• No results found

DECONCENTRATIE VAN HET REGEEBEN OVERZEE

In document S R. C, VAN VOLLENHOVEN (pagina 140-166)

BESTUUESHEEVOEMING; EILANDPEOVINCIE ; VOLKS-EAAD; WETSAANVULLING.

I

Sinds de schepping van het Grootindisch rijk onder Van Heutsz *) kent de staatsbouw van ÏJederlandsch-Indië geen voornamer vraag-stuk dan dit: hoe het bewind over dat onmetelijk rijk te decon-centreeren2). Vergeleken bij dit staatsmansprobleem treden de mode-vragen van den dag — inrichting van de centrale regeerorganen in Indië, en invloed van moederlandsche op overzeesche organen — naar het halfdonker van den achtergrond, als vragen van secundair belang.

Twee methoden van afwenteling van regeermacht staan voor Indië scherp tegen elkander over. De eerste is die van de dusgenaamde ontvoogding en van de dusgenaamde bestuurshervorming, beide uitgedacht op centrale kantoren daarginds. Zij vond, met name sinds 1918, haar toepassing hoofdzakelijk op Java. Ontkent iemand, dat zij een fiasco is? — De tweede methode, reeds beproefd in de practijk, met aldoor grooter klem bepleit door bestuursambtenaren uit de practijk, krijge nu, in 1929, haar kans. Zij krijge haar beurt bij den te ondernemen bouw van Sumatra.

I I

De eerste methode stond in het teeken van 1802 en 1816.

Na den val der compagnie in 1800 krijgt een staatscommissie van 1802, de herzieningscommissie van hââr dagen 3), voor een vernieuwd Indië een schema van bewind te ontwerpen. Aan zaken van oostersch staatsrecht geeft deze commissie-Nederburgh-Van Hogendorp geen aandacht; haar rapport van 1803, dat den stempel draagt van de richting-Nederburgh, heeft enkel oog voor centraal gezag en

wel-3) Hiervoren blz. 26, 40—41, 44, 45, 51.

2) De Gids 1924, I, blz. 317, 337; hiervoren, blz. 26—28.

3) Hiervoren, blz. 1, 17.

DECONCENTRATIE VAN HET KEGEEBEN 127 vaart1). In gelijke lijn gaat liet krachtbewind van maarschalk

Daen-dels, 1808—1811 : samentrekken van het gezag in één centrale hand blijkt voor Indië zijn oogmerk; de vorstenrijken Banten en Tjerebon op West-Java worden eerst verzwakt tot gouvernementslandschap-pen 2), om weldra te worden, ingelijfd; de regenten van Java's Noord-oostkust, door de compagnie nog behandeld als potentaatjes met ,,akten van verband", worden genivelleerd tot gewone landsdienaren, Indische ambtenaren van koning Lodewijk. Wel komt vervolgens het Britsche tusschenbewind — de praler Baffles (1811—1816) — met gelukkige klanken over voortwerken op oostersche elementen van staatsbouw, over een Grootindonesisch verbond van inheemsche rijken3); doch de klank blijft klank, de regeerpractijk van Baffles handelt gelijk Daendels handelde, nivelleert vorstenrijken op Java, verlaagt de regenten. Hoewel in 1816, na het herstel, de commissie-generaal en opeenvolgende landvoogden de beteekenis van het inlandsch bestuur gelukkig weer gaan zien zooals Van Imhoff (1743—1750) en de compagnie haar zagen 4), starre centralisatie is en blijft het stelsel5). Aan adatgemeenschappen — hetzij zelf-regeerende landschappen, hetzij andere 6) — maakt de negentiende eeuw waar zij maar kan een eind; ook voor ambtebjke decentralisatie van haar eigenbedachte bestuursmachine voelt de regeering niet.

J a zelfs, wanneer in 1853 in de tweede kamer vragenderwijze op behoud of herstel van groote gouvernementen wordt aangedrongen, met afwenteling van macht op gouverneurs, houdt zich de regeering, alsof zij de opmerking niet begrijpt7) ; wanneer straks Cornets de Groot van Kraaijenburg — de stichter van het Indisch genootschap (1854) — bij herhaling bepleit, dat de landvoogd f actisch een land-voogd niet van Indië maar voor Java is, die de buitengewesten veronachtzaamt, en dat Java, Sumatra, Borneo, Selebes, de Molukken moeten worden op zich zelf staande gouvernementen, met den gouverneur-generaal als opperlandvoogd 8), dan is het eenig antwoord

x) Hiervoren, blz. 1, 122—124.

