• No results found

Paradijs en kliniek

In document De Nieuwe Taalgids. Jaargang 32 · dbnl (pagina 125-129)

‘Had het dan maar onbewust gelàten!’ zal de paradijsmens zeggen; ‘laat de onschuld onschuld blijven! beneem de mensen hun spontane welsprekendheid niet!’

Als nu maar de mens niet bùiten het paradijs leefde! Het restje ‘onschuld’ moet nu soms geheel verdwijnen, wil het spontane leven, de natuur, behouden blijven. Bijvoorbeeld onze kliniek, - alleshalve een veld voor onnozele kinderen! - is juist de plaats waar stervende natuur tot nieuw leven wordt gewekt. Ook taal is vaak stervende; veel zinnen lijken er heel niet meer op het gezonde ‘'t ìs zo’; de frisse kréét is er uit, onderwerp en gezegde verhouden zich op steriele wijs. Welnu, als de School dat moet herstellen, zal het niet kinderlijk maar bewust moeten geschieden, door zinchirurgie, te beginnen met anatomie. En dan wordt het accent op ‘'t ìs zo’ niet alleen bekend als een markering van gewéten zinsinhoud maar ook als een heimelijke jubel over wat ongeweten bleef, de syntactische vitaliteit.

Gevoel.

Daarom juist is op den duur moeilijk van ‘onbewust’ te spreken, die term is te negatief om iets te beduiden dat zo positief is als levens- en scheppingsvreugd; een rakere naam is dan ‘gevoel’.

Die term heeft dan dezelfde geloofsinhoud als het woord ‘ziel’. Alle levensuitingen van dieren o.a. kreten en gebaren van vreugd en leed, liefde en haat, schrijven we graag toe aan iets ìn het dier. Dat metaphysische iets, hoewel nooit gezien noch ooit gehoord, noemen we toch met een zeer stellige naam: ‘ziel’. Op dezelfde manier gelooft een mens ook aan een ziel in zich zelf; maar daaraan worden dan nog heel wat andere levensuitingen toegeschreven o.a. redelijke taal, volzinnentaal. Daartoe wordt dan weer aan een ànder iets geloofd, ‘verstand’; en dan is de mensenziel dus niet, zoals de dierenziel, enkel ‘gevoel’ maar ‘gevoel èn verstand’.

Dat is dan in zijn duale eenvoud onpsychologisch te noemen; maar is dat zo erg? Heeft Goedewaagen niet eens de grammatica

121

‘autonoom’ verklaard? (in zijnSumma contra metaphysicos). Hij beval toen, dat een grammaticus zich van psychologie moest onthouden op straffe van een ‘psychologist’ te zijn. Maar wij kunnen dat ‘autonoom’ ook anders opvatten: de grammaticus moet van dè Psychologie afblijven en zijn eigen psychologie maken. Of hij dat dan goed doet, kan dààruit blijken of hij de vakgenoten bevredigt, waar hij verschijnselen ‘verklaart’ of zinnen (ook de zijne) ‘verbetert’. Dat laatste kan in ons geval geschieden, door slechte zinnen meer gelijk te maken aan ‘'t is zo’, dus korter of vlotter.

Welnu, die praktijk kan theoretisch gebaseerd worden op de stelling dat elke zin een uiting van het verstand èn van het gevoel is, o.a. van het blijde gevoel, een waarheid te koesteren. Let wel: koesteren. Dat een zin uiteraard een waarheid b e v a t , daaraan denkt in de wandeling meestal niemand, maar dat is juist de reden waarom we zo vaak van ‘waarheids-g e v o e l ’ moeten spreken. ‘Ieder die een zin zegt’, formuleren we dan, ‘laat zich leiden door zijn gevoel’; en dat impliceert dan, dat iedere zin een zins k r e e t is.

Die formulering rechtvaardigt des te meer de gebruikte term ‘waarheid

k o e s t e r e n ’. Verstandelijk gesproken, wordt een waarheid slechts ‘gekend’, en dat ‘kennen’ en ‘weten’ duidt dan op ‘licht’, één element van het vuur. Maar toen zekere god die gave aan de mensen bracht, hield hij het ànder element niet achter: ‘de warmte’. Onder de mensen moge nu de waarheid nog zo helder zijn, koud is ze er nooit. Dat hebben degenen geweten die eens de waarheid als een bedgenoot ervoeren, een genoot in de ‘koetse’; 't is goed, die ondergrond van ‘koesteren’ wat op te halen, nu het over waarheids g e v o e l gaat.

