• No results found

De herdermetafoor in Ezechiël, Jesaja en Zacharia: doorwerking in het OT Andreas Köstenberger heeft laten zien dat een goed begrip van de herdermetafoor in het Oude

De herdermetafoor in het OT

HOOFDSTUK 3 DE HERDERMETAFOOR IN HET OT

3 De herdermetafoor in het OT

3.5 De herdermetafoor in Ezechiël, Jesaja en Zacharia: doorwerking in het OT Andreas Köstenberger heeft laten zien dat een goed begrip van de herdermetafoor in het Oude

Testament cruciaal is voor het juist verstaan van het gebruik van de herdermetafoor in Johannes 10.15981 De Oudtestamentische Bijbelboeken die in dit verband bijzondere aandacht vragen zijn Ezechiël, Jesaja en Zacharia. Dit heeft twee redenen: Allereerst komt de herdermetafoor zoals aanwezig in Ezechiël, Jesaja en Zacharia letterlijk terug in Johannes 10:16. Ten tweede wordt de herdermetafoor in deze drie Bijbelboeken verbonden aan de Davidische typologie (Ezechiël), een lijdende en triomferende Messias (Zacharias), en de expliciete gedachte van de uitbreiding van de verbondskring met heidenen (Jesaja).16082

3.5.1 Ezechiël

Het figuratieve gebruik van de werkwoordstam הער (ra`ah) komt het meest voor in het boek van de profetieën van Ezechiël.16183 Daarbij wordt dit Bijbelboek gezien als één van de belangrijkste Oudtestamentische Schriftplaatsen voor een juist verstaan van het gebruik van de herdermetafoor in Johannes 10.16284 Het concrete gebruik van de herdermetafoor spitst zich toe op de hoofdstukken 34 en 37.

5. and causatively, instruction, designation, punishment, etc.) (as follow). (a primitive root) Mickelson, J.K. (2008).

156

78 Cachia, N. (1997), p. 61: “Hence, we are dealing here with a reciprocal knowledge which calls also for a profound communion. (…) What is implied is a personal, intimate communion between God and the flock.”

157

79 Zie hier voor bijvoorbeeld Jer. 23: 1-3 en Ezech. 34:6, 8, 10, 11.

158

80 In deze tekst wordt het ‘gekend worden’ direct verbonden aan het ‘zat worden’, d.i., verzadigd worden.

Zie de vertaling in de English Standard Version van vers 6a: “but when they had grazed, they became full.”

159

81 Köstenberger, A. (2002), p. 67-96.

160

82 Idem.

161

83 Cachia, N. (1997) p. 48.

162

84 Köstenberger, A. (2002), p. 76 over Ezechiël: “Doubtless the most important OT passages for an un-derstanding of Jesus’ teaching in John 10, where Davidic typology and shepherd imagery intersect, are Ezekiel 34 (esp. vv. 23-24) and 37 (esp. 24-25).”

3

HOOFDSTUK 3 DE HERDERMETAFOOR IN HET OT

In Ezechiël 34 richt het woord van de HEERE zich tegen de geestelijke leiders van het volk Israël.16385 “Mensenkind! Profeteer tegen de herders van Israël” (vers2). De reden voor deze oordeelsprofetie is het falen van ‘de herders’ in het weiden en leiden van ‘de kudde’: “Gij eet het vette, en bekleedt u met de wol, gij slacht het gemeste, maar de schapen weidt gij niet. De zwakke sterkt gij niet, en het kranke geeft gij niet, en het gebrokene verbindt gij niet, en het weggedrevene brengt gij niet weder, en het verlorene zoekt gij niet; maar gij heerst over hen met strengheid en met hardigheid.” (vers 3-4). De verwijten uit de bovengenoemde verzen staan in direct verband met de kerntaken van herders. Herders dienen te weiden, het zieke te verzorgen, te verbinden wat gebroken is, terug te brengen wat weggedreven is en te zoeken wat verloren is.

In plaats daarvan heersen de leiders over het volk en profiteren ze over de rug van de schapen.

Op deze aanklacht volgt echter een belofte. Israëls God zal Zelf het werk van de herders op Zich nemen: “Gelijk een herder zijn kudde opzoekt, ten dage als hij in het midden zijner verspreide schapen is, alzo zal Ik Mijn schapen opzoeken; en Ik zal ze redden uit al de plaatsen, waarhenen zij verstrooid zijn” (vers 11-12). “Ik zal Mijn schapen weiden, en Ik zal ze legeren, spreekt de Heere HEERE. Het verlorene zal Ik zoeken, en het weggedrevene zal Ik wederbrengen, en het gebrokene zal Ik verbinden, en het kranke zal Ik sterken” (vers 15-16). “En Ik zal een enigen Herder over hen verwekken, en Hij zal hen weiden, namelijk Mijn knecht David; Die zal hun tot een Herder zijn” (vers 23).