2) H i e r v o r e n , blz. 4 3 — 4 4 .

3) H i e r v o r e n , blz. 2, 22.

4) H i e r v o r e n , blz. 1, 2, 17.

5) H i e r v o r e n , blz. 2 5 , 3 6 — 3 8 .

6) H i e r v o r e n , blz. 3 7 — 3 8 , 5 7 — 5 8 , 7 3 ; b e n e d e n , n t 1, blz. 1 3 3 . ' ) K e u c h e n i u s , I I , 1857, blz. 1 1 8 — 1 1 9 , 2 6 0 .

8) Willer, H e t e i l a n d B o e r o e e n z . , 1858, blz. 3 7 0 ; H a n d e l i n g e n en geschriften v a n h e t I n d i s c h g e n o o t s c h a p 1859, blz. 2 5 3 — 2 5 4 ; O v e r h e t b e h e e r o n z e r k o l o n i ë n , 1862, blz. 2 0 9 — 2 1 0 .

128 DECONCENTRATIE VAN HET REGEEREN der regeering : opheffing in December 1866 van het laatste der hoofd-gouvernementen van weleer1), dat der Moluksche eilanden. JSTog in 1897, tegenover Van Asch van Wijck2), is de houding van den minister van koloniën afwijzend. En geen treffender blijk misschien van deze centraliseermanie, dan dat het regeeringsreglement van 1815 de krasse bepaling aandurft (artikel 46), welke ,,alomme" in den uitgestrekten en slecht gekenden archipel alle andere rechtspraak verbiedt dan een centraal georganiseerde van het gouvernement zelf3) — een voorschrift, klakkeloos nageschreven van het kleine moederland —; dat de regeeringsreglementen van 1818, 1827, 1830, 1836 en tot zelfs de ontwerpen van 1851 en 1852 dit herhalen; en dat men, tot heden toe, aan gezonde en vastgewortelde rechtspraak van lagere gemeenschappen (b.v. van dorpen en waterschappen op Bali) of van landschappen (b.v. van die op Madoera, die van Soerakarta en Jogjakarta) een eind maakt zoovaak men zijn kans maar schoon ziet.

Mag men zeggen, dat sinds het begin der twintigste eeuw een andere wind begint te waaien? Velen gaan, inderdaad, beseffen, dat in Indië het centraliseeren van regeermacht veel en veel te ver is gegaan; anderen praten dit, weerstrevend, na; de eersten betoogen, dat oostersche rechtsgemeenschappen tot nieuw leven gewekt en westersche rechtsgemeenschappen gecreëerd moeten worden 4) ; de laatsten hadden zich liefst tot ambtelijke decentralisatie beperkt, maar doen aan het wassend gevoelen concessies, en verklaren zich tot het scheppen of versterken van lagere rechtsgemeenschappen binnen Nederlandsch-Indië bereid. Decentralisatie, autonomie, zelf-bestuur (bedoeld als: medebewind) en medewerking der geregeerden beginnen modewoorden te worden. Welke die lagere rechtsgemeen-schappen voor Indië reeds waren, of konden worden, en hoever haar grond- en personengebied reikte, vond al bespreking 5).

Doch op welken voet zal men aan die nieuwe of vernieuwde rechts-gemeenschappen een inhoud, een rol, een sfeer van bevoegdheid geven? Hier begint de tweespalt.

1) Indisch staatsblad 1864 no. 128 en 1866 no. 139; hiervoren, blz. 21—22;

vergelijk Thorbecke, Aanteekening op de Grondwet, 1839, blz. 3—4.

2) Hiervoren, blz. 26.

3) Hiervoren, blz. 25, 50—52.

") Hiervoren, blz. 26, 36—37, 38.

5) Hiervoren, blz. 32, 36—52, 55—60, 65—68, 70—79, 87—88.

DECONCENTRATIE VAN HET REGEEREN 129 De oplossing, die dusver invloed kreeg op de practijk — schier uitsluitend voor Java —, ontving haar onmiskenbaren stempel, toen men voor Java de veelbesproken „ontvoogding" zou organiseeren.

