• No results found

Patristische exegese tot Augustinus

7 Patristische exegese tot Augustinus

7.14 Samenvatting

In dit hoofdstuk zijn in totaal achtendertig fragmenten van dertien verschillende vroegchristelijke schrijvers geanalyseerd. In veel gevallen zijn deze fragmenten (opnieuw) in het Nederlands vertaald en op die manier voor de lezers toegankelijk gemaakt.

De citaten van Joh. 10:16 in de fragmenten zijn in drie categorieën te verdelen. De meeste citaten worden gedeeltelijk geciteerd. Opvallend is het elfmaal ontbreken van de woorden “en zij zullen Mijn stem horen”; dit betreft acht keer een fragment van Cyrillus van Alexandrië. De andere categorie betreft citaten waarbij Joh. 10:16 integraal wordt geciteerd. Dit gebeurt in tien gevallen.

En tot slot is er tot tweemaal toe sprake van een exegese waarbij het Schriftwoord per zinsnede en binnen de context van het Johannesevangelie van commentaar wordt voorzien (Dit is het geval bij Chrysostomus, Homilae in Joannem; Cyrillus van Alexandrië, Commentarius in Evangelium Joannis).

Bestudering van de fragmenten laat zien dat het vroegchristelijke gebruik van Joh. 10:16 een belangrijk venster biedt dat zicht geeft op kerkhistorische ontwikkelingen tussen de tweede en vijfde eeuw na Christus. In algemene bewoordingen kan worden gesteld dat de bestudeerde auteurs Joh. 10:16 inzetten om de éénheid in Christus te benadrukken. Tegelijkertijd maakt de analyse van de fragmenten duidelijk dat dit thema door de vroegchristelijke auteurs aan de hand van Joh. 10:16 op verschillende manieren wordt uitgewerkt. Er worden verschillende accenten gelegd en verschillende invalshoeken gekozen. We laten deze graag hier zien.

voren ziende, dat God de heidenen uit het geloof zou rechtvaardigen, heeft te voren aan Abraham het Evangelie verkondigd, zeggende: In u zullen al de volken gezegend worden. Zo dan, die uit het geloof zijn, worden gezegend met den gelovigen Abraham.”

7

PATRISTISCHE EXEGESE TOT AUGUSTINUS HOOFDSTUK 7

1. De verhouding tussen Joden en heidenen, verbonden door het geloof in Christus Jezus.

Dit is de meest voorkomende toepassing van Joh. 10:16 door de vroegchristelijke kerk tot Augustinus. De kerngedachte bij deze toepassing richt zich met name op Christus’ werk om Joden en heidenen, die eerst volledig van elkaar gescheiden waren, nu in de nieuwe bedeling door het geloof te verenigen in de kudde van de Goede Herder. In dit onderzoek komt deze toepassing vijftien keer voor.45997 Om het perspectief op de verhouding tussen gelovigen uit Joden en heidenen in Christus te accentueren, hebben de vroegchristelijke auteurs in dit verband tot acht keer toe Éfeze 2: 14 en/of 15 als paralleltekst bij Joh. 10:16 ingezet.46098 In de genoemde verzen uit Éfeze staat de eenwording tussen gelovigen uit Joden en heidenen centraal, zoals die ook terugkomt in Christus’ woorden in Joh. 10:16: “één kudde en één Herder”.

2. Uitbreiding van het heil.

In de tweede plaats bedienen de vroegchristelijke auteurs zich van Joh. 10:16 om de uitbreiding van het heil richting de heidenvolken te benadrukken. Bij deze toepassing ligt de nadruk op de relatie tussen Joh. 10:16 en de noodzakelijke verbreiding van het heil onder de volkeren: niet alleen uit het Jodendom, maar óók vanuit het heidendom zal Christus Zijn schapen verzamelen. Deze toepassing komt binnen de scope van dit onderzoek tien keer voor.46199 Dat is dus relatief vaak. In het geval van Basilius van Caesarea (Moralia) wordt Joh. 10:16 expliciet verbonden aan de opdracht van de christelijke gemeente om zorg te dragen voor degenen die niet tot de kerk behoren. Cyrillus van Alexandrië (Glaphyra in Pentateuchum) plaatst Joh. 10:16 hier in contrast met Mat. 10:6. In dit laatstgenoemde vers ligt de nadruk op “de verloren schapen van het huis Israëls”, als exclusieve doelgroep van Christus’ heilsboodschap. Joh. 10:16 daarentegen laat voor deze vroegchristelijke auteurs de universele reikwijdte van het heil zien, verbonden aan Christus’ herder-zijn.

