• No results found

S NOUCKS TIJDGEEST VAN VOORUITGANG

In het vorige hoofdstuk is gebleken dat Snouck de islamitische geschiedenis zag als een evolutionair ontwikkelingsproces. Zijn ideeën over vooruitgang en moderniteit schemerden hier al door en ook de oorzaak van de achtergestelde positie van de islam kwam aan de orde. De oorzaken van deze stagnatie moeten – zoals blijkt uit het begincitaat – volgens Snouck in de conservatieve elementen van religie worden gezocht. De opvattingen van de islamoloog over moderniteit in de islam passen in de politieke context van Nederland rond 1900.

In het eerste hoofdstuk is er een korte context geschetst van de koloniale politiek in de onstuimige periode die door Europese historici het fin de siècle wordt genoemd. Aan het einde van de negentiende eeuw wordt er in intellectuele kringen in Nederland (maar ook 165 Snouck Hurgronje, Muhammadism, 138

166 Jung, Orientalists, 209. Zijn inwisselbaar voor ‘religie en vooruitgang’ of hier specifiek ‘islam en vooruitgang’.

andere Europese landen) kritiek geuit op de gulzigheid en het egoïsme van het koloniale beleid.167 Het belang van de kolonie moest verschuiven van het louter aanvullen van de

schatkist naar een beleid dat was gebaseerd op de opvoeding van, en onderwijs en hulp bieden aan de inheemse bevolking. Centraal hierbij stonden twee elementen: de besteding van de Indische belasting in Indonesië zelf en de ontwikkeling van ‘een zoveel mogelijk staatsrechtelijk aan het moederland gelijkwaardig onderdeel van de Nederlandse staat’.168

Ondanks deze politiek bleven conflicten niet uit. Er werd hevig gevochten in de gebieden Atjeh en Java. Schrijver Herman Burgers merkt in zijn boek De garoeda en de ooievaar (2011) terecht op dat de ethische politiek simpelweg een legitimatie was voor de voortzetting van de koloniale overheersing.169

Snoucks opvattingen pasten in dit spanningsveld van opvoeding van de inheemse bevolking en Westerse superioriteit. De ethische tendensen waren niet alleen in de

Nederlandse koloniale politiek te zien. Het Britse idee van de ‘white man’s burden’ en de Franse ‘mission civilisatrice’ hebben een vergelijkbare rol gespeeld in het koloniale beleid van deze landen. In Nederlands-Indië werd de inheemse bevolking niet meer gezien als ketters die moesten worden bekeerd, maar als hulpbehoevenden die opvoeding nodig

hadden.170 Het werk van Snouck heeft deze ethische politiek sterk gestimuleerd. De oriëntalist

was van mening dat modern gedachtengoed en de islam onverenigbaar waren, anders dan de stereotype oriëntalist van Said. De late negentiende eeuw was volgens hem juist de periode om een symbiose tussen de twee te bereiken. Aan het einde van zijn boek Mohammedanism gaat hij direct in discussie met de uitvinder van de term ‘white man’s burden’, de Britse schrijver Ruyard Kipling:

“East is East and West is West, and never the twain shall meet.” [Kipling,LP] To me, with regard to the Moslim world, these words seem almost a blasphemy. The experience acquired by adapting myself to the peculiarities of Mohammedans, and by daily conversation with them for about twenty years, impressed me with the firm conviction that between Islâm and the modern world an

understanding is to be attained, and that no period has offered a better chance of furthering it than the time in which we are living.171

167 Zoals de eerdergenoemde als Eduard Douwes Dekker, Brooshooft en Van Deventer.

168 Elsbeth Locher-Scholten, Ethiek in fragmenten. Vijf studies over koloniaal denken en doen van

Nederlanders in de Indonesische Archipel 1877-1942 (Zeist 1981) 185.

169 Herman Burgers, De garoeda en de ooievaar (Leiden 2011) 117.

170 Karel A. Steenbrink, De islam bekeken door koloniale Nederlanders (Leiden 1991)73. 171 Snouck Hurgronje, Mohammedanism, 177.