Met lagere rechtsgemeenschappen en haar organisatie had deze

„ontvoogding" nog niet te maken, al kon zij er een doeltreffende voorbereiding toe worden; haar hoofdzaak kwam hierop neer, dat, binnen het kader der nu eenmaal bestaande bestuursmachine, be-voegdheden op ruime schaal aan Europeesche bestuursambtenaren zouden worden ontnomen en overgebracht op inheemsche bestuur-ders, met name op regenten. Doch hoe anders ging het Indisch staatsblad spreken dan Hadiningrat, Snouck Hurgronje, Van Deventer bij het bepleiten van ontvoogding hadden gedroomd. Een ordonnantie van den gouverneur-generaal kwam zeggen, dat een besluit van den gouverneur-generaal zou aangeven, welke bevoegdheden voor over-dracht in aanmerking mochten komen; en als dan verder de land-voogd een bepaalde bestuursafdeeling (deel van het vroegere gewest) had aangewezen als voor ontvoogding rijp, zou de resident (het vroegere gewestelijke bestuurshoofd) uit die lijst van mogelijkheden kiezen, haar als zijn maximum beschouwende. De lijst, die gaande-weg van zes tot veertien — sinds 1927: dertien — puntjes aanzwol, betreft, op grondontginning en grondverhuur na, slechts onnoozel-heden1): zulke dingen als het beëedigen van spoorwegpersoneel of het aanstellen van beambten. Wel was de practijk van verscheiden residenten gelukkig breeder, doordat aan onderscheiden regenten een feitelijke zelfstandigheid werd gegund die zij te voren misten, en in verband daarmee het Europeesche bestuurskorps ingekrompen.

Maar het onnoozele lijstje zelf behield zijn karakter. En als om te toonen, hoe men een onbeduidend systeem gewichtig kan maken door ingewikkeldheid, werd in 1926 hetzelfde onnoozele lijstje ander-maal vastgesteld2), ditmaal echter om toegepast te worden op regenten die nog niet „ontvoogd" zouden zijn. Dus twee identieke lijstjes nopens af te wentelen bevoegdheid, waarvan het ééne „ont-voogding" verbeeldt, en waarvan het andere juist tot geen prijs

„ontvoogding" heeten mag. Is het wonder, dat niet alleen de residen-ten zelf deze finesse blijkbaar lang niet altijd begrepen 3), maar dat in haar officieele „bijblad" de regeering zelf soms in de war bleek, en „ontvoogding" liet drukken boven wat juist geen „ontvoogding",

2) Indisch staatsblad 1921 no. 310 met wijzigingen, zie 1927 no. 380.

2) Indisch staatsblad 1926 no. 413, 1927 no. 380.

3) Een goede uitzondering in Indisch bijblad 11382—11393.

9

130 DECONCENTRATIE VAN HET KEGEEREN maar „met ontvoogding identieke niet-ontvoogding" was1)'? En is het niet opmerkelijk, dat nog eind 1928 in den volksraad gevraagd kan worden, wat de regeering onder ontvoogding eigenlijk verstaat 2)?

Eén gezonde staatsrechtsgedachte evenwel, voor Indië nieuw, was met deze ontvoogdingspolitiek geïntroduceerd: de gedachte, dat be-voegdheden van oostersche bestuurders mochten worden gedifferen-tieerd naar de gaven en den ijver dier bestuurders; misschien zelfs:

dat verleende „ontvoogding" bij mislukken kon worden terug-genomen 3). Die ééne gezonde gedachte van 1918 echter is te niet gedaan door de bestuurshervorming van 1922 ; want binnen de twee provincies West-Java en Oost-Java en het administratieve gewest Midden-Java worden de regenten „en bloc" ontvoogd, zonder dat met betere of mindere eigenschappen wordt rekening gehouden 4).

