• No results found

samenwerking met hulpverleners vanuit het ouderperspectief

Als we vertrekken van samenwerking als uitgangspunt en niet vanuit een instrumentele benadering, is het geen eenvoudige zaak om uitspraken te doen over hoe die samenwerking er uit moet zien. Eigen aan die benadering is dat de samenwerking vorm krijgt in de dialoog tussen hulpverlener en ouders en kind en er daardoor ook telkens weer anders kan uitzien.

Cliënten zijn op inhoudsniveau algemeen wel tevreden over de deskundig-heid van hulpverleners. Dat het om een ongelijke relatie gaat – de hulp-verlener is deskundiger dan de cliënt – verwachten ze net, gezien ze ook vooral hulp vragen naar aanleiding van het ontbreken van eigen vaardighe-den (MacKean, Thurston & Scott, 2005; Smekens, Driessens & Lauwers, 1997). Het al dan niet als kwaliteitsvol ervaren van de hulpverlening wordt niet zozeer bepaald door wat de hulpverlening doet, maar wel door de wijze waarop. Cliënten hebben een hekel aan hulpverleners die uitstralen dat zij weten hoe het moet (Van Loenen, 1999). Roose (2006) verwijst naar het feit dat cliënten vooral een ongelijkheidsrelatie op relationeel niveau nega-tief evalueren. Vooral de wijze van handelen, de houding en opstelling van de hulpverlener zijn doorslaggevend. Cliënten verwachten een respectvolle, authentieke, vertrouwelijke houding van de hulpverlener (MacKean et al., 2005). Hulpverlening die de competenties en inspanningen van mensen erkent, wordt als positief ervaren. Positieve of negatieve waardering van een voorziening wordt sterk mede bepaald door de mate waarin hulpver-leners ouders al dan niet in hun ouderrol erkennen. Ouders – zo bleek uit het onderzoek van Sokoly (1994) – vonden het belangrijk dat hulpverleners hen hielpen met het betekenis geven (making sense) aan de problemen van hun kinderen en aan de manier waarop het gezin daarmee omging.

Hetzelfde geldt voor het herkaderen van de (levens)dromen van ouders als ze geconfronteerd worden met kinderen die niet functioneren zoals ze het zich gedroomd hadden (Sokoly, 1994).

Uit onderzoek blijkt dat ouders willen samenwerken met hulpverleners in het nemen van beslissingen rond en het uitwerken en uitvoeren van een behandelplan. Dia houdt o.a. in het samen bepalen van de doelen en wat het best zal werken voor hun kind en hun gezin en dat in een vorm van partner-schap (MacKean et al., 2005; Sokoly, 1994; Whiting, 2000). Dat kunnen meedenken en meebeslissen geeft cliënten controle. Het is daarbij belang-rijk om de eigen expertise of competenties en de inspanning die ouders inbrengen en leveren te zien en te erkennen (Cournoyer & Johnson, 1991;

MacKean et al., 2005; Sokoly, 1994). Naast het gezamenlijk nemen van beslissingen vinden heel wat ouders het ook belangrijk dat er in een goede samenwerking (collaboration) een proces is van het gezamenlijk vaststellen van de respectieve rollen (MacKean et al., 2005; Sokoly, 1994). Samenwer-king vereist dat gezinnen en hulpverleners wederzijds respect hebben voor elkaars vaardigheden en kennis. Het vereist eveneens dat er eerlijk, open en helder gecommuniceerd wordt. De verwachtingen van hulpvragers hebben alle als onderliggende vraag respect (Vranken, 1989). Professionelen mo-gen erkennen dat ze een deskundigheid bezitten, maar moeten zich er te-gelijkertijd van bewust zijn dat hun expertise onvolledig is zonder het unieke perspectief van de gezinnen (Sokoly, 1994).

Veel hulpverleners zijn het er over eens dat hulpverlening de cliënten moet versterken, competentieversterking of empowerment worden vaak als termen daarvoor gebruikt (o.a. Hermanns, 1992; Van Regenmortel, 2002;

Webster-Stratton & Herbert, 1994). Andere auteurs stellen zich behoorlijk kritisch op tegen dat empowermentidee (Pease, 2002; Roose, 2006; So-koly, 1994). Het concept empowerment houdt als het ware in dat cliënten (gezinnen) minder zijn en kracht (power) en autoriteit missen (Sokoly, 1994).

Empowerment focust vaak enkel op het microniveau: het ontwikkelen van capaciteiten van individuele mensen, terwijl er geen oog is voor de onrecht-vaardige structurele aspecten. Empowerment dient als legitimatie voor de aanpak vanuit de hulpverlening. Het gevaar schuilt hem er in dat er geen verdere rechtvaardiging nodig is (Pease, 2002).

Het is bovendien niet vanzelfsprekend om een competentieversterkend, empowerend model ook daadwerkelijk in de praktijk te implementeren. Dat wordt gehinderd door o.a. volgende factoren: (1) onderhuids blijft zowel bij ou-ders als hulpverleners de theorie leven dat de problemen voortkomen uit ge-zinsproblemen en (2) het ontbreken van een heldere definitie van wat

empo-betekent, het gezin zien als ‘de vijand die moet vermeden worden of als de ongeïdentificeerde patiënt die moet genezen worden’ (Sokoly, 1994) – vormt een ernstige hindernis om te komen tot een stevige samenwerkingsrelatie.

