• No results found

Het Franse naturalisme en de beweging van '80

In document De Nieuwe Taalgids. Jaargang 32 · dbnl (pagina 132-137)

**

(Slot volgt). October 1937. PH. J. SIMONS.

Het Franse naturalisme en de beweging van '80.

Het prefschrift over de beweging van '80 en het franse naturalisme, waarmede de heer De Graaf in December jl. de doctorstitel verwierf,1)is een van de belangrijkste die onder leiding van prof. Gallas aan de Amsterdamse universiteit zijn tot stand gekomen. Belangrijk, zowel vanwege het onderwerp als om de brede en nauwgezette methode door de auteur gevolgd.

De term ‘naturalisme’ om een literair streven aan te duiden, is een neologisme, dat nog niet in Littré'sDictionnaire de la langue française van 1874 voorkomt. Wèl wordt 't daar voor filozofisch systeem gebruikt, dat de natuur beschouwt als oorsprong van alle dingen, en met atheisme of materialisme kan vereenzelvigd worden. Het is de filozofie van de achttiende eeuw, van Diderot, La Mettrie en anderen. Doch ook als kunstterm, voor nauwgezette natuurbeschrijving, werd het woord gebruikt, en in de negentiende eeuw zien we, onder invloed misschien van ‘naturaliste’, d.i. natuurhistoricus, bioloog, ‘naturalisme’ een inhoud van wetenschappelijke aspiratie krijgen. Reeds vóór Zola vergelijkt Flaubert zijn werkwijze, die van romanschrijver, met die van de natuurhistoricus. Doch vooral met Zola begint het naturalisme zijn triomftocht. Hij zoekt meesters om na te volgen bij biologen en medici. Reeds in de voorrede van de tweede druk

(1868) vanThérèse Raquin verkondigt hij nadrukkelijk zijn wetenschappelijke pretenties. Zijn doel is ‘un but scientifique avant tout’, ieder hoofdstuk is ‘l'étude d'un cas curieux de physiologie’. Hij spreekt in die voorrede ook over ‘le groupe d'écrivains naturalistes’2), waartoe hij zich gelukkig acht te behoren. NaThérèse Raquin zal, gedurende twintig jaren, voor Zola en enige getrouwe discipelen, - doch nièt voor Daudet nòch voor Goncourt - ‘naturalisme’ het toverwoord zijn, waarmede ze hun kunstleuzen en kunstuitingen bestempelen. Aan het eind van de negentiende eeuw hebben zaak en woord burgerrecht verkregen, en zegt deNouveau Larousse illustré van ‘naturalisme’: ‘école littéraire dont Emile Zola est le chef, et qui se propose de reproduire la nature, la réalité, aussi exactement que possible’. Grappig is 't dat Larousse van ‘réalisme’ een overeenkomstige definitie geeft, met een toevoeging die eerder voor het naturalisme bestemd schijnt, want op ‘réalisme’: ‘système qui consiste à reproduire la nature telle qu'elle est ou telle qu'on la croit voir’ volgt: ‘avec ce qu'elle peut avoir de laid ou de vulgaire’. Zijn het niet juist de naturalisten die de nadruk gelegd hebben op het recht ook het lelijke en vulgaire weer te geven? Gelukkig voegtLarousse er bij dat het literaire naturalisme ook is ‘une doctrine philosophique et morale fondée sur la science’. Inderdaad. Het is het pessimistisch determinisme, dat door Zola en andere franse auteurs, door Bourget b.v., en in ons land door Emants, werd aangehangen, en juist door dat filozofisch-wetenschappelijk karakter, op fyziologische of biologische grondslag, iets anders was dan het realisme van Balzac, Flaubert, Murger, Duranty, Champfleury, ofschoon ook Balzac en Flaubert reeds voorbeeld en steun zochten bij de wetenschap. Tenslotte werd het voor het grote publiek, - en niet geheel ten onrechte, als men denkt aan sommig werk van Zola, Huysmans en Maupassant - een bij voorkeur, zonder bedekking, schilderen van het sexuele leven, vooral bij het volk, en het gebruik van een terminologie, die zo direct en ‘natuurlijk’ mogelijk wil zijn.

