• No results found

S NOUCK H URGRONJE : B EGEERIGE INLANDERS EN ARISTOCRATIE

Jung betoogt dat veel islamwetenschappers seculiere educatie hoog in het vaandel hadden staan. De negentiende-eeuwse islamwetenschappers zagen de inferioriteit niet in de cultuur van de islam, maar in de beperkte toegang tot moderne kennis. Volgens Jung was er een consensus onder islamwetenschappers dat deze kennis kon worden doorgegeven door de invoering van seculier onderwijs. 206 Zowel Snouck als Arnold heeft een belangrijke rol

gespeeld in het koloniale onderwijssysteem.

Voordat de Nederlandse overheid de ethische politiek invoerde, werd er in 1851 in Soerakarta een inheemse kweekschool opgericht, voor de opleiding van inheemse

onderwijzers, die les konden geven op Europese Lagere Scholen.207 Deze scholen waren

onder invloed van liberale tendensen in de Nederlandse politiek opgericht. Toen in 1901 de ethische politiek de overhand kreeg in het koloniale beleid, werden er pogingen gedaan om het onderwijsbeleid verder te hervormen. Er kwamen steeds meer kleine dorpsscholen, Hollands-Inlandse Scholen en een aantal Hogere Burgerscholen.208 Ondanks deze

ontwikkelingen was er alsnog veel inheems onderwijs en had de Nederlandse overheid geen monopolie op het onderwijs in hun kolonie.209

Snoucks opvattingen over het onderwijsbeleid passen in dit kader van de ethische politiek. In het verlengde van deze politiek had Snouck paternalistische gevoelens ten opzichte van de inheemse bevolking. Zo heeft Snouck geadviseerd bij de oprichting van de Technische Hoogeschool in Bandung en gecorrespondeerd met de oprichter J.W. Ijzerman.210

De Nederlandse overheid moest in een vorm van voogdijschap de inheemse bevolking verlichten met moderniteit: ‘Java schreeuwt om onderwijs en opvoeding’, aldus Snouck.211

De inheemse bevolking had behoefte aan associatie met de Westerse cultuur, maar het 206 Jung, Orientalists, 209.

207 Ming Tien Nio Govaars-Tjia, Hollands onderwijs in een koloniale samenleving: de Chinese ervaring in

Indonesië 1900-1942 (1999) 50.

208 Voor een gedetailleerde beschrijving van het Nederlandse onderwijsbeleid is de bronnenpublicatie, Het

Onderwijsbeleid in Nederlands-Indië 1900-1914 (1968), van S.L. van der Wal van waarde, maar in deze scriptie

is een dergelijk beschrijving niet relevant. Naast deze bronnenpublicaties en het eerder geciteerde boek van Ming Tien Nio Govaars-Tjia is er echter weinig geschreven over het koloniale onderwijsbeleid in Nederlands- Indië.

209 Bastiaan Nugteren, De school hangt in de lucht. Bachelorscriptie Universiteit Utrecht, 12.

210 Deze correspondentie ligt bij het KITLV en is nog weinig bestudeerd en biedt waarschijnlijk interessante en vernieuwende inzichten in de oprichting van deze hogeschool. Or. 18.097. S 59.7, Letters from J.W. IJzerman to Snouck Hurgronje.

211 Snouck Hurgronje, ‘Voordracht gehouden te Haarlem op 21 december 1910’, Verspreide Geschriften I (Bonn en Leipzig 1923) 363-380, aldaar 377. Een vergelijkbare constatering (‘naar onderwijs begeerige Inlanders’) doet Snouck Hurgronje in ‘Boekaankondiging CXXIV’, Verspreide Geschriften VI (1927 Leiden) 100-120, aldaar 120.

probleem was hoe deze associatie moest verlopen.212 De Nederlandse overheid kon een

morele handreiking doen met het geven van modern Westerse onderwijs. Van belang bij deze samensmelting van de inheemse bevolking met de moderniteit, was dat volgens Snouck deze ontwikkeling alleen kon op gebieden ‘waar de godsdienst buiten het geding blijft’.213 De

associatie – en dus ook het onderwijs – moest buiten het domein van het geloof blijven. Deze seculiere benadering beschreef hij duidelijk in een ingezonden brief in de NRC van 20 mei 1915, waarin de islamoloog zich uitlaat over de staatsfinanciering van christelijk onderwijs in Indonesië:

Men vergete niet, dat de subsidies ten slotte betaald worden uit de belastingpenningen, die de Mohammedanen zelve aan de regeering opbrengen, en dat het toch waarlijk niet aan gaat hen op hunne eigene kosten te onderwerpen aan pogingen om den godsdienst hunner vaderen op te geven (…) maar dan behooren zij die scholen zelve geheel te bekostigen en althans den fiscus er buiten te laten.214

In dit citaat is een duidelijke parallel te zien met de discussie van financiering van bijzonder onderwijs in Nederland.

Onder de noemers ethiek en behoefte van de inheemse bevolking pleitte Snouck voor beter inheems onderwijs, maar er is duidelijk ook een politiek aspect aanwezig in deze opvatting. Onderwijs was niet alleen de manier om de Indonesiërs Westerse ideeën bij te brengen, het was ook een methode om het islamitisch fanatisme te bestrijden, aldus Snouck. In meerdere publicaties en geschriften waarschuwde de Nederlandse islamoloog voor het islamitische streven naar djihad en – breder genomen – het pan-islamisme, die een bedreiging konden vormen voor het Nederlandse koloniale beleid. Door de verspreiding van moderne ideeën zou ‘de panislamitische gedachte alle kans verliezen voor de toekomst’, aldus Snouck Hurgronje.215

De Indonesische aristocratie speelde een invloedrijke rol in het gedachtengoed van Snouck: zij moesten uiteindelijk het inlandse bestuur gaan vormen. Deze vorm van

dualistisch gezag was rond de negentiende eeuw in meerdere koloniën en mandaten ingevoerd. In het tweede deel van Ambtelijke adviezen van Snouck Hurgronje zijn talrijke 212 We can only try to prognosticate the solution which the near future reserves for the problem, how the Moslim world is to be associated with modern thought. Snouck Hurgronje, Mohammedanism, 173. 213 Dit citaat is benadrukt doordat het cursief is geschreven. Ibidem 377.

214 Snouck Hurgronje, ‘Ingezonden in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 20 mei 1915’ in Verspreide

Geschriften IV-II (Bonn en Leipzig 1924) 406. Daarnaast pleitte hij ook dat ‘de staat dit onderwijs aan de

Inlanders schenkt omdat deze de middelen nog niet bezitten om het zelve te betalen’. Ambtelijke adviezen 1889-

1936 II, XXII Onderwijs ander dan Mohammedaans, 1114.

brieven te vinden aan de directeur van de Nederlands-Indische afdeling van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid. Hierin benadrukte Snouck het belang van onderwijs aan het gewone volk en de Chinese minderheid, en van het opleiden van inheemse

bestuursambtenaren. Deze laatste groep was volgens Snouck Hurgronje van een zodanig groot belang dat hij zich persoonlijk bemoeide met de individuele opleiding van ‘zonen van hoofden’.216 De zonen van inlandse vorsten dienden een goede Europese opleiding te genieten

zodat ze hun vaders konden opvolgen. Daarnaast moest het islamitische onderwijs door zogenoemde goeroe’s streng worden geïnspecteerd om ongewenste effecten voor zowel de bevolking als de regeringen te voorkomen, aldus de auteur.217

Ook bemoeide hij zich met de opleiding van Nederlandse bestuursambtenaren: zij moesten een goede basiskennis hebben van de inheemse cultuur en worden opgeleid aan de hand van de ethische politiek, om zo beter te kunnen samenwerken met de aristocratie.218 Het

is duidelijk dat Snouck een goede relatie had met de inheemse aristocratie en deze ook vertrouwde met relatief veel zelfbestuur. De historicus Laffan merkt in zijn boek The Makings of Indonesian Islam (2011) op dat Snouck tijdens zijn verblijf in Indonesië zeer opportunistisch was en goed wist wie hij te vriend moest houden en wie niet.219