459

97 Zie Eusebius van Caesarea (Peri Theophaneias), Basilius van Caesarea (Homilia in Psalmos, Commenta-rius in Isaiam prophetam (2x)), Didymus de Blinde (Commentarii in Zacchariam (2x)) en Chrysostomus (Expositio in Psalmos, Homiliae in Joannem), Cyrillus van Alexandrië’ Glaphyra in Pentateuchum (3x), Expositio in Psalmos, de Commentarius in Michaeam prophetam en de Epistulae paschales sive Homiliae paschale, De adoratione et cultu in spiritu et veritate).

460

98 Dit kunnen we in ieder geval constateren bij Basilius van Caesarea (Commentarius in Isaiam prophetam), Didymus de Blinde (Commentarii in Zacchariam), Chrysostomus (Homiliae in Joannem, Expositio in Psalmos), Cyrillus van Alexandrië (Expositio in Psalmos, Commentarius in Michaeam prophetam, Epistulae paschales sive Homiliae paschale, De adoratione et cultu in spiritu et veritate).

461

99 Zie Basilius van Caesarea (Homila in Psalmos en Moralia), Amphilochius van Iconië (Contra Haere-ticos), Chrysostomus (Homiliae in Joannem (2x)), Cyrillus (Commentarius in Isaiam propheta, Com-mentarium in Evangelium Joannis, De adoratione et cultu in spiritu et veritate en Contra Julianum imperatorem) en Leo I (Sermo LXIII).

3. Eenheid binnen de christelijke gemeente.

Naar aanleiding van Joh. 10:16 wordt ook aandacht gevraagd voor de eenheid binnen de christelijke gemeente. In de analyse van de fragmenten komt dit thema tot acht keer terug,462100 In de bestudeerde fragmenten wordt duidelijk op welke manier de Vroege Kerk éénheid binnen de christelijke gemeenschap van fundamenteel belang achtte en de opdracht tot eensgezindheid met de inzet van Joh. 10:16 verbindt aan Christus’ herderschap. De woorden

“één kudde en één Herder” krijgen op die manier een toepassing binnen de christelijke kerk of gemeenschap en richten zich bijvoorbeeld op de vraag hoe de christelijke gemeente dient om te gaan met degenen die -al dan niet tijdelijk- zijn afgedwaald of vervreemd zijn geraakt door twisten.

4. Christus als Eigenaar van de schapen.

Een vierde thema is dat de kudde het eigendom is van Christus. Dit onderwerp krijgt in vier gevallen expliciete aandacht.463101 Dit thema staat veelal in nauw verband met de woorden

“Ik heb nog andere schapen” en wordt verbonden aan termen als ‘uitverkiezing’ (Origenes) en ‘erfenis’ naar aanleiding van Psalm 2 en 47 (Eusebius, Chrysostomus). Omdat Christus Eigenaar is van Zijn geestelijke schapen en zij daarmee voorbestemd zijn om in Hem te geloven, zullen zij ook daadwerkelijk Zijn stem horen en worden toegevoegd aan Zijn éne kudde. Deze fragmenten maken inzichtelijk op welke manier de Vroege Kerk Christus’

herderschap verbindt aan Zijn positie als Eigenaar van de kudde.

5. Eenheid tussen verschillende bedelingen.

Een vijfde thema richt zich op de betekenis van Joh. 10:16 voor de eenheid van Christus’

kudde in verschillende bedelingen. Dit onderwerp komt zes keer en op verschillende manieren naar voren. Allereerst krijgt Joh. 10:16 een eschatologische duiding bij Clemens van Alexandrië (Paedagogus, Stromata) en Basilius van Caesarea (Homilia in Psalmos).

Bij deze auteurs geldt “de stal” uit Joh. 10:16 als metafoor voor de hemelse heerlijkheid en als de plaats waar Christus’ kudde uiteindelijk daadwerkelijk één is. Een tweede type duiding vinden we terug bij Origenes, die Joh. 10:16 in zijn Homeliae in librum Jesu Nave expliciet in verband brengt met de eenheid tussen gelovigen onder de Oudtestamentische en de Nieuwtestamentische bedeling. Een volgende exegese komt eveneens bij Origenes vandaan in zijn verhandeling over Rom. 8: 19-22 uit Commentariorum in Epistolam S.

462

100 Zie Clemens van Alexandrië (Paedagogus), Tertullianus (De Pudicitia), Cyprianus (De ecclesiae catho-licae unitate en Epistolae), Athanasius van Alexandrië (Tomus ad Antiochenos), Gregorius van Nazianze (Orationes), Amphilochius van Iconië (Contra Haereticos) en Cyrillus van Alexandrië (Commentarius in Zachariam prophetam).

