• No results found

A RNOLD : GESCHIEDENIS VAN TOLERANTIE EN ZENDINGSDRANG

120 Christiaan Snouck Hurgronje, ‘The Caliphate’, Verspreide Geschriften I, 440.

121 Snouck Hurgronje, ‘De beteekenis van het Chalifaat’,Verspreide geschriften III (1923), 366. 122 Snouck Hurgronje, Mohammedanism, 94.

123 Snouck Hurgronje, ‘De beteekenis van het Chalifaat, 366.

124 De overgang is geleidelijk geweest en laat zich niet dateeren, maar met de verplaatsing van het politieke centrum uit Arabië naar Syrië, uit Medina naar Damascus ging eene feitelijke scheiding gepaard tusschen wat wij wereldlijk en geestelijk gezag zouden noemen. Ibidem, 369.

125 Ibidem, 369

126 ‘And transfer them, when their time is come, from the treasury of everlasting goods to a museum of antiquities’. Snouck Hurgronje, Mohammedanism, 150.

Ook de werken van Arnold zijn ‘historisch kritisch’ en tonen een groot inzicht in de islamitische geschiedenis. Volgens Watt was hij sterk beïnvloed door zijn leermeester William Robertson Smith. Het is duidelijk dat de auteur door zijn verblijf op het Aligarh College en later in Punjab uitlopende bronnen heeft kunnen inzien – naar eigen zeggen in ruim tien verschillende talen – en deze brede basis maakt zijn werk zeer uitzonderlijk.128

Daarnaast beschreef hij de geschiedenis mede aan de hand van veel persoonlijke verhalen. In zijn boek The Caliphate noemde Arnold de Koran – net als Snouck Hurgronje – een betrouwbare bron. De inhoud van de Koran komt inhoudelijk voor een groot deel overeen met de daadwerkelijke belevenissen van Mohammed. Deze aanname wordt gedaan door zowel niet-moslims als moslims, aldus Arnold.129 Toch was hij kritisch over de inhoud en de

chronologische volgorde van de soera’s. Bovendien beschreef hij de ‘vindingrijkheid’ die sommige collega’s hanteren bij het gebruik van deze bron.130 Vooral latere openbaringen

konden volgens Arnold verzonnen zijn. Daarnaast was hij zich bewust van de sceptische houding ten opzichte van de Tradities onder collega’s en moslimgeleerden, die soms de historische waarde van deze verzameling ontkennen. Zo ver gaat Arnold niet en benadrukte hij het belang van de Tradities als een historische bron voor de periode na de dood van Mohammed. Sommige Tradities tonen namelijk duidelijke politieke voorkeuren die voor deze periode nog niet bestonden. Het is noodzakelijk de religieuze waarde van de bron te zien. Of de bron historisch betrouwbaar is of niet, maakt geen verschil:

(…) but the fact that they are accepted as genuine by the theologians of Islam gives them an

importance in the formation of Islamic doctrine and observance which cannot be exaggerated. On the basis, therefore, of the Qur’an and the Traditions of the Prophet, the theologians of Islam erected the fabric of the dogmas of their creed.131

Deze genuanceerde benadering had Arnold ook wat betreft de biografieën over Mohammed. De nuance en analytische kijk van de Britse auteur met betrekking tot de islamitische bronnen zijn kenmerkend voor zijn werk. 132

Deze methodiek is terug te vinden in zijn uitzonderlijke beschrijvingen van de verspreiding van de islam en zijn opvattingen over het kalifaat. Ook hier wist Arnold een 128 Thomas Walker Arnold, The Preaching of Islam (Londen 1913) 1.

129 Thomas Walker Arnold, The Islamic Faith (Londen 1928) 9. 130 Arnold, The Islamic Faith, 11.

131 Ibidem, 17.

132 De biografieën van de profeet (uit de tijd van Arnold) werden met de historisch kritische opvatting vaak als onbetrouwbaar bestempeld, maar de auteur blijft – betrouwbaar of niet – vasthouden aan de waarde van de bronnen voor een bredere begrip in de doctrines van de islam . Arnold, The Islamic faith, 8.

uitzonderlijke stelling in te nemen, die weinig gangbaar was voor zijn tijd. Net als Snouck Hurgronje was Arnold het niet eens met het (nog steeds bekende) standpunt dat de islam is verspreid met gewelddadige veroveringen. De geschiedenis van de islam was geen

geschiedenis van vervolgingen en geweld, maar een vredige missie van het propageren van het geloof, aldus Arnold.133 Deze benadering van islam als een ‘missionary religion’, komt

voornamelijk voor in zijn boek The Preaching of Islam, maar is in vrijwel elke publicatie van Arnold te vinden.134 De drang om het geloof te verspreiden was volgens Arnold de

hoofdoorzaak van de grootsheid van de islam. Mohammed was de eerste missionaris en zijn leven en ideeën vormden de bakermat van de zendingsdrang van de moslims.135 De auteur

beschreef veel voorbeelden van de islamitische tolerantie in de eerste eeuwen van de Hijrah: bekering geschiedde uit vrije wil, gewelddadige vervolgingen waren uitzonderlijk en er bestonden ‘amicale relaties met christelijke groepen’.136 Deze tolerantie en de islamitische

zendingsdrang waren voor Arnold van groot belang voor de geschiedenis van de islam. Deze twee elementen (tolerantie en zendingsdrang) verbond Arnold met opkomst van de ‘Mohammedaanse natie’, geleid door Mohammed. De profeet was – na zijn komst in Medina – niet alleen de profeet van een geloof, maar ook een staatsman, en de islam was ook een politieke gemeenschap:

The doctrine of this faith were first proclaimed to the people of Arabia in the seventh century, by a prophet under whose banner their scattered tribes became a nation; and filled with the pulsations of this new national life, and with fervor and enthusiasm that imparted an almost invincible strength to their armies, they poured forth over three continents to conquer and subdue.137

Toch was het niet alleen de zendingsdrang, maar ook het zwakker worden van de Romeinse en Perzische rijken, waardoor de islamitische natie kon groeien.138 De verspreiding van de

islam wordt door Arnold beschreven als de migratie van een energiek volk gedreven door honger en de behoefte om de droge woestijn te verlaten. Dit ‘energieke volk’ had tevens een groot gevoel van eenheid en ‘een nationaal besef’.139 Het benadrukken van dit zogenaamde

nationale karakter duidt niet op een politieke georiënteerde geschiedschrijving zoals bij veel 133 ‘Not a history of Muhammadan persecutions but of Muhammadan mission’, Ibidem 7.

134 Dit idee van een ‘missionaris geloof’ heeft de auteur geleend van professor Max Müller. 135 Ibidem, 11.

136Arnold noemt in zijn boek meerdere voorbeelden van tolerantie, Ibidem, 47, 150 en 215. 137 Ibidem, 2.

138 Arnold, The Caliphate, 23.

ander islamologen. Toch noemde de auteur kort dat sociale, economische en politieke ideeën wel degelijk meespeelden bij bekering, en dat het dus niet alleen op spirituele basis was.140

Een voorbeeld hiervan zijn handelaren die de islam verspreidden. Arnold ontkende dus niet dat er politieke tendensen in de geschiedenis van de islam zijn – zo noemde hij de politiek als grondslag van de verschillende islamitische ‘sektes’ – maar de zendingsdrang bleef voorop staan in zijn opvatting. 141

Ook in The Caliphate beschreef Arnold de politieke aspecten van het kalifaat en het idee van ‘kerk en staat’. Arnolds gebruik van deze twee begrippen (‘kerk en staat’) toont dat ook hij moeilijk buiten zijn Westerse vertoog kan denken. De gehele islamitische

gemeenschap streefde volgens hem naar het ideaal van politieke eenheid onder leiding van de kalief, maar dit ideaal was pas later – na de dood van de profeet – gevormd.142 De profeet had

voor zijn dood nooit een opvolger aangewezen of überhaupt het woord ‘kalief’ gebruikt. Hierdoor konden de verschillende dynastieën zelf een betekenis geven aan de titel (van kalief) en de hieraan verbonden machtsbasis.143 De titel had dus geen eenduidige betekenis en

de status van de kalief kon ook seculiere aspecten hebben. Deze eigen invulling bracht dikwijls conflicten tussen de kalief en de islamitische geleerden met zich mee. Arnold bleef er echter bij dat er geen scheiding tussen religie en staat in de moslimgemeenschap mogelijk was:

It is true that the Muslim ulama have often denounced the unrighteous ways of the Caliph and his government, and have demanded for the religious law an extensive operation which the officers of government have generally refused to grant; but these have been matters of dispute, not between a priesthood and the civil authorities, but between individual laymen and other laymen. 144

Alle partijen – zowel de ulama en als de regeringsfunctionarissen – waren niet verbonden aan (wat het Westen kent als) een geestelijke orde. Het ontbreken van priesterschap en een kerk had er volgens Arnold toe geleid dat de zendingsdrang van individuele moslims groter was. In het werk van Arnold staan alle aspecten van de islam en de geschiedenis van de islam in het teken staan van de theorie van zendingsdrang. Van ontwikkeling was zeker sprake, maar niet op een ‘evolutionaire manier’. De negentiende-eeuwse hervormingsbeweging kwam pas 140 Arnold, The Preaching, 9.

141 Arnold, The Islamic Faith, 65. 142 Arnold, The Caliphate, 9 en 29.

143 Arnold geeft het voorbeeld van de eerste kalief van de Umayyaden dynastie, Muawiyah I, die de titel verbond met een luxe leven en zelfverrijking. Ibidem, 25.

op toen de moslims onder vreemd (Westers) gezag hadden geleefd en kennismaakten met het Westen, aldus Arnold.