Jammer dat de term ‘waarheidsgevoel’ in de wandeling reeds een andere betekenis heeft n.l.: waarheidsliefde d.i. liefde tot de exakte waarheid, tot dè waarheid, dus vooral iets van vorsers en belijders; in hen worden ‘waarheid’ en ‘waarheidsgevoel’ bijna identiek; maar in onze theorie zijn de twee elkaars

tegengestelden en zien we ze praktisch ook wèrkelijk vaak zo (daarover dadelijk!). Daarom is onze term ‘waarheids-gevoel’ in de wandeling niet te gebruiken; daarom ook moeten we dat woord voor ons vakgebruik duidelijk ‘afstempelen’, d.i. het moet, na de uiteenzettingen in de vorige paragrafen, in deze paragraaf eens een zinvol synoniem krijgen, te gebruiken ook buiten het vak:

‘m e n i n g s gevoel’.1)Dat stempel klopt met het feit dat ook ‘meningen’ worden ‘gekoesterd’ en.... met ‘warmte’ worden verdedigd; mocht daarna de mening een vergissing blijken en worden prijsgegeven, welnu, dan is-i toch op het ogenblik van de eerste uiting als waarheid gevòeld geworden, gevoeld als een bezit, als iets van Spreker-zelf, zo niet door hem-zelf bedàcht, dan toch in hem-zelf opgenomen; 't was daardoor een stuk egoïsme geworden. In de gemiddelde mens is waarheidsliefde eigenliefde. De blijde zucht van wie zich in 't spiegeltje aan de wand de schoonste vond van 't hele land, die zucht vindt z'n verwante in zeker grammatisch geluid, dat noemden we boven de zinskreet; nu noemen we het, meer omschrijvend: de vertolking van het meningsgevoel.

Vlotter is een andere naam voor dit gevoel: ‘overtuigdheid’; door z'n éne sterk accent is dat woord oppervlakkig raker, in de wandeling bruikbaarder.

Ten slotte bestaat nog de term ‘overtuig i n g ’. Heymans zei steeds: ‘Het wezen van de zin is de overtuiging’ (aldus, naar ik meen, Douwes, in een van zijn

lezenswaardige opstellen inDe Vacature), en in dat verband is die term ad rem, synoniem van overtuigdh eid; maar in ander verband betekent ‘overtuiging’ weleens datgene waarvàn men overtuigd is; dan zijn er zelfs ‘hèilige overtuigingen’, zoals er ook altijd ‘heilige mèningen’ waren, maar die zijn dan juist geen ‘meningsgevòel’. In Heymans' definitie echter gaat het wèl over dat gevoel. Daarom, van wege die dubbele zin, is het woord ‘overtuiging’ minder geschikt om een vakwoord te zijn, het moet die eer afstaan aan het minder deftige woord ‘overtuigdheid’.

Verwarring.

Herm. Poort zei eens (waarderend): ‘Huidige romanschrijvers zoeken niet op de eerste plaats schoonheid maar waarheid’. Toen men hem nu vroeg: ‘Wat is dan het verschil tussen belletrie en wetenschap?’ zei hij (letterlijk!): ‘De man van de

wetenschap kijkt naar buiten, hij ziet tegen de dingen aan; maar de dichter kijkt naar binnen, hij ziet de dingen in zich.’ Mijn stilzwijgende conclusie was toen, dat H. Poort's ‘Waarheid’ met Subjectiviteit onder één deken sliep, en ook, ent hier ‘Waarheid’ en ‘Waarheidsgevoel’ dooreen waren gelopen.

123

Belletrie.

