• No results found

5. Resultaten

5.1 Overheid

5.1.3 Rol van de inspectie

5.1.35.1.3

5.1.3 Rol van de inspectieRol van de inspectie Rol van de inspectieRol van de inspectie

De overheid ziet twee belangrijke taken voor de onderwijsinspectie: toezien op de basiskwaliteit van scholen en daarnaast het stimuleren van voortdurende verbetering. De laatste jaren ging de aandacht vooral uit naar de zwakste scholen. Nu de grootste problemen daar verholpen zijn kan er breder gekeken worden (Inspectie van het Onderwijs, 2015).

Volgens een medewerker stond de inspectie een aantal jaren gelden niet te trappelen toen de Tweede Kamer bij de invoering van he risicogerichte toezicht ook voor scholen met basiskwaliteit tenminste een vierjaarlijks inspectiebezoek eiste (Hopstaken, 2015). Daar wordt inmiddels anders over gedacht. Het bezoeken van verschillende scholen gaf inspecteurs een beter beeld van de kwaliteit op scholen in het stelsel als geheel. In het voorlopig ontwerp voor het nieuwe toezicht merkt de inspectie (2015) daar het volgende over op:

‘We zien te veel scholen waar de prestaties achterblijven en waar men onvoldoende uit elke leerling haalt. We vinden dat problematisch voor de Nederlandse samenleving. Gezien de wettelijke opdracht tot het bevorderen van de kwaliteit is het onze taak om, in aanvulling op het werk van besturen en scholen, te kijken hoe dit kan verbeteren.’

Deze problemen ziet de inspectie niet alleen op scholen die als zwak of zeer zwak aangeduid zijn, maar ook daar waar het oordeel voldoende gegeven is. Het toezicht zal daarom verder gedifferentieerd worden. Scholen met een oordeel ‘goed’ worden beloond met minder intensieve controle door verdiend vertrouwen, scholen die net voldoende presteren zullen meer gestimuleerd worden tot verbetering. Ook met deze scholen zullen afspraken gemaakt worden over verbetering:

‘Het eindbeeld is dat ook alle scholen in de categorie “voldoende” gebruik maken van een verbetertraject dat past bij de uitgangspositie van de school’ (Inspectie van het Onderwijs, 2015). De verbreding van het toezicht stuit wel op een probleem: de inspectie kan scholen die de basiskwaliteit op orde hebben niet dwingen te verbeteren. De inspectie realiseert zich dat ook:

‘in the end kunnen scholen zeggen: het zal allemaal wel, maar ik ga daar niks mee doen.(…) Dus voor een rechter hebben we niks in te brengen’ (De Vries, 2015).

Dat hoeft geen belemmering te zijn, omdat veel scholen zelf ook inzien wat beter moet. Daarnaast heeft de inspectie ‘stimulerende slagkracht of power’ door in het openbaar te kunnen oordelen over

42 de kwaliteit van scholen (Hopstaken, 2015). Het openbare oordeel is dus een instrument van de inspectie om scholen in beweging te krijgen zonder ze daar juridisch toe te kunnen verplichten.

De juridische houdbaarheid van oordelen en adviezen zou versterkt kunnen worden door nauwkeuriger vast te leggen in de wet of het toezichtkader waar de inspecteur deze op baseert. Volgens de inspectie is dat niet wenselijk. In het nieuwe toezicht is juist bewust gekozen voor minder gedetailleerde indicatoren.

‘We verwachten dat een minder gedetailleerd kader goed recht doet aan de vele variaties die er zijn in opvattingen over en inrichting van goed onderwijs. Je zou kunnen zeggen dat we met dit kader de validiteit van onze uitspraken meer gewicht hebben gegeven, dat wil zeggen dat wat we beoordelen dichter ligt bij wat men onder onderwijskwaliteit verstaat’ (Inspectie van het Onderwijs, 2015, p. 8) De inspectie erkent dat de toegenomen validiteit van de oordelen ten koste kan gaan van de betrouwbaarheid, of de hardheid waarmee oordelen verantwoord kunnen worden (De Vries, 2015). Het nieuwe kader laat meer ruimte aan de inspecteur een professionele inschatting te maken en waar nodig van de richtlijnen af te wijken.

‘Je kunt daar in je werkwijze enigszins [met nadruk gezegd] wat over aangeven, maar verder is het ook aan de professionaliteit van de inspecteur te bekijken wat de beste interventie is.’ (De Vries, 2015) Het nieuwe toezicht moet dus niet alleen aan scholen, maar ook aan inspecteurs meer professionele ruimte geven het handelen aan te passen naar de context van de school. Deze nieuwe ruimte komt tegemoet aan de kritiek op het huidige kader als ‘afvinklijstje’ maar botst met de behoefte aan een controleerbaar inspectieoordeel (De Vries, 2015). Het meest wringt zich dat bij het toekennen voor een eindoordeel ‘goed’ of ‘voldoende’, zo blijkt uit de pilots waarin de inspectie oefent met het nieuwe toezicht (Hopstaken, 2015).

De inspectie heroverweegt nu met de resultaten van de pilots de noodzaak tot één samenvattend eindoordeel te komen. Hopstaken (2015) vraagt zich af of de inspectie die belofte kan waarmaken.

‘Kun je een school voor zes jaar lang goed noemen zonder nieuw bezoek? Het is ook praktisch te veel werk dat voor alle scholen te doen. Je moet wel iedereen kunnen bezoeken voor een level playing field.’

De inspectie realiseert zich dus dat voor haar handelen als internal governance unit het gelijk behandelen van alle partijen een voorwaarde is voor legitimiteit. Daarnaast benoemt Hopstaken (2015) dat ook Bisschop (SGP) zich afvraagt of de inspectie deze ‘predicaten’ wel moet uitdelen. Hij ontkent echter dat de inspectie naar een politiek compromis toewerkt.

‘Ik denk dat het goed is voor je onderzoek nog eens te benadrukken dat met de Kamerbrief een richting is aangegeven. Het was expliciet de intentie dat te gaan uitproberen om te kijken of het werkt of niet. (…) Dat hebben we gedaan in de pilots en nu incorporeren we die ervaring. Het is dus niet zo

43 dat we een bal opgooien en dan kijken wat anderen ervan vinden. We gaan eerst kijken hoe het werkt en niet eerst met de sectorraden praten.’

Voor de inspectie is wetenschappelijke onderbouwing van het toezicht van belang voor de legitimiteit. In dit citaat maakt Hopstaken daaraan prioriteit te geven boven draagvlak in het georganiseerde onderwijsveld. Pas op basis van empirische ervaring acht hij een gesprek met de sectorraden zinvol.

Volgens de overheid kan toezicht een belangrijke rol spelen bij kwaliteitsverbetering in het onderwijs. De inspectie kan met de kennis die ze heeft ook scholen die aan de basiseisen voldoen stimuleren tot verdere ontwikkeling. Daarvoor hebben niet alleen scholen, maar ook inspecteurs meer professionele ruimte nodig om die kennis effectief in te kunnen zetten.