• No results found

4.2 Oorzaken en implicaties bij totstandkoming

4.2.2 Rolverdeling bij totstandkoming Wet PSA

Ten tweede wordt ingegaan op de vraag welke rol de betrokken partijen hadden bij de

totstandkoming van de Wet PSA. Interviewvraag 2 is gebruikt om dit te operationaliseren. Dit punt is van belang om na te gaan in hoeverre de diasporaorganisaties als onafhankelijke variabele hebben gefungeerd.

Tijdens het opstellen van het eerste conceptwetsvoorstel was er nog geen contact geweest met de diasporagroeperingen in Nederland (Waterkant, 2012c). De eerste versie van de

conceptwet bood dan ook nog maar weinig voldoening. De voorzitter van VOS(1), Delano Veira, stelt zelfs dat het betrekken van de diaspora een loze kreet is (Waterkant, 2013g). Allereerst, zo stelt hij, moet er geïnvesteerd worden in de rechtstreekse communicatie tussen de Surinaamse overheid en de diaspora (Idem). Daarnaast heeft hij het gevoel dat “deze regering politiek bedrijft

tegen Nederland over de hoofden heen van de Surinamers in Nederland. In plaats dat men aan de slag gaat met de TO – die al op tafel ligt – gooit men nu een PSA over de schutting”.

De vertegenwoordiger van de Nederlandse NPS geeft ook aan dat er pas achteraf geconsulteerd is bij de PSA in Nederland:

JERZY SOETEKOUW: NAAR EEN NIEUWE INVULLING VAN HET

SURINAAMS NATIONALISME 68

“[…]Maar toen kwam dus die PSA-wet. En daarvan moesten we hier de inspraak organiseren. En toen heeft het SIO mij gevraagd te helpen om dit te organiseren. En er is mij gevraagd hierover een advies in te dienen en dat is ook naar het Surinaamse parlement gegaan […]”

De vertegenwoordiger van SIO geeft aan wat hun rol is geweest bij de totstandkoming van de wet:

“[…] Veel onderzoek gedaan, puur vanuit de Surinaamse Nederlanders. We hebben ons niet bezig gehouden met de mensen in Suriname, want die behoren niet tot onze doelgroep. We hebben de mensen geraadpleegd, we hebben een drietal grote bijeenkomsten georganiseerd. Mensen zijn uitgenodigd, een paar honderd man per bijeenkomst. En daar konden ze dan hun gal spuwen en ook hun kritiek, ook positief, of hun voornemen voor de Surinaamse overheid geven. Daar hebben we de meningen van de mensen verzameld. En dan hebben wij een advies

geschreven richting Suriname [...]”

De SFE bleek echter op een andere manier betrokken te zijn geweest bij de totstandkoming van de Wet PSA:

“[…] Wel, ja, ik zit wel in een buurthuis hier waar ik de leiding heb en daar heb ik de gelegenheid aan Wijdenbosch en zijn club gegeven om zichzelf en hun ideeën te presenteren, dus in zoverre heb ik wel ruimte biedend een rol gespeeld […]”

Bovengenoemde organisaties hadden dan vooral een ogenschijnlijk passieve rol bij de totstandkoming van de Wet PSA. Dit staat haaks op het initiatief om diasporaorganisaties als onafhankelijke variabele te beschouwen (Shain & Barth, 2003: 454). De VSN toont echter aan wel degelijk een zeer actieve rol bij de totstandkoming van de wet te hebben gespeeld. Tevens wordt hiermee bewezen dat de effectiviteit van diasporaorganisaties sterk afhankelijk is van de middelen die zij in het land van aankomst tot hun beschikking hebben (Shain & Barth, 2003: 462:

JERZY SOETEKOUW: NAAR EEN NIEUWE INVULLING VAN HET

SURINAAMS NATIONALISME 69

“We hebben ook procedures gevoerd tegen de Nederlandse staat en er zijn – steeds via Harry van Bommel- schriftelijke Kamervragen gesteld en er zijn gesprekken met de verschillende ministers van BuZa gevoerd, en zo is Nederland ook steeds onder druk gezet. Want Nederland is hierin een verdragspartij en die moet er op toezien dat wanneer haar burgers er de dupe van worden dat bepaalde overeenkomsten niet worden nageleefd, de andere partij daarop te wijzen. En Nederland heeft te weinig druk op Suriname uitgeoefend. Er is destijds wel een commissie in het leven geroepen, die overleg pleegde. Maar na de verkiezingen waarbij Bouterse aan de macht is gekomen is die ambtelijke commissie niet meer bij elkaar gekomen. Dus ook vanuit het

parlement is geprobeerd voldoende druk uit te oefenen op het ministerie van BuZa in Nederland. Er zijn ook procedures gevoerd, die hebben we wel verloren. We moesten eigenlijk ook een bodemprocedure voeren, maar door allerlei omstandigheden hebben we dat niet gedaan. We hebben ook een klacht ingediend tegen Nederland bij de VN omdat het bestuursrechtelijke vonnis afgewezen was. Dat hebben we daar aan de orde gesteld, maar die hebben gezegd dat je in feite tegen Suriname een procedure moet beginnen. Maar die procedure loopt al, bij de OAS en de Inter-Amerikaanse commissie voor de rechten van de mens, dus ik hoef het niet nog eens bij de Surinaamse staat te doen. Er is steeds bij de media aandacht hiervoor gevraagd. Dus er is op diverse manieren wel druk uitgeoefend en we hebben ook voorlichtingsbijeenkomsten gehouden met de vereniging, met PowerPointpresentaties. We hebben handtekeningenacties georganiseerd, we hebben meerdere petities bij het ministerie van BuZa ingediend, dus binnen onze

mogelijkheden hebben we alles gedaan. We hebben ook brieven gestuurd naar de Surinaamse minister van justitie.”