Wat is van deze „ontvoogdings"-tactiek dus de kennelijke lijn, de teekening? De in handen van hoogere autoriteiten opgehoopte en overmatig gebleken overheidsmacht moet, men erkent het, slin-ken; men gaat daartoe na, wât op lagere autoriteiten kan worden afgewenteld zonder beduchtheid, of wât straks aan lagere rechts-gemeenschappen (oud of nieuw) kan worden toevertrouwd. De centrale organisatie blijft voorbeeld, uitgangspunt, regel; de rest is uitzondering, die haar bestaansrecht dient te bewijzen; en hoogere functionarissen houden bestendig hun oog in hèt zeil. Aan zulk een hervorminkje mogen een paar goede kanten zijn, — dat het niet leiden kan tot een nieuwen staatsbouw met een nieuw beginsel, het beginsel van deconcentratie 5), vindt vermoedelijk geen tegenspraak.

Eenes geestes met deze papieren ontvoogding was de verdringing van het inheemsche hoofdenbestuur, bij artikel 118 staatsregeling gevorderd, door het centraliseerende maaksel van nieuwerwetsche

„districtshoofden", die enkel in naam „hoofden" der bevolking, dikwijls zelfs vreemde snoeshanen, zijn. Nog altijd gaat dit even verwerpelijk als onwettig stelsel voort 6) ; en als men straks bestuur

x) B.v. Indisch bijblad 11286, 11305, 11394.

2) H a n d e l i n g e n v o l k s r a a d 1928—1929, blz. 1535, 1 0 5 1 .

3) I n d i s c h g e n o o t s c h a p 24 O c t o b e r 1919, b l z . 1 8 0 — 1 8 2 ; P r o e v e - O p p e n h e i m , 1922, a r t i k e l 5 5 .

4) I n d i s c h s t a a t s b l a d 1925 n o . 6 8 1 , 1928 n o . 3 4 4 .

5) J . M. Pieters, De zoogenaamde ontvoogding van het Inlandsen Bestuur, 1932.

c) Heslinga, Het inlandsen bestuur en zijn reorganisatie in Nederlandsch-Indië, 1920; bijlagen volksraad 1927—1928, onderwerp 48, stvik 5; handelingen volks-raad 12 November 1926, blz. 218 (Soeroso), 14 Juli 1927, blz. 906 (Soangkoepon), 17 November 1927, blz. 1878 (Roep), enz. ; Koloniaal Tijdschrift 22,1933, blz. 249,250.

DECONCENTRATIE VAN HET BEGEEEEN 131 en rechtspraak op deze heeren afwentelt, maakt men zich zelf en den kamers wijs, dat het bevolkingshoofden zijn die „ontvoogd" worden.

De bestuurshervorming voor Java en Madoera — nu afgezien van haar eerste onderdeel, de vervorming van het Europeesche bestuurskorps, en alleen gelet op haar tweede onderdeel, het scheppen van autonome regentschappen, stadsgemeenten en provincies x) — volgt dezelfde werkwijze. De bevoegdheden en de inkomsten der centrale regeering van thans worden stuk voor stuk te voorschijn gehaald, op de hand gelegd, en gewogen; en alleen bij mathematische zekerheid, dat afstand van bevoegdheid en van inkomst aan lagere gemeenschappen geen enkel gevolg kan sorteeren dat aan de centrale regeering ongevallig is, heeft afstand plaats. Gevolg: geen nieuw beginsel van deconcentratie; geen opluchting van de centrale regeering ; geen gevoelens van vrijheid en autoactiviteit en financieele elboogruimte bij de onderdeelen; maar voortzetting van het oude regime in omslachtiger, niemand bevredigenden vorm 2).

I I I

Thans de tweede methode, die van deconcentratie, die der hier en daar reeds beproefde practijk (boven, blz. 126).

Zij, harerzijds, gaat terug op levende oostersche gegevens en op, na 1800 verlaten, bezonnen beginselen der compagnie. De compagnie moge bij haar arbeid andere motieven en idealen hebben gehad dan die voor het heden gelden, — haar tactiek was in den regel: rekening-houden met, en voortwerken op, bestaande oostersche instituten.

De desa als rechtsgemeenschap kende zij niet, evenmin als de overige lagere rechtsgemeenschappen van dien aard (boven, nt 6, blz. 127) ; maar wat artikel 118 Indische staatsregeling over inheemsch hoofdenbestuur, artikel 21 over inheemsch landschapsbewind, artikel 130 over heemsche rechtspraak, artikel 131 lid 6 over eerbiediging van in-heemsch recht behelst, is neerslag van staatkunde der compagnie3), deels sinds de dagen van Coen, deels sinds die van Van Imhoff.