In de huidige belletrie, waar het vaak om nieuwe ideëen gaat, naar aanleiding van nieuwe feiten, kan ook de overtuigdheid nieuw zijn d.i. jong, sterk; die kracht is trouwens in ideëenromans het eerst nodige; de Schr. moet dan van zijn ideeën ‘bezeten’ zijn, eiste Greshoff eens terecht (De Haagse Cour.), zò bezeten, vervolgen wij, dat hij zijn ficties als werkelijkheid neemt en mogelijke dwalingen als evangelie, zò bezeten, kunnen we besluiten, dat vooral de vormen van de zinsk r e e t op z'n voordeligst uitkomen; dat affectieve is het dan, wat schoonheid kan geven, ‘belletrie’! Daardoor kan dan zelfs de duivel schoon zijn. Bestaat ook niet de term ‘fraaie leugen’?

Carry van Bruggen noemde hier eens een midden: ‘waarachtigheid’; die achtte ze aanwezig in de roman die waar was in het algemeen, fiktief in het biezonder, resp. wetenschappelijk en dichterlijk. Met die synthese is Waarheid soms liever gediend dan met geleerdheid of preek; was door die synthese niet soms het Evangelie zelf belletrie? door zijn vergelijkingen stelde het zich litterair op één lijn met de goede ideëen r o m a n , ook met het zangerig cabaret, waar dit ‘aan de mensen het leven door een ongekleurde bril laat zien en toch geen universiteit is’. (Alice Dorell inDe Haagse Cour.).

Eenzijdigheid.

Eenzijdigheid is menselijk; de mens zelf is duaal, zijn beschouwing is graag monaal; hij dweept met Wetenschap òf Belletrie, nu eens met ‘Waarheid’, dan met

‘waarheids-gevoel’ of ‘overtuiging’. Heymans, een intellectualist (getuige zijn bureaucratischeToekomstige Eeuw der Psychologie), was zijn intellect weleens moe; dan achtte hij een zin ènkel overtuiging, waarheidsg e v o e l ; de àndere helft van het zinswezen, de waarheid, werd dan buiten de zinsleer gesteld, - een ogenblijke maar! want Heymans wist wel beter; en ook wist hij dus wel, dat niet elke zin een vers is.

-Volkspsychologie.

Een prijsbaar staal van vulgaire intuïtie was reeds het woord ‘koesteren’; er is nog andere volkstaal, directer leerzaam: ‘Voelt u niet?’ vraagt de koopman aan het slot van zijn betoog, ‘dat voelt u toch wel?’ Hij weet heel goed, dat hij eigenlijk het verstànd van zijn client bewerkte, maar daarom gaf hij de term ‘voelen’ niet prijs; te goed besefte hij, dat ònder het verstand nog een tweede iets huist, een warmer zielshelft, het gevoel, in

dit geval meningsgevoel, overtuigdheid. Tot het besef van die dualiteit komen ook de geleerden weer, na hun vrijdenkerij. Goedewaagen zou zeggen: men gaat weer beseffen, dat de Logos één is met de Mythos. Zo spreekt hij, sinds hij als wijsgeer het ‘nationalisme’ omhelsde (Alg. Ned. Tijdschr. v. Wijsbeg. en Psych. Juni 1937) en zich dus aan de vulgaire helft van de menselijkheid aanpaste; dat moge nu door zijn vroegere verwanten worden misprezen (ibidem), toegeven zal ieder, dat zijn ‘wending’ in beginsel iets goeds heeft: 't is een openlijke erkenning, dat het logische pas vruchtbaar wordt in z'n paring met het a-logische, positiever uitgedrukt: in het dagelijks leven komt het op verstand èn gevoel aan, nu eens op uitwendig gevoel (o.a. op huidgevoel), dan weer op inwendig. Uit waardering voor de

spraakmakende-gemeente, die zo goed het ìnwendig gevoel weet te bewerken (getuige de koopman!), reserveerde ik deze paragraaf, om eindelijk eens de titel van dit opstel recht te doen wedervaren: ‘de gevoelswaarde van de zin’, ziedaar de meest waarderende term voor het meningsgevoel, de overtuigdheid. Tegenover die éne gevoelswaarde van de zin staan weliswaar de vele gevoelswaarden van de verschillende woorden; maar dat dan toch die éne meer waard is dan de vele andere te zamen, zal in het slot van de volgende paragraaf blijken.

In document De Nieuwe Taalgids. Jaargang 32 · dbnl (pagina 125-129)