met een krimpende beweging naar haar andere schouder gebracht, alsof zij haar borst
tegen de wind wilde beschermen.
‘Mr. John heeft het je dus verteld. Dat mocht hij niet.’
‘Hij had niet goed begrepen of je het meende of niet.’
‘Je had het tóch wel geraden. Niet?’
Maurice bromde wat. Alles gebeurde nu tóch tegen zijn wil. Even goed zou hij de
pijp kunnen houden, en enige ogenblikken later stak hij hem ook werkelijk in zijn
zak. Als zij maar op een afstand van hem bleef en zo weinig mogelijk zei...
Kate O'Hara vervolgde hem. Zij was de ademloos nahollende, de struikelende, de
angstig wenkende in zijn leven. Maar, en daarom vergaf hij haar betrekkelijk veel,
zij was, behalve Pat natuurlijk, ook de énige die hem op deze manier vervolgde. De
andere meisjes, het hele stadje, zijn eigen familie, zagen hem als onder een glazen
stolp: een mooie, ja reine, misschien wel heilige jongeman, die misdreven had, aan
wie misdreven was, - een hoogst duistere aangelegenheid, waar op den duur Zijne
Genade de Bisschop wel aan te pas zou moeten komen. Zijn vader had nu verklaard,
dat het huwelijk met Eileen Kearny malligheid was, en altijd was geweest; maar wat
konden hij en de ooms en zijn moeder en grootmoeder uitrichten tegen de wil van
Vader Kearny, die trouw had bevolen aan een meisje, dat (volgens de meesten) die
trouw niet verdiende? Alles hing af van Vader Kearny, en Kate was de hele dag om
en bij Vader Kearny, en wist altijd wat nieuws. Een maand te voren was zij hem
komen vertellen, dat hij niet hoefde te trouwen, want dat Pat zou getuigen,
dat Mr. Coyne de vader was, of de vader zou worden. Hij had dit overigens niet
geloofd: noch dat Pat dat gezegd had, noch dat Pat zou durven getuigen. Pat praatte
genoeg tegen hem, en zou hij dit verzwegen hebben?
Sinds Eileen naar de overkant was gegaan, had hij haar niet meer gezien, en er
was geen afscheid geweest. Hij wist niet of hij nog van haar hield, hij wist niet wat
er allemaal gaande was; zelfs een gesprek met Vader Kearny had hem niet wijzer
gemaakt. Op de steeds herhaalde vraag naar de omgang had hij bevestigend
geantwoord, al wist hij niet hoe ver het woord ‘omgang’ strekte, bij priesters. Gaf
men een meisje een kus, dan was men vaak al half getrouwd; dit hadden jongens
hem vroeger wel eens verteld. Dit kon scherts zijn geweest, er kon ook waarheid in
schuilen. Er was zoveel onbegrijpelijks.
Eens had Pat hem in duidelijke bewoordingen willen uithoren: dingen van het
lichaam, waar hij van walgde. Hij had toen gezegd over dat onderwerp niet te mogen
spreken, - op aanraden van Vader Kearny, moest Pat toen wel denken. Van die tijd
stamde zijn angst voor aanrakingen, strelingen, blikken. Gelastte Vader Kearny hem
met Eileen te trouwen, - nog in een verre graad familie van de pastoor, maar dat
speelde geen rol, de Kearny's van Eileen waren straatarm, - en bemoeide ook de
bisschop er zich mee, dan zou zelfs zijn vader hem niet meer kunnen redden, ook al
ontkende hij dit nu nog. Maar hij ontkende het iets te luid, en Maurice geloofde niet
meer in luidheid.
De twee meisjes, die hem het leven vergalden, waren althans stil. Eileen was blond
en sterk, Kate donker, klein en nietig, vriendelijk en gedwee. Móest hij trouwen, dan
honderd maal liever de omhelzingen van Eileen dan dit zachte, kittelige, deze stomme,
machteloze schaduw van de dwang die op hem werd uitgeoefend. Eileen nam hem
eenvoudig-weg in haar armen, beet hem, en al het gevoel was dan binnen in zijn
lichaam, niet meer in de huid; hij kon dan door niemand meer gehinderd worden en
geplaagd. Hij zonk weg, en was een ander, een door Eileen geroofde.
Werktuiglijk geulen en kuilen op het zwak hellende strand vermijdend, liep hij
met open ogen te dromen. Het was die droom, die steeds terugkwam. Er waren twee
meisjes. Maar wat er boven het water uitstak, dat waren drie hoofden, ver van elkaar,
opdat ze elkaar niet mee konden slepen de diepte in. De grauwe wind joeg over hen
heen, de kussen kabbelden zijn mond binnen; hij wilde ze van zich afslaan, het zoute
water kwam tussen zijn lippen, en heel ver weg waren plotseling weer de twee andere
hoofden, die oplettend naar hem keken. Soms stormde het: bliksem en donder, en
dan moest hij oppassen die twee meisjes niet op zich te krijgen, als moddervette
drenkelingen, de benen met zeewier omwonden, dat kietelde, kietelde...
