• No results found

5. Resultaten

5.5 Leraren

5.5.4 Deelconclusie leraren

5.5.45.5.4

5.5.4 Deelconclusie lerarenDeelconclusie leraren Deelconclusie lerarenDeelconclusie leraren

De leraren zijn van mening dat professionele autonomie van groot belang is voor het goed kunnen uitoefenen van hun beroep. De mogelijkheid naar eigen inzicht te handelen is van belang voor de motivatie van docenten, maar ook om te kunnen inspelen op de behoefte van een specifieke klas of leerling. De bonden constateren dat de positie van professionals in het onderwijs – de leraren – zwak is. Ze wijzen daar werkgevers en de politiek voor aan als hoofdverantwoordelijken, maar vinden ook dat de inspectie een betere rol zou kunnen spelen.

De vakbonden hekelen de huidige opvatting dat onderwijskwaliteit valt te meten aan de hand van beperkte indicatoren over leerresultaten. Ze vragen aandacht voor de bredere taak die docenten en het onderwijs hebben. Lerarenorganisaties doen voorstellen voor strenger toezicht op randvoorwaarden die de politiek en scholen moeten creëren waarbinnen docenten hun werk goed kunnen doen. Met een beroep op hun professionaliteit willen leraren als uitdagers de regels in het veld zo aanpassen dat zij meer ruimte krijgen voor zelfregulering en schoolbesturen juist strakkere regels. Op deze wijze kan de inspectie als governance unit de positie van docenten in het veld versterken.

70

6.

6.6.

6.

ConclusieConclusie ConclusieConclusie

De Nederlandse inspectie van het onderwijs kent een ruim twee eeuwen lange geschiedenis. Sinds 2002 vormt de Wet op het onderwijstoezicht de basis voor het werk van onderwijsinspecteurs. Na herzieningen die risicogericht toezicht en effectief ingrijpen bij zeer zwakke scholen mogelijk moesten maken, bespreekt het parlement nu opnieuw plannen voor grote wijzigingen in het toezichtstelsel. De wens professionele autonomie in het onderwijs te versterken lijkt daar de motivatie voor te vormen. Dit onderzoek stelde zich de vraag:

‘Hoe kan begrepen worden dat alle actoren professionele autonomie van groot belang vinden voor de kwaliteit van het funderend onderwijs, maar tot andere conclusies komen voor de taak van de inspectie?’

Om deze vraag te kunnen beantwoorden is het discours van de actoren die deelnemen aan het debat over het inspectietoezicht geanalyseerd. In het bijzonder is gekeken naar de invulling die actoren geven aan de begrippen professionaliteit, autonomie en toezicht.

In het theoretisch kader is beschreven dat aan die begrippen heel verschillende betekenissen kunnen worden gegeven. Vanuit een perspectief op het onderwijsbestel als een veld van strategisch handelen werd verwacht dat actoren hun sociale vaardigheid zouden aanwenden om de medewerking van andere verkrijgen. Een sociaal vaardige actor laadt de begrippen professionele autonomie en toezicht op een manier die hem in staat stelt aansluiting te vinden bij bestaande regels en betekenissen in het onderwijsveld en tegelijkertijd een versterking van zijn positie te legitimeren.

De resultaten van de analyse laten in het gedrag van actoren een combinatie zien van enerzijds het respecteren van algemeen erkende regels van het veld en anderzijds pogingen de interpretatie van de regels in hun voordeel op te rekken. De meest basale regels voor het onderwijsveld worden voorgeschreven door de artikel 23 van de Grondwet. Het geven van onderwijs is in beginsel vrij, maar de overheid heeft ook een grondwettelijke zorg. Wat deze zorg inhoudt laat de Grondwet expliciet over aan de invulling van de wetgever.

Alle actoren in het bestel respecteren de twee uitganspunten die de Grondwet voor het onderwijsbeleid vaststelt. In het debat over de rol van de inspectie zijn geen pleidooien voor de afschaffing van de vrijheid van onderwijs aangetroffen. Ook betwist niemand het recht van de overheid, die het stelsel financiert, eisen te stellen aan de kwaliteit van het onderwijs en daar middels de inspectie op toe te zien. De meningen lopen echter uiteen over de vraag in welke mate en op welke wijze de overheid invloed mag of moet uitoefenen.

Meerdere actoren tonen zich ontevreden over het huidige systeem van toezicht en doen voorstellen in verschillende richtingen. Het is daardoor niet eenduidig wie nu de gevestigde partijen en wie de uitdagers in het veld zijn. Op deze tweedeling zijn drie perspectieven aangetroffen in de analyse.