De meeste beschrijvingen van empowerment omvatten twee centrale com-ponenten: (1) de mogelijkheid om mastery en controle uit te oefenen over je eigen leven, en (2) toegang tot de benodigde bronnen van steun ( resour-ces). Het eerste is gerelateerd aan sterktes en competenties, het tweede met het tegemoetkomen aan noden. Empowerment kan dan geoperationa-liseerd worden als een combinatie van competentie en self-efficacy ener-zijds en sociale steun anderener-zijds. Competentie impliceert de aanwezigheid van vaardigheden die het individu in staat stellen om gewenste effecten te bereiken. In aanvulling op competentie hebben ouders ook een gevoel van self-efficacy nodig. Self-efficacy is volgens Bandura (1979) een cognitief pa-troon dat gebaseerd is op de overtuiging dat men succesvol het gedrag kan vertonen dat nodig is om de gewenste uitkomsten te produceren. Dat on-derscheid tussen competentie en efficacy is niet onbelangrijk. Competentie verwijst rechtstreeks naar sterktes en mogelijkheden, terwijl efficacy ver-wijst naar de meer individuele perceptie van competentie over een veelheid aan situaties heen. De mogelijkheid om controle uit te oefenen over je eigen leven (competentie en self-efficacy) hangt voor een deel af van de toegang tot de benodigde bronnen van steun, die de tweede component uitmaken van een operationele definitie van empowerment. Sociale steun is een be-langrijk aspect van empowerment. Sociale steun verwijst specifiek naar de beschikbaarheid van een wederzijds ondersteunend netwerk dat mensen kan helpen om de eisen voortkomend uit dagelijkse stress te hanteren.

Die omschrijvingen sluiten echter erg aan bij samenwerking als middel/

doel, de meer instrumentele benadering: ouders competenter maken zodat ze betere ouders of opvoeders worden van hun kinderen en zoveel mogelijk zelf de (gedrags)problemen van hun kinderen kunnen aanpakken. Volgende omschrijving (Vansevenant, Driessens & Van Regenmortel, 2008) voegt daar echter wel kritisch bewustzijn aan toe. Empowerment is een proces van versterking waarbij individuen, organisaties en gemeenschappen greep krijgen op de eigen situatie en hun omgeving en dat via het verwerven van controle, het aanscherpen van kritisch bewustzijn en het stimuleren van participatie (p. 133). Sokoly (1994) wijst erop dat empowerment zowel het opbouwen of versterken van sterktes en competenties van gezinnen in-houdt als het veranderen van omgevingscondities die mensen onderdruk-ken en hen verhinderen controle te nemen over hun eigen leven. Bovendien is empowerment geen eenrichtingsproces, maar een proces van weder-zijds leren. In een echt empowerend proces, verandert iedereen (Abma, 2009).

Meerdere ouders drukken een nood uit aan ontmoeting met andere ou-ders en schijnen de kans om elkaar te ontmoeten te verwelkomen, om idee-en uit te wisselidee-en rond goed opvoe-den én om van professionele bron-nen te horen wat kan helpen (Cortis, 2007; Kane et al., 2007; Smith, 1997).

Ouders vinden doorgaans dat het ver-werven van kennis, vaardigheden en begrip, samen met gevoelens van acceptatie en ondersteuning van an-dere ouders in de oudergroep, hen in staat stelt om de controle te herwin-nen en zich meer bekwaam te voelen om problemen te hanteren. Dat leidt tot een vermindering van schuldge-voelens en geschuldge-voelens van sociale iso-latie, versterkt de empathie voor hun kinderen en het (zelf)vertrouwen dat ze hun gedrag kunnen hanteren. Sociale steun is een waardevolle manier van samenwerken om ouders terug zelf het heft in handen te laten nemen of om het opvoedingssysteem zichzelf weer te laten reguleren. Belangrijk is vooral dat de steun door de ontvanger gepercipieerd wordt als steun (Hermanns, 2006). Crockenberg (1986) onderzocht de wensen van zeer jonge alleenstaande moeders over de wijze waarop ze geholpen wilden worden. De meeste vrouwen wilden een combinatie van professionele hulp en informele ondersteuning van een netwerk: oudercursussen en zelfhulp-groepen onder de leiding van een deskundige. Het aldus combineren van op-voedingsdeskundigheid, ervaringsdeskundigheid en sociale ondersteuning blijkt aan die wensen te voldoen (Hermanns, 1992). Dat geeft het belang van so ciale netwerkvorming weer die gevormd worden door oudergroepen rond opvoeding. Daarnaast werd ook gewezen op het belang van zich gelijk te kunnen voelen aan andere gebruikers van een dienst. Vooral migranten en kansarme gezinnen ervoeren dat ze in opvoedingsondersteunende dien-sten behandeld werden zoals alle andere gezinnen, en dat hun inbreng even waardevol was (Cortis, 2007).

De probleemdefinitie wordt in al die onderzoeken niet of niet expliciet in vraag gesteld en aldus gereduceerd tot een afstemmingsprobleem tus-sen vraag en aanbod (Piestus-sens & Lauwers, 2008). Het uitgangspunt is dat ouders externe, professionele hulp vragen voor problemen (o.a. gedrags-problemen) met hun kind.