• No results found

Robbert is gone

In document De Nieuwe Taalgids. Jaargang 32 · dbnl (pagina 173-178)

Enkele duistere plaatsen uit het geuzenliedboek, I

II. Robbert is gone

Het 180ste Geuzenlied draagt als titel: Een Beklagh Liedt, van de Soldaten over het maken van de Trevis (het Bestand). De vreemde soldaten, Spaanse, Italiaanse enz. beklagen zich tegenover hun liefjes, zij weten niet wat ze nu moeten beginnen, waar ze heen moeten; hun wordt schrale troost gegeven. In de 4de strofe is de Engelsman aan het woord:

Is Robbert egon en ick moet mede Ey Meester goet Conterman, Soo wijst my dan een ander stede Om mijn macht te toonen dan:

Goed boy (= bye) tou goed Masters ick en kan U niet helpen soomen siet enz.1)

Bijis Robbert egon (weggegaan) tekent Leendertz aan: ‘dat in 1609 bij Robbert nog aan Leicester gedacht zou zijn, lijkt ons niet waarschijnlijk’. Indien L. bedoelt dat hier, op dèze plaatsRobbert niet Leicester betekent, dan heeft hij natuurlijk gelijk: Robbert is hier de Engelse troepenmacht, de Engelse soldaten, maar - dat Robbert in 1609 niet meer associaties aan Sir Robert Dudley, graaf van Leicester zou wekken, is m.i. onjuist. Immers, Vondel schrijft in zijnHarpoen van 1630: Dat wist de Stuurman, die metJonckheer Robert voer, en houdt zich verzekerd dat die

aanduiding voldoende is om bij zijn lezers het beeld van Leicester op te roepen. De beroeringen tijdens Leicesters landvoogdij, zijn strijd en nederlaag tegen de partij der ‘oude geuzen’, tegen de op het kussen zittende regenten, moeten wel een diepe indruk hebben nagelaten en zijn onverwacht vertrek gaf velen in den lande een gevoel van opluchting. De meer in 17de-eeuwse literatuur voorkomende uitdrukking Robbert is gone, met verschillende

1) Meester zal misschien moeten zijn mistress (andere lezingen hebben inderdaad mestres). De kennis van het Engels is niet groot, zoals men ziet. In onze kluchten treft men maar zelden

166

betekenisvariaties, acht ikin oorsprong vast te zitten aan dit historiefeit en het gevoel van verlossing weer te geven dat zijn vertrek te weeg bracht. Dat de zegswijze op den duur losraakte van de historische achtergrond en ruimer betekenis kreeg, ligt voor de hand.

Het eerste voorbeeld dat ik geef, is in ietwat verhaspelde vorm overgeleverd (zie de noot hieronder). In hetMergh der Nederlantsche Spreek-woorden, 100 staat vermeld:Robbert is goo. Het Ndl. Wdb. geeft deze spreekwijze i.v. God (Dl. V, 215) en zegt: misschien betekent dit: hij is doodarm, hij is op. Het Wdb. brengt deze zegswijze dus bijom Go gaan (bedelen). Ik geloof dat men veilig mag zeggen, dat dit onjuist is:Robbert is goo = R. is gone. De betekenis is zò, buiten verband, niet volkomen vast te stellen, maar uit de volgende vbb. wel te benaderen (hij is er van door, uitgeknepen?).

Een tweede vb. haal ik uit Willem Meerman'sComocdia Vetus 1612). In de uitgave van 1732 van dit theologisch pamflet, voorzien van wel-nodige ophelderende aantekeningen, leest men op blz. 53 (het gaat over de twist tussen twee Alkmaarse predikanten, Cornelius Hillenius, hierde Hil genaamd, en Adolfus Venator, hier de Tonijn): Daerom besloten zy heur dien vogel (de Hil) quyt te maeken, en setteden hem met alle man weer over boort. Sommige Tonijns gesinde riepen:voordt is hy, voort, Robbert is gone enz.1)

In onze Hollandse kluchten komt de zegswijze soms voor met een toevoeging, zo inLichte Wigger van Van Santen: Robbert is gegaen met ancker met al (blz. 39), met de betekenis: het geld is er doorgejaagd, is op.