Het beeld van de herder kent in dit hoofdstuk van Ezechiël drie verschillende manieren van toepassing. Ten eerste worden de (religieuze) leiders van die dagen als herders afgeschilderd (vers2). Daarnaast wordt YHWH Zelf als Herder geportretteerd, inclusief een beschrijving van de taken die aan een herder werden toegekend (vers 12, 15). Ten laatste wordt in deze perikoop gerefereerd aan ‘een enigen Herder’, ‘Mijn knecht David’, die door YHWH Zelf zal worden aangesteld, om ‘hen’ te weiden’ (vers 23). De grote vraag in deze perikoop is wie deze profetie vervult. Van wie kan gezegd worden dat het YWHW Zelf is (vers 12), en tegelijkertijd “Mijn Knecht David” is (vers 23)?16486

Een tweede plaats waar de ontwikkelde herdermetafoor in Ezechiël goed zichtbaar wordt, is in hoofdstuk 37.16587 In deze profetie van Ezechiël gaat het over het herstel en de vereniging van Israël.

163

85 Potterie, I. d. (1969). Le Bon Pasteur. Populus Dei: Studi in onore del Cardinale Alfredo Ottaviani per il cinquantesimo del sacerdozio, p. 927-968, wijst in een interessante vergelijking op de overeenkomsten tussen Ezechiël 34 en Johannes 10. Zie bijv. 34:13 – 10:3, 34:13-14 – 10:9, 34:22 – 10:9, 34:24 – 10:16, 34:27 – 10:14, 34:31-10:16.

164

86 In de woorden van Köstenberger, A. (2002), p. 77: “By calling himself ‘’the good shepherd’’, Jesus is clearly placing himself in the context of the messianic tradition of Ezekiel as well as evidencing a consciousness of Davidic typology.”

165

87 Zie met name de volgende verzen: “(...) Zo zegt de Heere HEERE: Ziet, Ik zal de kinderen Israëls halen uit het midden der heidenen, waarhenen zij getogen zijn, en zal ze vergaderen van rondom, en brengen

Het volk van Israël, dat sinds de twee wegvoeringen verdeeld is, zal bij elkaar worden gebracht en uiteindelijk tot één worden gemaakt. In deze woorden van Ezechiël wordt het koningschap, het herderschap en de Davidische typologie aan elkaar verbonden. Het type in deze tekstwoorden is David, de zoon van Isaï, die van achter de schapen werd geroepen tot het koningschap over Israël (1 Sam. 16). Echter, juist deze David heeft beleden: “De HEERE is mijn herder” (Ps. 23).

Köstenberger maakt naar aanleiding van deze woorden een vergelijking met Christus’ woorden over Psalm 110 (Matt. 22:41-46)16688. Hoe kan David de HEERE zijn herder noemen, als hij zelf de herder van Israël is?16789 In deze woorden wordt duidelijk dat met de in Ezechiël 34 en 37 genoemde Herder niet David, de zoon van Isaï bedoeld wordt. Ezechiël profeteert in deze woorden over de komst van de Zoon van David, de Messias.16890

Ook vers 22 valt op: “En Ik zal ze maken tot een enig volk in het land, op de bergen Israëls; en zij zullen allen te zamen een enigen Koning tot koning hebben; en zij zullen niet meer tot twee volken zijn, noch voortaan meer in twee koninkrijken verdeeld zijn.” Gezien de context van dit vers betreft deze profetie allereerst de unificatie van het twee- en tienstammenrijk. Echter, evenals

‘Mijn Knecht David’ (vers 24) onderdeel uitmaakt van de Davidische typologie, zo geldt dat ook hier: de scope van de profetie wordt in de Nieuwtestamentische vervulling vergroot.16991 Het betreft dan niet alleen de eenwording van het twee- en tienstammenrijk, maar eveneens de eenwording van Jood en heiden in de Nieuwtestamentische kerk.17092

hen in hun land; En Ik zal ze maken tot een enig volk in het land, op de bergen Israëls; en zij zullen allen te zamen een enigen Koning tot koning hebben; en zij zullen niet meer tot twee volken zijn, noch voortaan meer in twee koninkrijken verdeeld zijn.” (vers 21- 22) “En Mijn Knecht David zal Koning over hen zijn; en zij zullen allen te zamen een Herder hebben; en zij zullen in Mijn rechten wandelen, en Mijn inzettingen bewaren en die doen (vers 24).”