463

101 Zie Origenes (Commentariorum in Epistolam S. Pauli ad Romanos Praefatio), Eusebius van Caesarea (Peri Theophaneias, Commentaria in Psalmos), en Chrysostomus (Expositio in Psalmos)..

7

188 189 PATRISTISCHE EXEGESE TOT AUGUSTINUS HOOFDSTUK 7

Pauli ad Romanos Praefatio. Hier verbindt hij Joh. 10:16 aan de eschatologische eenheid tussen hemelse en aardse schepselen. Als laatste geeft Didymus de Blinde (Commentarii in Zacchariam) Joh. 10:16 een concrete betekenis als profetie van de toekomende eenheid tussen doden en levenden, als de twee groepen zullen worden verenigd door Christus de Herder.

Analyse van de besproken fragmenten geeft zicht op een duidelijk waarneembare ontwikkeling met betrekking tot de inzet van Joh. 10:16 en de aanwezige dominante toepassingen. De verhouding tussen Joden en heidenen, verbonden door het geloof in Christus Jezus [1], is met afstand het meest voorkomende perspectief. In dit onderzoek komen we het voor het eerst tegen bij Eusebius van Caesarea en vervolgens driemaal bij Basilius van Caesarea, tweemaal bij Didymus de Blinde, tweemaal bij Chrysostomus en zevenmaal bij Cyrillus van Alexandrië. Deze ontwikkeling laat zien dat de verbinding tussen Joh. 10:16 en de eenheid tussen gelovigen uit Joden en heidenen vanaf het einde van de 3e eeuw duidelijk te vinden is en zich vervolgens ontwikkelt tot het meest dominante perspectief dat in de vroegchristelijke periode tot Augustinus aanwezig is.

Met betrekking tot de relatie tussen Joh. 10:16 en de uitbreiding van het heil tot alle volken [2], kan men stellen dat dit perspectief zich ontwikkelt tot het op-een-na meest voorkomende. Het is in de eerste periode van de bestudeerde eeuwen niet zichtbaar, maar komt vanaf de 4e eeuw steeds sterker naar voren bij auteurs als Basilius van Caesarea, Amphilochius van Iconië, Chrysostomus, Cyrillus van Alexandrië en Leo I.

Als het gaat om het aspect van de eenheid binnen de christelijke gemeente [3] kan worden geconcludeerd dat dit perspectief al aan het begin van de onderzochte periode aanwezig is en met name bij auteurs van de 3e en 4e eeuw is terug te vinden.

De toepassing met betrekking tot Christus als Eigenaar van de kudde [4] komt slechts vier maal voor in de bestudeerde periode; bij Origenes, Eusebius van Caesarea en Chrysostomus. De relatief beperkte aanwezigheid van dit perspectief maakt het niet goed mogelijk om een ontwikkeling aan te geven..

Het vijfde perspectief dat vanuit Joh. 10:16 in de fragmenten aanwezig is, betreft met name een eschatologische duiding die zich richt op de eenheid tussen verschillende bedelingen [5]

en op verschillende manieren wordt uitgewerkt. Dit accent is terug te vinden bij Clemens van Alexandrië, tweemaal bij Origenes, bij Basilius van Caesarea, en bij Didymus de Blinde. Dit betekent in de eerste plaats dat de aanwezigheid van dit perspectief met vijf vindplaatsen relatief beperkt is. In de tweede plaats wordt duidelijk dat deze duiding vooral in de beginperiode van de Vroege Kerk aanwezig is, maar bij latere auteurs niet meer is terug te vinden.

Een chronologische analyse laat in de periode van de Vroege Kerk tot Augustinus qua dominante perspectieven de volgende volgorde zien. In de beginperiode ligt het zwaartepunt bij de eschatologische implicaties [5] voor de betekenis van Joh. 10:16 (Clemens, Origenes). Dit verschuift vervolgens naar een perspectief waarbij de eenheid van de christelijke kerk [3] wordt benadrukt (Tertullianus, Cyprianus, Athanasius). Vervolgens wordt de nadruk vooral gelegd op de betekenis van Joh. 10:16 voor de verhouding tussen gelovigen uit Joden en heidenen [1]

(Eusebius, Basilius, Cyrillus). In het laatste gedeelte van de onderzochte periode ontstaat een nadruk op het belang van Joh. 10:16 en de uitbreiding van het heil onder de heidenvolken [2]

(Basilius, Chrysostomus, Cyrillus).

7

8