‘Juist,’ zei Conic, ‘maar dat gevoel had ik vannacht niet. Had dat raam opengestaan,
dan had ik naar binnen kunnen klauteren om Coyne een opdonder te geven. Het was
een verkleedpartij. En heeft Coyne soms niet geschreeuwd? Dat doen spoken nooit
en nooit. Hoogstens piepen ze, - als je ze bijna te pakken hebt. Dat heb ik trouwens
nooit geprobeerd; waarom zou ik die wezens in hun eigen staat niet met vrede laten?’
‘Dus Mr. Coyne is dood,’ zei Pat berustend.
‘Als het een grap is geweest, waarom zou hij dan dood zijn?’
‘Maar waarom zou hij midden in de nacht grappen uithalen, als hij rustig bij Eileen
kan liggen? Waarom zouden ze zich moeite geven, met namaakpriesters en zo meer?’
‘Dat moet je niet zeggen, Pat. Die namaakpriester kan een heel ander soort vent
geweest zijn dan wij nu vermoeden. Eileen is zwanger, volgens jullie, - dat is punt
éen. Zwanger van Coyne, dat heb ik uitgemaakt. Hij wil die jongen, die Maurice van
jullie, ervoor laten opdraaien; of mogelijk wil hij dat niet eens, mogelijk kan hem
dat helemaal niets schelen; maar als hij werkelijk gek is op die teef, dan begrijpt hij,
dat hij haar kwijt zal raken, als dat huwelijk doorgaat. Dan is hij wel van de
verantwoordelijkheid af voor het kind, maar hij zit zonder meid. Dan kan die meid
misschien nog wel eens overkomen, maar dat is toch niet de ware doedelzakmuziek.’
‘Daar zit iets in,’ zei Pat, ‘ik geloof, dat je het zo bekijken kunt.’
‘Nu, er komt een reizende vent, zo iemand als ik, maar dan met zondige
bedoelingen, en die zegt, dat hij voor vijf pond de zwangerschap kan doen verdwijnen,
door toverij, en daar heeft hij een priestergewaad voor nodig. Dat verklaart alles:
dáarom stond Coyne met zijn rug ernaartoe, terwijl die schooier zijn bezweringen
prevelde. En die meid ook. Uit schaamte.’
‘En die gemaskerde heren kwamen een handje helpen,’ viel John in, ‘het lijkt mij
erg gezocht, Conic.’
‘Goed dat Coyne dood is,’ kwam het raspende gekraai van Shaun, die op zijn zij
was gaan liggen, zijn hand steunend tegen de kille muur.
‘Hij heeft meer wondkoorts dan ik,’ fluisterde Pat vergoelijkend, ‘en minder
beschaving...’
‘Harder!’ schreeuwde Shaun, ‘als jullie niet praten, verrek ik van de pijn!’
‘Ik had eerst gedacht: laat ons bidden voor Mr. Coyne,’ zei Pat met een plechtige
galm, ‘maar daar kunnen we beter mee wachten, lijkt mij. Zo'n gebed is nooit goed,
als iemand nog leeft...’ - Gewichtig draaide hij zich om naar de beide anderen; tegen
het raamvak was zijn opgeheven wijsvinger te onderscheiden. - ‘Ik zie het zo. Eileen
is overdonderd, en vindt Mr. Coyne een fijne kerel, wat hij ook is. Maar daarom kan
ze best nog van Maurice blijven houden: dat komt bij die teven voor... Jullie moet
me nu niet in de rede vallen en kwaad worden...’
Conic gaapte luid. - ‘Kwáad worden? Maar beste jongen, ik ben nog niet anders dan
kwaad op je geweest. Daar kan alleen verandering in komen, als je ons die meid laat
zien, die Eileen van jullie; dat is het minste wat ik verlangen kan. Ik heb jeuk, ik lig
in de stank, ik wil meiden zien, anders ga ik niet slapen!’
Pat had zijn knieën opgetrokken, plaatste zijn ellebogen daarop en verborg het
gezicht in de handen. Hij had slaap, en de pijn in zijn arm zou misschien geen beletsel
zijn om te kúnnen slapen. Maar hij had ook een ontzaglijke behoefte om zich te
openbaren en zich te rechtvaardigen. Een paar maal slikte hij, toen begon hij te
spreken zoals hij wilde spreken, volstrekt overtuigend, tranen in de stem. - ‘Begrijp
jullie dan niet, dat ik de belangen van mijn zuster behartig? Is dit niet een heilige
plicht voor een man? Verdomd, Conic, probeer je toch eens in mij te verplaatsen!
We moeten hier als mannen onder elkaar over beraadslagen, en die jongen slaapt,
dus dat hindert niet. Ik heb mijn leven voor jullie veil gehad, ik heb een schot door
mijn arm gekregen, en af en toe zie ik Mr. Coyne nog voor me, en dan heb ik een
gevoel alsof ik al in het vagevuur zit. Is dit alles niets? Jullie kunt wel eens iets door
de vingers zien, al ben ik maar de arme paardenknecht, en geen dichter...’
‘Spreek je maar uit, jongen,’ zei Conic, ‘daar zitten we voor.’