Inderdaad heeft de compagnie aan den éénen kant van het ver-nietigen (Jacatra) of kortwieken (Mataram) van Indonesische rijken

x) Hiervoren, blz. 43.

2) Vergelijk handelingen provincialen raad West-Java 27 Augustus 1928, blz. 16—20; provinciaal blad van West-Java 14 November 1028, blz. 483; hande-lingen volksraad 5 November 1928, blz. 1557 (Rückert); enz.; Koloniaal Tijd-schrift 22, 1933, blz. 235—238.

3) Hiervoren, blz. 1, 2.

132 DECONCENTRATIE VAN HET REGEEREN een sober gebruik gemaakt; aan den anderen kant heeft zij ook bij bet verwerven van territoor gewoonlijk het bestaande inheemsche bestel gelaten. De meest sprekende uiting van dit laatste was het feit, dat na 1743 en 1746 die regenten uit de breede strook Java's Noordoostkust, die in plaats van onder Mataram nu onder de compagnie kwamen, gebonden werden door een akte van verband en een akte van bevestiging, zooals men dat na 1816 alleen met vorsten van zelfregeerende landschappen doet. Let men meer op de zaak dan op de benaming, dan wil dit zeggen, dat de compagnie tot in haar nadagen begreep, inheemsche organisaties niet te moeten verstoren, niet te moeten beschoolmeesteren, maar — als begin althans — ze te moeten gedoogen en laten voortwerken. Nochtans kan men in onzen tijd overal lezen, dat dit een juridische fout, een misgreep, was van de in zulke zaken nog onervaren compagnie, een fout die door Daendels werd rechtgezet (boven, blz. 127). Gestijfd werd men in deze opvatting door het feit, dat na 1816 dit soort stelsel alleen in de Preanger regentschappen was gecontinueerd ge-worden, dat de bevolking daaronder had te lijden gehad, en dat, na geleidelijke inperking van de macht der Preanger regenten, de toegejuichte hervorming van 1 Juni 1871 ook in dat toenmalige ge-west de sporen van den compagniestijd had uitgewischt. Men wart evenwel, dit als weldaad beschouwend, twee zaken dooreen. Dat, in het belang der bevolking zelf, bevoogding van Indonesische poten-taten, hetzij regenten of vorsten, onmisbaar was, — daarvoor was te recht in 1854 en later door de hervormingsgezinden met kracht gestreden1). Maar de inheemsche gemeenschap zelf behoefde daarom niet geofferd, zooals men in 1854 en 1884 al de Chineesche kongsi-republiekjes van West-Borneo uitdelgde. Eerst zeer onlangs is van bestuurszijde op het verstandig effect van de ,,akte van verband"

der compagniesregenten gewezen2) ; wij deden later trouwens niet anders, toen wij op Bali de — in 1917 en 1922 vernielde — gouver-nementslandschappen formeerden 3) ; en onze organisatie sinds 1926 van rechtsgemeenschap in stede van regentschappen-ambtskring zou heel wat lichter zijn gevallen, als wij de tactiek van compagnie en Preanger stelsel 4) niet hadden verzaakt.

J) Hiervoren, blz. 6, 123.

2) Koloniale Studiën 12, 1928, blz. 117—121, 129 (Visman).

3) Indisch genootschap 24 October 1919, blz. 168—169, 190; hiervoren, blz.

43—45; boven, nt 2, blz. 127, en beneden, nt 4, blz. 133 en n t 1, blz. 136.

4) Vergelijk J . W. de Klein, Het Preangerstelsel en zijn nawerking, 1931.