166

88 Mattheus 22:41-16: “Als nu de Farizeën samenvergaderd waren, vraagde hun Jezus, En zeide: Wat dunkt u van den Christus? Wiens Zoon is Hij? Zij zeiden tot Hem: Davids Zoon. Hij zeide tot hen: Hoe noemt Hem dan David, in den Geest, zijn Heere? zeggende: De Heere heeft gezegd tot Mijn Heere: Zit aan Mijn rechter hand, totdat Ik Uw vijanden zal gezet hebben tot een voetbank Uwer voeten. Indien Hem dan David noemt zijn Heere, hoe is Hij zijn Zoon? En niemand kon Hem een woord antwoorden; noch iemand durfde Hem van dien dag aan iets meer vragen.”

167

89 Köstenberger, A. (2002), p. 77.

168

90 Idem.: ‘’Clearly this is the relationship between David and Christ: what David prefigures, Christ fulfills.

While Ezekiel at one point states that God himself will come and lead his sheep (34:11), he predicts soon thereafter that God will send his servant David (34:23). Jesus brings together in himself both of these personages and their shepherding ministries and appropriates Ezekiel 34 fairly directly.’’

169

91 Dodd, C. (1953), p. 130: “a certain shift, nearly always an expansion, of the original scope of the passage.”

170

92 Carson, D. (1988), p. 255: “Thus when Jesus proclaims himself the good shepherd (John 10), the reader cannot forget that in the OT Yahweh (Ezek. 34:11) or the Messiah (Ezek. 34:23) is the shepherd who cares for his flock: Jesus identifies his ministry with theirs. But the entailment, for the

3

64 65

HOOFDSTUK 3 DE HERDERMETAFOOR IN HET OT

Ezechiël 37 vormt hiermee, evenals hoofdstuk 34, een duidelijk voorbeeld waarbij de koning-herdermetafoor samenvalt met de inzet van Davidische typologie. Tegelijkertijd worden beide perikopen afgesloten met een verwijzing naar het ‘nieuwe verbond’ (34:25 ‘verbond des vredes’, 37:26 ‘verbond des vredes’).

Ezechiël 34 en 37 geven een interessante kijk op de ontwikkeling van de herdermetafoor door het Oude Testament heen. In deze hoofdstukken wordt het beeld van de herder verbonden met het koningschap, met David en de komst van de Messias. Het werpt daarmee tegelijkertijd licht op de ontwikkeling van de herdermetafoor door het Oude Testament heen. Het wordt in deze hoofdstukken in Ezechiël steeds duidelijker en concreter Wie de te verwachten herder-koning uit Davids geslacht zal zijn.

3.5.2 Zacharia

De profetieën van Zacharia en Ezechiël kennen verschillende theologische en eschatologische overeenkomsten. In de hoofdstukken 9-14 worden de vier vergezichten geschetst met betrekking tot een komende Messias. Twee van deze portretten staan in het teken van de Messias als koning, de andere twee hebben betrekking op de Messias als herder.

Zacharia 9:9 portretteert de komende Koning, rijdende op een ezel: “Verheug u zeer, gij dochter Sions! juich, gij dochter Jeruzalems! Ziet, uw Koning zal u komen, rechtvaardig, en Hij is een Heiland; arm, en rijdende op een ezel, en op een veulen, een jong der ezelinnen.”

Het tweede portret werpt licht op de komende Goede Herder (11:4-7): “Alzo zegt de HEERE, mijn God: Weidt deze slachtschapen. Welker bezitters hen doden, en houden het voor geen schuld;

en eenieder dergenen, die ze verkopen, zegt: Geloofd zij de HEERE, dat ik rijk geworden ben!

En niemand van degenen, die ze weiden, verschoont ze. Zekerlijk, Ik zal niet meer de inwoners dezes lands verschonen, spreekt de HEERE; maar ziet, Ik zal de mensen overleveren, elk een in de hand zijns naasten, en in de hand zijns konings, en zij zullen dit land te morzel slaan, en Ik zal ze uit hun hand niet verlossen. Dies heb ik deze slachtschapen geweid, dewijl zij ellendige schapen zijn; en ik heb mij genomen twee stokken, den een heb ik genoemd LIEFELIJKHEID, en den anderen heb ik genoemd SAMENBINDERS; en ik heb die schapen geweid.”17193

Het derde portret gaat over de geslagen koning, over wie gerouwd zal worden (12:10): “Doch over het huis Davids, en over de inwoners van Jeruzalem, zal Ik uitstorten den Geest der genade

church, is that it is the new messianic community that “fulfils” Israel’s role in the Ezekiel passage; and that connection is unavoidably typological and bound up with replacement of the type.”

