waar hij tegen de muur ging zitten. Pat riep nog een paar maal ‘Maurice,’ en ‘Is er
wat?’ - waarna hij zich schouderophalend omdraaide:
‘Het beste wat hij doen kan, hij moet proberen te slapen.’
Conic klopte hem op de schouder. - ‘Dan wordt hij tenminste niet door jou
lastiggevallen. Dat wou ik nog even zeggen, voor ik ga liggen, want dan wordt de
stank me te machtig dan dat ik nog een woord kan uitbrengen.’
‘Voor die tijd,’ viel John in, ‘zouden we misschien ernstiger dingen onder het oog
kunnen zien dan geen prachtmeiden ofwel prachtmeiden. Ik word meer beziggehouden
door het feit, dat er vannacht iemand gestorven is zonder de sacramenten te hebben
ontvangen. En ik word beziggehouden door de herinnering aan die priester, die zo'n
dubbelzinnige rol speelde. Zijn gezicht kwam mij bekend voor, maar ik kan het niet
thuisbrengen. In geen geval leek hij op Vader Sheehy.’
‘Luister eens,’ zei Pat, ‘was die kazuifel en wat er onder zat allemaal in orde voor
een huwelijksvoltrekking. Mr. John?’
Conic snoof. - ‘Bij een huwelijk horen twee getuigen; bij míj tenminste, en erger
bezopen dan toen heb ik er nooit twee...’
‘Paramentiek is nooit mijn sterkste punt geweest,’ zei John ironisch, ‘het was
natuurlijk geen huwelijksvoltrekking.’
‘Daar denkt híj aan, omdat hij in zijn voordeel zou zijn geweest als ze getrouwd
waren.’
‘Ik heb nooit gezegd, dat het een huwelijksvoltrekking was. Ik heb Mr. John alleen
gevraagd of die kazuifel deugde. Waarom zou Mr. Coyne 's nachts in het geheim
trouwen? En hij kán niet trouwen, want hij kan niet scheiden; en hij stond met zijn
rug naar de priester toe een sigaar te roken, en Eileen stond ook met haar rug naar
de priester toe, brutaal genoeg van dat kreng... Maar laten we er niet meer over praten.
Ik vind het akelige dingen om over te praten. We horen het later wel.’
‘Ik houd het er nog steeds voor, dat het een grap was,’ zei Conic, ‘om Eileen te
amuseren, of lekker te maken. Daar leek het me net de meid voor... Ik geloof, dat ik
nu maar eens ga zitten.’
‘Hoe bedoel je: net de meid voor?’
‘O, nu krijgen we nog een klein verhoor midden in de nacht. Ik ken haar niet
persoonlijk, maar ik ken het soort. Een koud stuk meid, als je het mij vraagt.’
‘Dat kan ik tegenspreken,’ zei Pat, ‘niet uit eigen ervaring, maar Mr. Coyne heeft
mij wel eens...’
John zuchtte. - ‘Als we eens gingen slapen...’
‘O, maar jij weet niet wat ik onder koud versta. Als Coyne geen klagen over haar
heeft, dan bewijst dat nóg niets. Dit is een berekende meid. De meid met de
moedertrots en het bliksemende oog en de pastoor achter de hand. Zal ik dat soort
meiden niet kennen! Och jongen, dat is het ergste wat er op de wereld bestaat... Ik
zal pas tegen u lachen, Mr. Coyne, als u zich als hertog verkleedt, ik zal uw sponde
delen, als u een sprookje opvoert voor de kuise ziel. Dát is het wat ik onder koud
versta.’
‘Als ze momenteel maar niet ál te koud is,’ zei Pat nadenkend,
‘voor Maurice en Kate zou dat wel beter zijn, maar...’
‘Ik ga zitten!’
Met deze woorden liet Conic zich zakken, en zocht in hurkhouding naar een zachte
plek in het stro. Met een kreet van afschuw sprong hij weer op:
‘Bij de gevlekte duivel, het ligt hier vol! God, die verdoemde zwijnen!...’ - Hij
rook aan zijn vingers, wilde ook de beide anderen laten ruiken. - ‘Van mensen,
rotzakken dat ze zijn! Hier moeten wij liggen! Roep die sergeant, dan smeer ik zijn
ogen vol!’
‘Hij denkt, dat het erger is dan een beginnende bloedvergiftiging.’ kwam de wat
slaperige kraakstem van Shaun.
‘We mogen niet kieskeurig zijn, Conic,’ spotte Pat, ‘we zitten niet in Killarney,
in een van die godvergeten dure hotels.’ - Zijn gedachten maakten een grote sprong:
kelner in Killarney, snor en baard laten staan, de
R.I.C. om een andere naamverzoeken... - ‘Ik geloof, dat je nooit eerder in een gevangenis hebt gezeten...’
‘Allang gedacht,’ kraaide Shaun, ‘geen gevangenis, niet op zee geweest, nergens
geweest...’
Vastberaden liep John op Conic af, die nog steeds met gebalde vuisten stond te
foeteren. Kwam Keane binnen, op dit lawaai, dan zou Conic hem zeker aanvliegen.
- ‘Vooruit, ga liggen, Conic. We kunnen hier niet tot negen uur blijven staan, en het
ligt overal, ik heb het ook al onder mijn schoen gevoeld...’
‘En ik zit erop,’ kraaide Shaun zwak, ‘het koelt wat af... O, die verdoemde Jimmy...
En dat heeft hij jaren van te voren berekend, de ziel...’
‘Vooruit, Conic, wees niet kinderachtig. Veeg je handen af en ga zitten, op dezelfde
plaats. Je moet bedenken: dit is van Ieren afkomstig. Niet van de besten, maar toch
van ons volk. Een en hetzelfde bloed.’
‘Wás het maar bloed.’ - Huiverend liet Conic zich op het stro zakken. - ‘Maar u
heeft gelijk, Eerwaarde, het is van onze bloedeigen Ieren, en Pat heeft ook gelijk, ik
had erop voorbereid moeten zijn. Ik vraag nederig om vergeving...’ - Hij veegde zijn
handen aan het stro af en begon zich traag op de borst te krabben. - ‘Konden we maar
roken. Desnoods rook ik stro. Niemand een pijp bij zich? Had die jongen niet een
pijp bij zich?’
‘Weggegooid,’ zei Pat, ‘bij Donovan. We kunnen ook geen vuur maken.’
‘Wie zouden hier het laatst gezeten hebben? Als ik die kerels kende, zou ik het beter
verdragen... Je snapt ook niet, dat hier geen vliegen zijn... Je moet niet vergeten, Pat,
dat ik een dichter ben en dat dichters niet van die dingen houden. Bij een
In document
Simon Vestdijk, Verzamelde romans. Deel 22. De vijf roeiers · dbnl
(pagina 174-177)