Een nog duidelijke zinspeling op Leicester's beleid meen ik te mogen zien in Hooft'sWarenar. Nadat Lecker heeft gezegd (vs. 1436-1439):

....en daerom legghen 't de luyden (hier = Machthebbers) daer op toe, Om in ien korte tijdt an soo veul goets te raken,

Datse al hun kyeren tot Coninghen meughen maken. Klaer zijn haer saken, soo de Fortuyn heur dat jont.

antwoordt Ritsert:

Soo niet, soo raecktmen wel mit het ware goet nae de gront, GhelijckRobert met het ancker, dat hy docht te kabassen.

Leendertz' toelichting bij deze plaats luidt: ‘Robert zonk nl. Misschien is in Robert eene woordspeling met het Eng.robber = roover’. Het is duidelijk dat deze plaats uit de Warenar aan het Amsterdamse publiek wat anders en wat meer moet hebben gesuggereerd, dan hier wordt meegedeeld. Het is, mede op grond van de boven vermelde plaatsen, niet te lichtvaardig te veronderstellen dat hier wordt gezinspeeld op Leicester, Sir Robert Dudley, die, bij zijn poging om de gehele staatsmacht aan zich te trekken, schipbreuk leed ‘(met ancker met al’), de hem opgedragen macht verspeelde en moest verdwijnen. - Of in het begin van de 17de eeuw de kennis van het Engels hier te lande zo verbreid was dat men onmiddellijk verband lei tussen Robert ento rob = roven, stelen, is zeer te betwijfelen. Wel was in de 17de eeuw Robert tot een typische naam (scheldnaam?) voor den Engelsman geworden (mede onder invloed van Sir Robert Dudley?). In Bredero'sMoortje 2258 vinden we Millort Robbert; in Isaak Vos' Klucht van Robbert Leverworst (1650) krijgt de held van het stuk, als hij zijn naam gezegd heeft, te horen: ‘Hoe na benje een Engels-man?Die benne wel gewent een ander 'tzijn t'onttaecken’. (Robbert wordt ervan beschuldigd zich een anders huis te willen toeëigenen). Dat de gecursiveerde woorden omstreeks 1650 een door velen gedeelde opinie vertolkten, bewijst een plaats in het Ndl. Wdb. i.v.staartman (het gewone scheldwoord voor de Engelsen), waar den Engelsman (in 't algemeen) wordt verweten dat hij een Staertman endeRoover was (Holl. Merc., 1653, 5). - Ik laat dat daar; mijn hoofddoel was aannemelijk te maken, dat in de vroeg-17de-eeuwse uitdrukkingRobbert is gone (met ancker met al) een herinnering schuilt aan de beroerlijke tijden van Lester. Het bewijsmateriaal voor eenbewuste herinnering is niet groot, maar mogelijk komen nieuwe vondsten mijn vermoeden versterken.

III.

Ten slotte volgen hier nog enkele plaatsen uit het Geuzenliedboek I, waar Leendertz' verklaring onjuist is. Ik kan hier telkens met enkele woorden volstaan.

168

Geuzenliedb. I, blz. 194 ('t gaat over de berooide Spanjaarden): Ranckskens connen sy leyen,

Wijngaert snijden onder d'Eerd (vs. 26-27).

De gecursiveerde uitdrukking heeft niet betrekking op de wijnbouw, zoals L. meent, maar is een van de vele euphemistische en ‘grappige’ zegswijzen voor: de beerput ledigen; zie nu Stoett's uitgave vanTeeuwis de Boer, blz. 74 (ook Moortje 1237 met aant.). Aan Stoett's literatuuropgaven is nog toe te voegenHarreb. II, p. 463.

Geuzenliedb. I, blz. 293; het slot van lied 127 luidt: Ghy sult oock moeten wercken

Soo wel als wyluyden doen, Met Rogghen bry gaen stercken Oft lappen oude schoen.