Het einde van de negentiende eeuw was een periode waarin de volken steeds meer op elkaar aangewezen waren, en waarin moest worden gestreefd naar een ‘morele eenheid’. 172 Een

sociologische dichotomie tussen traditie en moderniteit, zoals Jung beschrijft, is in het werk van Snouck Hurgronje niet aanwezig. Hij probeerde juist een gevoel van morele eenheid van volken te creëren waarbij gezamenlijk moet worden gehandeld om mee te gaan met de onvermijdelijke vooruitgang van het bestaan: ‘this is a work in which we all may collaborate, whatever our own religious conviction may be’.173 Uiteraard is het Westen toch verder in de

omgang met en aanpassing aan de moderne tijd, aldus Snouck Hurgronje. OORZAKENVANSTAGNATIE

De sociologische dichotomie die volgens Jung bij de islamwetenschappers aanwezig was, was een voorbode van een theorie van stagnatie en teleurgang van de islam. De oorzaken werden door de negentiende-eeuwse oriëntalisten gezocht in dezelfde hoek:

The identification of orthodox religion with traditional society by sociologists appears among these pioneers of modern Islamic studies in the distinction between traditional Islamic orthodoxy and modern culture. More specifically, they made the dogmatization and orthodoxification of Islamic law and the societal role of the ulama responsible for the patterns of stagnation and decline which they claimed to observe in Islamic history.174

In het vorige hoofdstuk is het idee van vooruitgang en stagnatie in de geschiedenis van de islam al deels besproken. Snouck sprak in zijn publicaties inderdaad over de constante factor van het islamitische recht, maar er speelden volgens hem tal van andere motieven mee in de politieke achteruitgang van de islam. Het is bovendien belangrijk te onthouden dat Snouck het vooral had over een politieke achteruitgang, en niet over een morele of religieuze achteruitgang. De oorzaak lag in het eerdergenoemde gebrek aan geestelijk gezag (zoals bij de katholieke kerk). De meeste onafhankelijke islamitische geleerden hadden wel kritiek op het politieke gezag, maar bleven verder op de achtergrond. Bovendien waren de qâdhîs, de islamitische rechters, slechts marionetten van het politieke gezag.175 De moslimgemeenschap

had islamitische Middeleeuwse gewoonten ingebed in een onveranderbaar systeem, dat

172 Snouck Hurgronje, Verspreide geschriften VI, 196. 173 Snouck Hurgronje, Mohammedanism, 176. 174Ibidem, 208.

gebaseerd was op ijmâ en dus moeilijk te doorbreken.176 In het koloniale bestuur lijkt Snouck

echter weer handig gebruikt te willen maken het gewoonterecht. Dit soort tegenstrijdigheden waren kenmerkend voor het koloniale beleid van Snouck. 177

Ook het Westen moest zich aanpassen aan de moderne tijd, aldus Snouck. De aanpassing van zowel de islamitische gemeenschappen als de Westerse samenleving aan de moderniteit kon alleen met het loslaten van Middeleeuwse tradities en gebruiken.178 Ook de

Westerse katholieke en protestantse kerk hielden onnodig vast aan allerlei achterhaalde dogma’s, met als gevolg dat de spirituele vooruitgang werd vertraagd. Het Westen moest een goed voorbeeld geven door het gezag en de rechten, gebaseerd op een canonieke en heilige wetten en dus met een religieuze basis, uit de politieke wereld te laten verdwijnen.179 Snouck

was van mening dat deze secularisering van de samenleving kon bijdragen aan een soepelere omgang met de moderniteit. Het Westen was superieur in het loslaten van deze achterhaalde religieuze tradities en secularisering:

Here lay the great difficulty when the nineteenth and twentieth centuries placed the Moslim world face to face with a civilization that had sprung up outside its borders and without its collaboration, that was from a spiritual point of view by far its superior and at the same time possessed of sufficient material power to thrust the Mohammedans aside wherever they seemed to be an impediment in its way.180

Jung betoogt in zijn boek dat de sociologische dichotomie in de moderne islamwetenschap wordt bevestigd door de kritiek in Europa op gevestigde geestelijke orde en de paus. Snouck had geen specifieke kritiek op de paus of de geestelijke orde, maar eerder op religie in het algemeen. Hij pleitte voor een ver doorgevoerde seculiere samenleving. Het conservatieve, religieuze element (‘katholieke islam’) in de politiek moest verdwijnen, en dit ‘masterplan van secularisering’ zou twee mensheden – die eeuwenlang gescheiden hebben geleefd – dichterbij brengen, met voordelen voor beide partijen.