DECONCENTRATIE VAN HET REGEEKEN 133 De tweede methode van deconcentratie nu vraagt zich juist af, hoe Indië hadde kunnen voortgroeien, als het systeem van 1743 ware verduurzaamdx). Hier is model en uitgangspunt niet het centrale gouvernement, zooals het zich vormde van 1816 tot 1900, maar juist het zelfregeerend landschap (Indonesisch rijkje of republiekje), met zijn eigen natuurlijke huishouding of inwendige aangelegen-heden 2), met zijn eigen natuurlijke inkomstensfeer, met zijn eigen inheemsch bestel. Deze tweede methode zondert niet druppels-gewijze bevoegdheden en inkomsten uit de centrale regeermacht af voor lagere ambtenaren of voor lagere gemeenschappen: — integen-deel, zij bepaalt, welke bevoegdheden, hoeveel geld en welke deelen overheidsmacht een gebiedsdeel zal hebben prijs te geven, en de rest mag het integraal behouden3). Evenzoo werd in 1895, 1900, 1908 het gouvernementslandschap op Bali begrepen 4). Evenzoo wordt ge-handeld met inheemsche dorpsgemeenschappen — als het met haar vrijmaking ernst is —; evenzoo met andere of hoogere adatgemeen-schappen dan dorpen (boven, blz. 131). Met succes is niet lang ge-leden door een bestuursambtenaar uiteengezet 5), dat, om de agra-rische rechten van adatgemeenschappen binnen rechtstreeksch gebied makkelijk te verstaan, men ze slechts heeft te beschouwen als parallel aan agrarische rechten van zelfregeerende landschappen; en te recht is onlangs bepleit6), dat van een waarlijk autonoom regentschap op Java en Madoera slechts dân kan komen, als men ophoudt te werken met een druppelsgewijze ontvoogding of met decentralisatie, doch een afgerond „regentschapshuishouden" erkent, een „vereeniging . . . . van al die overheidsbemoeienis, die in de uitvoering van haar taak een druk op de Inheemsche bevolking legt", dus een huishouden van gelijke soort als dat der zelfregeerende landschappen. Bij vernieuwing van staatsbouw naar deze tweede methode zou Neder -landsch-Indië waar mogelijk worden overdekt, deels met

gehand-*) De Gids 1924, I, blz. 333; boven, blz. 127.

2) Hiervoren, blz. 30—31, 44, 48.

3) Indisch staatsblad 1927 no. 190; vergelijk handelingen volksraad 3 Juli 1928, blz. 603 (de regeering).

") Hiervoren, blz. 43—44; voorts nt 2, blz. 127 en nt 3, blz. 132.

5) Koloniale Studiën 5, 1921, blz. 347—375 (Samson).

") Indisch genootschap 16 November 1928, blz. 97—98 (Schrieke); Indisch genootschap 24 October 1919, blz. 173; vergelijk De Bestuurgids 15 Juni 1925, blz. 12—13 (Logemann); anders de regeering o . a . in handelingen volksraad 2 Juli 1927, blz. 591—592.

134 DECONCENTRATIE VAN HET REGEEREN haafde of herstelde oostersche gemeenschappen*) — liefst met haar leden uit alle drie de landaarden 2) —, deels met nieuwe gemeen-schappen van moderne strekking en opzet, doch almede het type vertoonend van zelfregeerend landschap of gouvernementslandschap ; alle voorzien van een eigen afgerond, samenhangend, de moeite loonend huishouden met de noodige middelen3), waaraan hooger gezag niet toe-bedeelt, doch waaraan het slechts het noodigste ont-zegt 4), en dat opgekweekt wordt tot eigen werk, eigen wil, en besef van eigenwaarde 5).

IV

Aan de vrucht kent men den boom. Welk succes heeft sinds 1918 het zegevierende eerste stelsel te boeken? Wat leert het Java van 1929?

Het heeft geen zin over die vrucht hier uit te weiden, nu de volks-raad zich tegen haar heeft uitgesproken in 1928 (ter zake van de buitengewesten) en nu ook minister van koloniën en landvoogd in 1928 haar „beginselen" hebben laten glippen 6). Wat den inhoud betreft, belichaamt deze massale reorganisatie al wat men aan unifor-miteit, centralisatiegeest, zweren bij westersche modellen voor

oostersche instellingen, maar kan begeeren7); is de naam „eenheids-staat", als schimpterm 8) voor blinde en starre eenheid gebruikt, ten volle op haar toepasselijk. Wat den vorm aangaat: als men aan ontwikkelde Javanen een bestuurshervorming voor Java hadde

!) Zie handelingen volksraad 17 November 1927, blz. 1840 (Soangkoepon), en 5 November 1928, blz. 1574—1575 (Soejono); Banten-rapport, 1927, blz. 27.