129

Champfleury, heeft in Nederland, in de jaren dat het verscheen, weinig opgang gemaakt. Busken Huet heeft wel gezegd Flaubert te bewonderen, en hij heeftun Coeur simple vertaald, doch nòch aan Flaubert nòch aan Balzac heeft hij een grote studie gewijd, zoals aan George Sand b.v. Het is eigenaardig dat hij wèl Zola is begonnen te waarderen, en enige malen prijzend over hem geschreven heeft.

Doch meer dan door Huet, werden Zola en zijn leer hier gepropageerd door Emants en Ten Brink, later, na 1880, door Van Santen Kolff, Netscher, Prins en Van Deyssel. Taine en Zola gaven Emants de moed zijn pathologische verhalen te schrijven, aan Netscher en Prins hun realistische schetsen, van volks-en kleinburgerlijk leven.

Die gehele ontwikkeling van het realisme in Nederland, onder de krachtige prikkel van bewondering voor het franse naturalisme, de theoretische beschouwing ervan, en de praktische toepassing ervan in onze prozakunst, we vinden dat alles uitvoerig behandeld in het boek van De Graaf. Het bevat vier hoofdstukken, en een

‘Conclusion’. Het eerste behandelt de beginperiode, van Emants e.a.; het tweede ‘l'impressionisme’ getiteld, de picturale woordkunst-drift bij de uitbeelding van de werkelijkheid (Netscher, Van Deyssel, Prins, Erens); het derde het pessimisme, zich openbarend in de dikwels zeer individualistische - ik bedoel met de auteur

vereenzelvigde - structuur van de romanfiguren, bij Emants, Couperus, Aletrino, Coenen, de Meester. Het vierde, ‘le pessimisme social’, bespreekt de tendentieuse, dikwels opstandige, uitbeelding van maatschappij en individu bij Van Groeningen, Hartog, Van Hulzen, Heijermans.

Daarbij illustreert de schrijver voortdurend zijn tekst met goed-gekozen

voorbeelden, hollandse citaten, die hij ook, ten gerieve van de buitenlandse lezer, in het Frans vertaalt, een zeer lofwaardig procédé. De vreemdeling die zich een idee wil vormen van onze beste prozaschrijvers tussen 1880 en 1900, kan hier alles vinden wat hij zoekt. Ik vraag me zelfs af of De Graaf niet hier en daar werk verrichtte, dat buiten het kader van zijn studie-object viel, zoals toen hij, na uitvoerig - en uitstekend -Drie novellen, Lilith en Een nagelaten bekentenis van Emants besproken te hebben, voortging even uitvoerig te schrijven overInwijding, Liefdeleven enz.

Nog enige bezwaren rezen bij mij op. In de eerste plaats vind ik dat de auteur meer aandacht had moeten schenken aan de

opgang die het werk van Alphonse Daudet hier te lande gemaakt heeft. Die naam komt slechts terloops in het boek voor; alle aandacht valt op Zola. Al wilde Daudet zelf niets weten van het etiket ‘naturalisme’, het is een feit dat hij zich in zijn latere romans een stoutmoedig schilder toont van het Parijse leven, - zoals inLes Rois en exil, L'Evangéliste, Le Nabab, L'Immortel -, die voortdurend aantekening hield van wat hij zag en hoorde, zó dat bijna elke roman van hem een geromantiseerd verhaal is van bekende of onbekende Parijse gebeurtenissen en persoonlijkheden. Ik ben overtuigd dat zijn schilderend, impressionistisch proza ook een voorbeeld is geweest voor hollandse auteurs. Het was in ieder geval de moeite waard geweest na te gaan wat Busken Huet, Ten Brink, Dr. Francesco, Van Deyssel, Haighton, J. de Jong, Wolfgang, Van Hall en anderen hier over Daudet hebben gezegd.1)