In eerste instantie zou de PSA-status alleen verkregen kunnen worden indien je Surinaams ingezetene zou worden (Idem). Deze PSA-status zou wel voorzien in actief stemrecht bij de Surinaamse verkiezingen (Idem). Aangezien dit eerste voorstel tot controverse leidde –PSA wilden hun Nederlands ingezetenschap niet laten varen wegens het verlies van sociale zekerheid; de Surinaamse overheid verweet de PSA niet voldoende liefde voor het land te hebben- werd er vanuit politiek Suriname actie ondernomen om de initiatiefwet te amenderen. De Wet PSA zou de nationaliteitswet immers bijten en er moest dan ook het een en ander aangepast worden om de

JERZY SOETEKOUW: NAAR EEN NIEUWE INVULLING VAN HET

SURINAAMS NATIONALISME 70

wet doorgang te laten vinden (Waterkant, 2012b). De definitie met betrekking tot ingezetenschap zou aanvankelijk te ruim genomen zijn.

Naast de acties vanuit de Surinaamse overheid werd ook door verschillende diasporaorganisaties gestart met het organiseren van consultatieronden onder Nederlandse Surinamers (Idem). Zo probeerden zij de stem van de diaspora te verwoorden en politieke steun voor hun inbreng te vergaren. Uit de consultaties kwam onder andere naar voren dat slechts een kleine minderheid van de PSA in Nederland is die actief of passief stemrecht in Suriname wil hebben (Obsession, 2013e). Daarnaast kwam naar voren dat verreweg de meeste PSA veel belang hechten aan het doorvoeren van de Wet PSA.

SCOS heeft onder haar leden bijvoorbeeld verschillende consultatieronden gehouden en hier een verslag van opgesteld (Waterkant, 2013b). Dit verslag is via de zaakgelastigde in Nederland overhandigd aan de voorzitter van DNA en de Surinaamse minister van Buitenlandse Zaken. Het doel van dit verslag was om een zienswijze kenbaar te maken –in de hoop dat deze zou worden overgenomen- en in ieder geval bij te dragen aan de discussie met betrekking tot de Wet PSA (Waterkant, 2013b). Ondanks dat de PSA in Nederland geen onderdeel zijn van het Surinaamse electoraat wordt op deze manier getracht toch invloed uit te oefenen op de Surinaamse regering. In het volgende citaat wordt de visie van SCOS duidelijk verwoord:

“Wij zijn ons ervan bewust dat wanneer wij vanuit Nederland praten over besluiten en keuzes genomen door de Surinaamse regering, wij deze met respect, nederigheid en enige mate van terughoudendheid dienen te benaderen, aangezien wij vanuit de diaspora geen zeggenschap of bemoeienis mogen hebben met interne Surinaamse aangelegenheden. Echter zullen wij niet schromen om, daar waar mogelijk, een positieve bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van Suriname.” (Waterkant, 2013b).

De verschillende leden van de Surinaamse regering geven aan sowieso open te staan voor discussies en aanvullingen vanuit PSA in Nederland (Waterkant, 2013f). Zij zijn “maar al te bereid om de kritische diaspora van dienst te zijn” (Idem). Dit blijkt ook uit het feit dat er daadwerkelijk aanbevelingen zijn overgenomen, zo vertelt ook de vertegenwoordiger van de Nederlandse NPS:

JERZY SOETEKOUW: NAAR EEN NIEUWE INVULLING VAN HET

SURINAAMS NATIONALISME 71

“[...] In het ontwerp stond overigens dat mensen met twee grootouders van Surinaamse afkomst tot de diaspora gerekend zouden moeten worden, maar wij hebben aangedrongen op een grootouder waardoor die groep groter wordt. Dus dat is een verandering, daar waren we ook blij mee. Vervolgens moest ik gaan lobbyen bij NF, maar dat gaat nu een stuk makkelijker, want in 2011 is Santhoki voorzitter van de VHP geworden. Hij is direct begonnen met het wijzen op nut en noodzaak van een totaal diasporabeleid. Dus ik was zo blij dat ik een medestander had in een van de politieke leiders van Suriname, voor het eerst [...]”

Uit bovenstaande blijkt andermaal het door Mügge onderstreepte belang van (horizontale) verbindingen tussen diasporaorganisaties in Nederland en politieke leiders in Suriname. Verder blijkt dat de diasporaorganisaties een overwegen passieve rol hebben ingenomen ten aanzien van de totstandkoming van de wet. De Surinaamse overheid lijkt grotendeels determinerend voor wat betreft de koers van het maatschappelijke debat, terwijl de diasporaorganisaties verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor de agendering van bepaalde maatschappelijke vraagstukken.