2) I n d i s c h g e n o o t s c h a p 24 O c t o b e r 1919, b l z . 1 7 2 — 1 7 3 ; h i e r v o r e n , b l z . 7 6 — 7 7 .

3) B.V., voor J a v a , landrente; handelingen volksraad 17 J u n i 1927, blz. 154 (Kerkkamp).

4) H i e r v o r e n , b l z . 4 4 , 4 5 .

5) I n d i s c h b i j b l a d 8122 ( g o u v e r n e u r - g e n e r a a l I d e n b u r g ) .

°) M e t h e t w e d e r - o p t r e d e n v a n m i n i s t e r D e Graaff is d e o u d e lijn goeddeels w e d e r g e v o l g d . Bijlagen v o l k s r a a d 1931—1932, o n d e r w e r p 4 1 ; h a n d e l i n g e n , blz. 1 3 7 4 — 1 4 1 5 , 1 4 8 7 — 1 5 4 1 . Bijlagen t w e e d e k a m e r 1931—1932, 2 5 0 ; h a n -d e l i n g e n b l z . 1903—1908, 1920—1947, 1 9 9 0 — 1 9 9 5 . H a n -d e l i n g e n e e r s t e k a m e r blz. 6 6 9 — 6 7 4 ; w e t v a n 6 J u n i 1932, I n d i s c h s t a a t s b l a d n o . 2 9 4 .

' ) H i e r v o r e n , b l z . 2 5 , 2 6 — 2 7 , 3 0 , 3 9 — 4 0 , 4 4 — 4 5 , 4 8 — 4 9 ; vergelijk D e Gids 1924, I , b l z . 3 2 7 — 3 2 8 (over d e P h i l i p p i j n e n ) .

8) H u n g e r , F e d e r a t i e v e s t a a t s b o u w , 1 9 2 8 , b l z . 8 — 9 , 8 1 , 1 1 8 .

DECONCENTRATIE VAN HET REGEEREN 135 overgelaten, en zij waren na een kleine twintig jaar voorbereiding

met dit soort arbeid voor den dag gekomen, al wat Europeaan heet zou — en met reden — hebben gekreten over ontmaskerd staats-rechtelijk onvermogen.

Slechts één practisch punt moet aangestipt. Voor zelfregeerende landschappen, die, met gouvernementslandschappen, aan de tweede methode tot uitgangspunt moeten dienen (en straks nog ter sprake komen), projecteert de regeering weliswaar naast den vorst een raad — rijksraad of landschapsraad1) —, maar natuurlijk denkt niemand er over, den vorst door zulk een raad te vervangen, hem tot raadspresident te degradeeren. Maar hoe in regentschappen van Java en Madoera (gelijk, op Bali, in Karangasem)? Ieder man en ieder kind weet er en voelt er, dat de regent — liefst zoon uit het regentengeslacht der streek — hoofd van zijn regentschap is, eminent hoofd gelijk onze vaderen zouden zeggen, niet omdat het staatsblad het beveelt2), maar omdat het sinds onheuglijke tijden zoo geweest is. Dus stelt men in het regentschap-rechtsgemeenschap aan dat hoofd een medebesturenden en medewetgevenden raad ter zijde, waarvan hij voorzitter wordt? Mis; het Hollandsche model voor gemeente, waterschap en provincie kent nu eenmaal slechts lagere rechtsgemeenschappen welker regeering in handen ligt van een raad, en dus — in plaats van regent plus regentschapsraad (zooals men vorst plus rijksraad, en landvoogd plus volksraad heeft) — wordt op papier de regent als hoofd van zijn regentschap onttroond 3) en een college, de raad, in zijn plaats gesteld.

Dat, ondanks een omstreeks 1906 begonnen en in 1909 omstandig geformuleerde voorbereiding, voor den financieelen kant van dit knutselwerk geenerlei oplossing is gevonden, wordt bekend geacht 4).

Dat van deconcentratie van rechtspraak zelfs de wenschelijkheid of mogelijkheid niet te berde is gekomen 5) bij de reorganisatie van

Dat van deconcentratie van rechtspraak zelfs de wenschelijkheid of mogelijkheid niet te berde is gekomen 5) bij de reorganisatie van

In document S R. C, VAN VOLLENHOVEN (pagina 140-166)