‘Morgen gaan ze later,’ zei Kate O'Hara, ‘na het kenteren van het tij bijt de vis
niet, zegt Vader Kearny.’
Hij vroeg zich af, of zij zijn gedachten had gelezen. Was ze daartoe in staat, dan
sprak hij nooit meer een woord tegen haar. Ook nu wachtte hij met spreken zo lang
hij kon.
‘Vader Kearny heeft nog nooit gevist,’ zei hij op neerbuigende toon.
Zelf was hij ook geen visser van nature. Drie jaar te voren, even voor zijn vader
over trouwen begonnen was, lange rekensommen makend, bezoeken in de omgeving
afstekend, de geldzuchtige en brutale huwelijksmakelaars van zich afschuddend, was
zijn liefste verblijf geweest het strand een halve mijl oostelijk van Lomanagh. Nóg
vroeger had hij daar een paar maal met John Mac Namara gespeeld en grote krabben
gevangen, terwijl John hem de namen van planten geleerd had en uitgelegd hoe de
paarse lobelia eruitzag. De naam had hij onthouden, de bloem zou hij niet meer
herkennen. De kleine plassen op het strand na een regenbui waren het enige water,
waarin men zich goed spiegelen kon, en zoals een monster naar de prins in zich
terugverlangt, zo herinnerde hij zich zijn snorloos gezicht, dat op die eenzame
momenten altijd een zekere vertedering bij hem teweeg had gebracht. Kwam hij thuis
van zo'n uitstapje, dan zat zijn vader op hem te wachten, en verweet hem die middag
niet te hebben gewerkt, ruw en luid, zodat zijn moeder erbij kwam, en soms de broers.
Maar hij meende zijn vader wel te begrijpen: eigenlijk was zijn vader bezorgd, en
hij zou hem ook nooit aanraken of op de schouder slaan. De verwijten en de bevelen
waren alleen erg omdat anderen ze nabootsten, eerst zijn broers, toen zijn vrienden,
en dan ineens een wildvreemde. ‘Moet je een zwakke pop worden, mijn jongen?’
-‘Armen uit de mouw, Maurice!’ - ‘Laat je snor staan, en sla je vader op zijn gezicht,
die heeft niet eens een baard!’ - Toen was
deze naäperij vrij plotseling opgehouden, meisjes spraken over ‘de mooiste jongen
van Lomanagh,’ en even daarna had Eileen hem op straat toegeknikt. ‘Die meid wil
je om je geld,’ had zijn vader gezegd, en dat kon waar zijn of niet waar, maar niemand
kon ontkennen, dat zijn vader hem nooit had verboden met Eileen te trouwen, en
zijn moeder had gezegd, dat dit verstandig was van zijn vader. Toen Eileen aan de
overkant was, zei zijn moeder dat het niet verstandig was om met haar te trouwen,
en de laatste tijd zei ze helemaal niets meer. Maar hij dacht weinig aan zijn moeder,
van wie hij als kind zoveel gehouden had. Uit haar zwijgen bleek, dat zij hem niet
tegen Vader Kearny zou kunnen beschermen.
Morgen gaan ze later! Kate was dom. Ze praatte iedereen na. Hij voelde een
onmetelijke minachting voor Kate. Wat zou ze gillen, wanneer hij het water inliep...
Of de vlo! Van jeuk had hij buiten de herberg weinig meer bespeurd, maar hij zou
kunnen zeggen: ‘Ik heb een vlo,’ - en dan opletten hoe ze keek...
Rechts voor hen uit lagen de vissersschepen voor anker. Nu liepen zij langs het
lange gebouw van de
R.I.C. Enkele hooggelegen, rosverlichte raampjes maakten deindruk alsof rovers daar hun buit zaten te verdelen. Het strand was gedeeltelijk door
wrakhout bedekt. De maan kroop weg, en het duurde niet lang of de wind wakkerde
aan, liep iets naar het noorden en joeg hun de eerste regendruppels in de nek. Als op
afspraak draaiden zij zich om, de golven tegemoet, die langs het strand spoelden of
er reeds schuimend op braken. Daar het begaanbare deel van het strand smaller
geworden was, liepen zij dichter bij elkaar.
‘Lijkt het niet ver, daar aan de overkant?’
Achter de dunne mist flikkerden lichtjes: van Dromore Castle, of een der dorpen.
Wat had zij ermee nodig? Het mankeerde er nog maar aan, dat zij naar de kamer had
gewezen waar Eileen sliep. Eileen en hij zouden misschien moeten trouwen; dit was
iets afgrijselijks; maar Kate's verstand ging het in elk geval verre te boven. Ze waren
allemaal gek. Wie had gezegd, dat hij Mr. Coyne moest vermoorden? Vader Kearny
haatte hij veel meer dan Mr. Coyne. Wie had gezegd, dat Mr. Coyne al eerder omgang
met Eileen had gehad? Zoiets zei men niet, ook al was het waar. Sommigen zeiden,
dat hij zelf gek was, of dom. Híj dom! Hij die ze allemaal doorzag... Plotseling besloot
hij naar The Flying
In document
Simon Vestdijk, Verzamelde romans. Deel 22. De vijf roeiers · dbnl
(pagina 78-82)