschrijving „eenheid der uitvoerende Magt" is bij Thorbecke dan ook bedenking *). In provin-ciale en gemeentewet gaat, evenals in den grondwetstekst van 1848,

„regeling" aan „bestuur" vooraf; het dagelijksch „beleid" dei-gedeputeerde staten was in 1848 al verdwenen. Evenzoo handelt het regeeringsreglement van 1854. De grondwet naschrijvende, geeft het de bestuursmacht van den landvoogd als „uitvoering" van voor-afgaande algemeene verordeningen weer — een bepaling, tot heden voortlevend2) —; in het aangezicht van zijn eigen artikelen, die leeren hoeveel bestuur en justitie Indië kent buiten uitvoering van vooraf gemaakte wettelijke regelen.

Hoewel de regeeringsreglementen van Curaçao en van Suriname tot stand komen onder een kabinet-Thorbecke, wordt de doctrine-fout van Thorbeckes school daarin vermeden. Den landvoogden te Willemstad en te Paramaribo wordt wel het uitvoeren van ver-ordeningen opgedragen, maar daarnaast met zooveel woorden wat Buys het vrije bestuursbedrijf zou noemen: „De gouverneur be-stuurt . . . . de kolonie en is aldaar met de uitvoerende magt bekleed" ; het uitvoeren van wettelijke regelingen, zegt de kamer te recht, is

Hoewel de regeeringsreglementen van Curaçao en van Suriname tot stand komen onder een kabinet-Thorbecke, wordt de doctrine-fout van Thorbeckes school daarin vermeden. Den landvoogden te Willemstad en te Paramaribo wordt wel het uitvoeren van ver-ordeningen opgedragen, maar daarnaast met zooveel woorden wat Buys het vrije bestuursbedrijf zou noemen: „De gouverneur be-stuurt . . . . de kolonie en is aldaar met de uitvoerende magt bekleed" ; het uitvoeren van wettelijke regelingen, zegt de kamer te recht, is

In document S R. C, VAN VOLLENHOVEN (pagina 118-140)