171

93 Zie voor een sprekende toepassing uit de Vroege Kerk de in dit proefschrift behandelde fragmenten van Didymus de Blinde.

en der gebeden; en zij zullen Mij aanschouwen, Dien zij doorstoken hebben, en zij zullen over Hem rouwklagen, als met de rouwklage over een enigen zoon; en zij zullen over Hem bitterlijk kermen, gelijk men bitterlijk kermt over een eerstgeborene.”

Het vierde portret beschrijft de geslagen herder (13:7): “Zwaard! Ontwaak tegen Mijn Herder, en tegen den Man, Die Mijn Metgezel is, spreekt de HEERE der heirscharen; sla dien Herder, en de schapen zullen verstrooid worden; maar Ik zal Mijn hand tot de kleinen wenden.”

In dit vierluik wordt zichtbaar dat de herdermetafoor ook in de profetieën van Zacharia hand in hand gaan met het beeld van de koning. Beide metaforen zijn, in het licht van de komende Messias, complementair aan elkaar en worden herkend vanuit andere profetieën.17294 Ook wordt in deze tekstwoorden duidelijk gezinspeeld op de identiteit van de komende Messias. Enerzijds wordt de herder omschreven als de ‘Man, Die Mijn Metgezel is’. In hetzelfde vers is het echter YHWH Zelf die Zijn hand tot de kleinen zal wenden, en daarom de taak van de Herder op Zich neemt (13:7).17395

De profetieën van Zacharia zijn in de bestudering van de herdermetafoor in het Oude Testament om drie redenen belangrijk. Allereerst verbinden deze profetieën het herder- en koningschap van de beloofde Messias, de Zoon van David. Ten tweede benadrukken deze profetieën de dubbele identiteit van de beloofde Herder-Koning: enerzijds is het de ‘Man, die Mijn Metgezel is’, tegelijkertijd is deze Herder YWHW Zelf. Ten derde zijn het Zacharias’ profetieën die licht werpen op belangrijke details van de beloofde Messias. Deze Herder zal worden “doorstoken”

(12:10) en “geslagen” (13:7). Deze woorden worden in het Nieuwe Testament direct op Christus toegepast.17496

3.5.3 Jesaja

Hoewel de profetieën vanuit Ezechiël en Zacharia duidelijk wijzen op een komende herder-koning vanuit het geslacht van David, wordt de link naar de heidenwereld niet expliciet gemaakt. Het zicht op een herderschap met een universeel karakter ontbreekt. Andreas Köstenberger spreekt in

172

94 Zie Ezechiël hoofdstuk 34 en 37.

173

95 Zie Cachia, N. (1997), p. 131; Schnackenburg, R. (1968), volume II, p. 295. Zie voor een kritische noot Simonis A. (1967), p. 272-273, die geen verbinding ziet tussen Zacharia 13:7 en Johannes 10:11-18. Als reden wijst hij op het gegeven dat in Johannes 10 de nadruk ligt op het “Ik geef Mijn leven voor de schapen” i.p.v. het “geslagen worden”, zoals in Zach. 13:7.

174

96 Zie bijvoorbeeld Johannes 19:35-37: “En die het gezien heeft, die heeft het getuigd, en zijn getuigenis is waarachtig; en hij weet, dat hij zegt, hetgeen waar is, opdat ook gij geloven moogt. Want deze dingen zijn geschied, opdat de Schrift vervuld worde: Geen been van Hem zal verbroken worden. En wederom zegt een andere Schrift: Zij zullen zien, in Welken zij gestoken hebben.” Zie ook Mat. 26:31.

3

HOOFDSTUK 3 DE HERDERMETAFOOR IN HET OT

dit verband zelfs over een ‘missing link’.17597 Tegelijkertijd toont hij met het wijzen op Jesaja 56:1-8 krachtig aan waar het antwoord op deze ‘missing link’ in het Oude Testament te vinden is.17698

Het is deze passage waarin het herdermotief wordt verbonden aan een toekomstige universele realiteit, waarin de heidenvolken zullen delen in de zegeningen van het nieuwe verbond. Er zullen ‘vreemden’ (vers 6) komen, die de God van Israël zullen dienen. Het huis van YHWH zal een ‘bedehuis genoemd worden voor alle volken’ (vers 7). In de woorden ‘die de verdrevenen vergadert’ horen we een van de zes verantwoordelijkheden van YHWH als herder terug. De universaliteit behorend tot het herdermotief en zoals die zichtbaar wordt in Joh. 10 vindt zijn oorsprong dus al in het Oude Testament.