‘Ik zou een huwelijk tussen Kate en Maurice toejuichen,’ zei Pat met grote nadruk.
‘Ik ook,’ zei Conic, ‘je zuster moet toch éens aan de man?’
‘Precies. Maar nu is mijn vraag: is het droeve lot van Mr. Coyne zaliger in het
voordeel van dat huwelijk, of niet? Zo op het eerste gezicht: neen. Die meid komt
misschien weer hier, en Maurice vergeet Kate, want hij staat onder de macht van dat
kreng; dat zegt iedereen. Maar het kind is van Mr. Coyne, is het niet, Conic?’
‘Het kind is van Mr. Coyne.’
‘Dat is bewezen door Mr. Owen Conic, kunnen we tegen de rechter zeggen, of
tegen Vader Kearny; Maurice heeft haar alleen maar een zoen gegeven, en aan haar
poten gekriebeld, en dat moet die jongen dan zelf getuigen. Maar als hij niet wil?
Als hij die pestteef tóch trouwen wil, met kind en al? Maar nu gaan we wat dieper
op de zaak in. Dat kreng komt hier, zwanger. Zwangere meisjes zijn meestal lelijk.
Zwangere meisjes, ongetrouwde,
daar kun je een hele forellenstroom mee vergiftigen, heb ik me wel eens laten
vertellen. En het kind mag dan een dot van een kind zijn, zien doe je daar nog niets
van! Het kan even goed een kind met een vossestaart worden. Maurice is niet zo dom
als hij lijkt...’ - Hij dempte zijn stem. - ‘En dan Kate daartegenover, snap jullie?’
‘Ik begrijp er alleen dit van,’ zei John, ‘dat de zin voor de heiligheid van het
huwelijk je niet ruimschoots toegemeten is. Zullen we gaan slapen?’
‘En dan kom ik met mijn laatste wapen! Pat O'Hara, die nog wel iets anders kan
dan paarden verzorgen en prijzen behalen! Dan maak ik Eileen het hof, en als Maurice
en Kate eenmaal getrouwd zijn vóordat het kind er is, of wacht eens, neen, neen, het
moet anders, want ik ben immers weg, ik zit in Killarney, als kelner; maar dat is
tamelijk dichtbij, en ik kan Eileen brieven schrijven, óok om haar op de hoogte te
brengen van wat er in Maurice omgaat. Dat moet ik dan weer van Kate... Daarbij
dan nog dit. Waar is Eileen? Hier of aan de overkant? Dat is...’
‘Als ze hier is, kom ik kijken,’ bromde Conic.
‘Van Mr. Coyne weet ik hoe je brieven schrijft: rechts boven komt de aanhef, het
jaar en alles... Maar het allerbelangrijkste is nog...’
Verder en verder volgde hij zijn subtiele gedachtenverbindingen, strijdend tegen
slaap en uitputting en opkomende koortsrillingen. De gedachten waren scherp genoeg,
maar de draden naar de woorden, naar de gedachten vlak vóor de woorden, knapten
telkens af. Toch praatte hij door, met lome gebaren, listig en verward, en dieper in
hem vervormde zich alles gaandeweg tot een groots drama, waarin de dode of levende
Mr. Coyne zijn rol te vervullen had. In dit stalknechtenbrein werden oude
mythologieën herboren en uitgevochten. Mr. Coyne stuurde uitnodigingen rond.
Daar kwamen ze allemaal op af: hoge donders, priesters, curraghs, visscholen, jockeys
en oude wijven trokken van Lomanagh de baai over, met een royale bocht om
Innisbavan heen, waar een moord was gepleegd en de witte vuile vogels van hun
witte vuile nesten afdaalden om de reizigers de ogen uit te pikken, onstichtelijk
genoeg. Op Dromore Castle hing de Ierse vlag uit, daar werd de strijd gestreden voor
en tegen waarheid en recht. De grote groepen stonden tegen elkaar op, de clans
ken te velde, de schabrakken der paarden in bloed gedompeld. Er gebeurde te veel
dan dat het oog alles bevatten kon. Eileen onder gejuich van de toren gestort. Mr.
Coyne gekroond. Het Grote Geding over de Toewijzing. Prinsessen weenden. Vader
Sheehy vloekte. Grote ommekeer ten goede! Patrick O'Hara, de Bemiddelaar!
Rechtvaardigheid. List in de rechtvaardigheid. Valsheid in geschrifte in de
rechtvaardigheid. De zitting met de drie kaarsen. Gemaskerden, notarissen, vissers,
druïden, banshees, Saksen, Mr. Gladstone. De jockey Anderson, die zijn paard kreupel
had gemaakt voor honderdtien pond. Patrick O'Hara te paard, pleitende door een
trompet. Mr. Coyne bewijst zijn grootheid van ziel... Mr. Coyne wijst op Eileen...
op Kate... De weegschaal, de heks...
Pat sliep, Conic sliep, John zat te knikkebollen, en Shaun zuchtte en kreunde, en
In document
Simon Vestdijk, Verzamelde romans. Deel 22. De vijf roeiers · dbnl
(pagina 180-184)