Stercken verklaart L. als: zich versterken, sterk worden. Voor de juiste betekenis zie menNdl. Wdb. i.v.: ‘daar bij 't weven het garen aan veelvuldige wrijving en schuring is blootgesteld, waardoor vooral de ruwe draden van vlas, katoen en wol zeer licht kunnen afknappen, zoo moeten de kettingdraden vooraf nog door 't bestrijken met kleverige zelfstandigheden versterkt en gladgemaakt worden, hetgeen mensterken, pappen of lijmen noemt’. ‘Dit sterken geschiedt met een kokende pap van tarweof aardappelmeel’ enz.; blijkbaar ook met ‘roggenbry’ (de hier vereiste betekenis van dit woord geeft het Wdb. niet).1)De bedoeling van de slotregels uit dit Geuzenlied is dus: jullie, Spaanse soldaten, moeten nu maar gaan weven of schoenlappen. Datweven als een minderwaardig ambacht gold, blijkt in 't

Geuzenliedbock enkele malen; zie bijv. I, p. 131, vs. 52: Wevers waren zijn Elen (= Alva's Edelen, onderbevelhebbers), waar Leendertz' verklaring ook te kort schiet en I, p. 265:

Als die Spangiaerts zijn verdreven Met hare spaensche knap2) Die moeten leeren weven Oft roepen kettellap.

Uit het rederijkersspelEen boerdighe Cluchte van Kijck in de krijch (uitgegeven door Van der Laan in Ts. 49, blz. 139 vlg.) haal ik aan vs. 292 vlg.:

(Waert)

Staet u alle ding tegen, leert dan weven,

Soo kondij een ambacht, seytmen van oude tijden.1)

(Werck-noo)

Weven! dat sal ick toch voor al wel mijden, Sij zyn te veracht, dat is mij een kruis, Want men seyt, daer is een wever in huis,

Daer een kaers qualijck brant, soomen kan mercken.

Datpelsers en schruers in de 17de eeuw met wevers op een lijn werden gesteld, is bekend; zie Ts. 48, blz. 4 en Stoett'sMoortje, aant. bij vs. 736; ze behoorden allen tot het ‘slechte volkje’, de armoedzaaiers.

Geuzenliedboek I, blz. 202 geeft de uitdrukking dragende houden (vs. 38). Op gezag van hetNdl. Wdb. verklaart L.: voor den wind houden. ‘Naar het schijnt’, voegt het Wdb. hieraan toe, ‘vaak met de gedachte aan: kalm voortzeilen’. De juiste betekenis van deze, ook in 17de-eeuwse taal voorkomende uitdrukking, dikwijls in overdrachtelijke zin gebezigd, is hiermee niet gegeven. Een voorbeeld moge dit duidelijk maken; men vindt het in Van Santen'sLichte Wigger (zie Van Moerkerken, blz. 68): Niet hoogher, man te roer,hou dreghende, of je sout door de wind leggen.2) De letterlijke betekenis is: zijn zeilrichting bij tegenwind zò bepalen (zó scherp zeilen), dat de zeilen nog juist vol blijven staan en er dus gang, vaart in het schip blijft. Loeft men nog iets meer, dan vangen de zeilen geen wind meer, ze gaan klapperen, het schip verliest zijn vaart en de stuurman moet òf meer voor de wind afhouden òf over stag gaan (‘door de wind’ gaan). Figuurlijk gebruikt men deze uitdrukking als raad: ga in moeilijke omstandigheden met beleid te werk, hou vol, maar waag niet meer dan de toestand gedoogt; tracht zo beleidvol te vorderen dat je niet plotseling moet zwichten. Vergelijk WinschootensSeeman, blz. 48: ‘sij moogen het zoo nog wat draagende houden, te weeten, sonder te moeten opbreeken: sonder haar sobere geleegendheid te moeten oopenbaaren’.

Amsterdam, Dec. '37. A.A. VERDENIUS.

1) Zie voor dit ‘oude’ spreekwoordHarreb I, 14, die verschillende bewijsplaatsen aanhaalt; als vroegste de spreekwoordenverzameling die gewoonlijk metCampen wordt aangeduid.

170

Een bron van Hoofts ‘Rampzaaligheden der verheffinge van den

In document De Nieuwe Taalgids. Jaargang 32 · dbnl (pagina 173-178)