71 Vanuit het oogpunt van de overheid is de autonomie van scholen de belangrijkste regel van de gevestigde orde. Het kabinet en de inspectie zijn bereid die regel te accepteren, op voorwaarde dat scholen zich professioneel ontwikkelen. Door te definiëren wanneer een school professioneel is, kan de overheid professionalisme inzetten als instrument van sturing. De bereidheid tot verantwoording afleggen aan de eigen omgeving en via de inspectie aan de samenleving als geheel is een van de eisen die de overheid stelt aan professioneel bestuur. Dat maakt het mogelijk de intensiteit van het overheidstoezicht op professionele besturen te verminderen en te vertrouwen op een systeem van gereguleerde zelfsturing. Deze schoolbesturen verzamelen immers grotendeels zelf de informatie die nu door de inspectie wordt verkregen.

Scholen die niet aan de normen van professionaliteit voldoen hebben volgens de overheid minder recht op autonomie. Voor hen is systeemsturing passender, waarin de inspectie de opdracht als governance unit de krijgt in het belang leerlingen en de maatschappij als geheel grenzen te stellen aan de privileges die de vrijheid van onderwijs biedt. Inspecteurs krijgen daarbij meer professionele ruimte te bepalen welke interventie het meest passend is. Door het grote maatschappelijk belang dat tegenwoordig aan de kwaliteit van het onderwijs wordt gehecht acht de overheid het gelegitimeerd haar grondwettelijke zorg breed te interpreteren en scholen te stimuleren tot verbetering. Het kabinet wordt gesterkt in haar opvatting door de steun van de Onderwijsraad voor deze moderne interpretatie van de Grondwet.

Vanuit het perspectief van scholen met een afwijkend onderwijsconcept en de Kamerleden Bisschop, Van Meenen en Rog vormen de opvattingen van de inspectie de gevestigde orde. Zij presenteren zich als uitdagers van die orde. Door een coalitie te sluiten tussen vertegenwoordigers van ideologisch verschillende partijen, aan te sluiten bij de aanbevelingen van de Commissie Dijsselbloem en de vrijheid van onderwijs ook expliciet te betrekken bij het openbare onderwijs kunnen hun voorstellen steun vinden bij een bredere groep scholen.

Het initiatiefwetsvoorstel heeft niet alleen als doel de positie van scholen ten opzichte van de inspectie te versterken, maar ook die van de politiek. De meeste besturenorganisaties delen die doelstelling niet. Net als de Onderwijsraad verkiezen zij een toezichtkader gelegitimeerd door wetenschappelijke onderbouwing en overleg met het veld boven een met een direct politiek mandaat. De besturen achten nieuwe eisen van de politiek een grotere bedreiging voor hun autonomie dan de inspectie zelf. Bij het vaststellen van het toezichtkader door de inspectie heeft het veld meer mogelijkheden invloed uit te oefenen, dan wanneer dit in de politieke arena plaatsvindt.

Wanneer de initiatiefnemers van de Wet doeltreffender onderwijstoezicht schrijven over het belang van professionele autonomie in het onderwijs doelen ze zowel op individuele leraren als op scholen als organisaties. Voor een aantal vakbonden is dat een reden het wetsvoorstel niet te steunen. Zij zien leraren als uitdagers in een veld waarin de overheid schoolbesturen een sterke

72 positie heeft gegeven. Het beroep dat de initiatiefnemers doen op een klassiek begrip van professionalisme als ruimte voor zelfsturing door de beoefenaars van het vak overtuigt hen niet. Vanuit het perspectief van de vakbonden vormen de schoolbesturen als werkgevers zelf een bedreiging de professionele autonomie van docenten. Het wetsvoorstel geeft deze besturen een nog sterkere positie. De vakbonden doen juist voorstellen voor strenger toezicht op schoolbesturen.

Het kabinet en de Kamerleden Bisschop, Van Meenen en Rog en ook de inspectie, schoolbesturen, leraren en de Onderwijsraad pleiten voor meer professionele autonomie in het onderwijs. Ze bedoelen daar echter allemaal iets heel anders mee. Professionaliteit kan staan voor het vertonen van gewenst gedrag of een reden vormen geen bemoeienis van buiten te dulden. Bovendien wordt professionaliteit in het debat over het toezicht niet alleen toegekend aan de beoefenaars van het lerarenberoep, maar ook aan bestuurders, inspecteurs en schoolorganisaties als geheel. Een beroep op professionele autonomie is zo niet zozeer een aanwijzing voor het standpunt dat ingenomen wordt, maar een teken dat iemand deelneemt aan de strijd om invloed in het onderwijsveld.

73

7.

7.7.