Gaarne had ik ook, in De Graaf's boek, het een en ander gevonden over de betrekkingen tussen het franse toneel en het onze. Het franse toneel-realisme werd hier in den beginne slechts wantrouwend ontvangen. Volgens J.H. Rössing2)werd Fromont junior en Risler senior, naar de roman van Daudet bewerkt, dat in 1877, ter viering van de Dies natalis van het Athenaeum Illustre door het ‘Nederlandsch Tooneel’ in de Stadsschouwburg opgevoerd was, zelfs door de studenten

veroordeeld, als ‘te werelds, bijna als onzedelijk’. Zes jaar later ried de jeugdige Van Deyssel, in ‘de Amsterdammer’ van 28 Januari '83, in een toneelkroniek over ‘De Princes van Bagdad’ en ‘de Dochter van den tamboer-majoor’, de heren de Groot van het Salon des Variétés aan ‘iets nieuws iets zeer recents, van het Parijsche tooneel overgenomen’, te gaan spelen, b.v.Les héritiers Rabourdin of Thérèse Raquin, van Zola. Wat heeft, in '92, '93 en '94, het optreden van het ‘Théâtre Libre’ met Antoine,

1) Ook P. Martino, in zijnLe Naturalisme français (Paris, 1923), rekent de Daudet van na 1876 tot de naturalisten. Gedurende vijftien jaar, zegt Martino, vormt zijn werk ‘l'un des chapitres d'une histoire du mouvement naturaliste’. Ik vestig hier nog eens de aandacht op de uitmuntende studies van prof. Martino, de zoëven genoemde, enLe Roman réaliste sous le second empire (Paris 1913), die door later verschenen werken over hetzelfde onderwerp niet

131

die hier Tolstoj, Björnson, Hauptmann, Ibsen kwam spelen, doch ookLa Fille Elisa (naar Goncourt) enJacques Damour (naar Zola) voor het nederlandse toneel betekend? Is de invloed merkbaar geweest in het spel van onze acteurs?1)Hebben Emants, Van Nouhuys, Heijermans van de franse realistische dramatische auteurs geleerd?

In zijn ‘Conclusion’ spreekt De Graaf ook over ‘l'incontestable supériorité du roman naturaliste français au nôtre’, en hij schrijft die meerderheid vooral toe aan de moeite die de schrijvers van '80 hadden zich te ontrukken aan eigen persoonlijkheid, zoveel mogelijk objectief te zijn. Ze geven zielstoestanden, sensaties weer, doch zelden strijd tegen de fataliteit van lot of instinkten. Zo wordt die naturalistische literatuur bij ons van een ‘accablante et morne monotonie’. Biedt de hollandse literatuur in de periode 1880 tot 1900, die De Graaf beschrijft, werkelijk zo'n beeld van

eentonigheid? (Van ‘neerdrukkend’ wil ik niet spreken, dat is geen ‘literair’ gebrek). Als ik vluchtig enkele werken van die tijd, waarin de invloed van het franse realisme is te bespeuren, de revue laat passeren, zie ik meer verscheidenheid dan De Graaf:

Studies naar het naakt model en Menschen om ons van Netscher, Eline Vere, Noodlot, Extase, Majesteit van Couperus, Zuster Bertha en Martha van Aletrino, Een Huwelijk en Zeven vertellingen van De Meester, Een Liefde van Van Deyssel, Een Passie van Wagenvoort, Trinette en Kamertjeszonde van Heijermans, Een nagelaten bekentenis van Emants, Martha de Bruin van Van Groeningen, Verveling, Een zwakke, Bleeke Levens van Coenen...

Laten we hopen dat De Graaf zijn studie van de invloed der franse letterkunde op de onze zal voortzetten, met een beschouwing van de symboliek, de

neo-romantiek, de literatuur van droom en fantazie.De Kroniek, waarin Villiers, Schwob, Baudelaire, Gérard de Nerval met liefde werden besproken en vertaald, zou voor zo'n studie rijke stof leveren.

Hilversum. P. VALKHOFF.

Kroniek en kritiek.

In document De Nieuwe Taalgids. Jaargang 32 · dbnl (pagina 132-137)