• No results found

Hoofdstuk 3 Methodologie

4.3 Marktanalyse

4.3.3 Aantrekkelijkheid markt

4.3.3.1 Rivaliteit bestaande concurrenten

De intensiteit van concurrentie van bestaande concurrenten zal afhangen van verscheidene factoren (Aaker, 2005, Kok e.a., 2005):

a. Het aantal concurrenten en hun grootte; b. De concentratiegraad

c. De mate waarin het aangebodene en de strategieën gelijkheid vertonen; d. De aanwezigheid van hoge vaste kosten;

e. De hoogte van de exitbarrières. Ad a. Het aantal concurrenten en hun grootte

In 2006 waren er ongeveer 1300 organisaties voor kinderopvang in Nederland. Deze organisaties hadden in totaal 4230 vestigingen (MO Groep, 2006). 1955 locaties hadden naast kinderdagopvang ook buitenschoolse opvang.

Tabel 4.7 geeft de omvang van kinderopvangorganisaties weer, uitgedrukt in het aantal vestigingen. Daarnaast is het marktaandeel per omvangklasse weergegeven. Het marktaandeel is daarbij gebaseerd op het aantal kindplaatsen hele dagopvang en buitenschoolse opvang.

Tabel 4.7 Omvang en marktaandeel van kinderopvangorganisaties in 2004

Bron: Waarborgfonds Kinderopvang (2005)

De organisaties met elf of meer vestigingen (in totaal 5 procent) hebben in 2004 gezamenlijk 48 procent van de markt voor kinderopvang in handen (Waarborgfonds Kinderopvang, 2005). Het marktaandeel van de drie landelijke ketens (Bedrijf F, Humanitas en Skon) bedraagt voor dagopvang 9% en voor buitenschoolse opvang 8%. De markt is verdeeld in grote spelers en veel kleinere organisaties met slechts 1 locatie.

De situatie is Plaats A, Plaats B en Plaats C wijkt ietwat af van het landelijke beeld. In elke stad is er 1 grote aanbieder actief en veel organisaties met slechts 1 vestiging (zie tabel 4.8).

Aantal vestigingen Aantal organisaties Marktaandeel

1 61% 17% 2 t/m 5 27% 21% 6 t/m 10 7% 14% 11 t/m 20 3% 26% 21 of meer 2% 22% Totaal 100% 100%

Tabel 4.8 Aantal vestigingen/organisaties Plaats A, Plaats B en Plaats C

Plaats A Aantal vestigingen Aantal organisaties

1 6 6 1 Totaal: 7 7 Plaats B 1 2 7 1 Totaal: 8 3 Plaats C 1 21 20 1 Totaal: 21 22 Ad b. De concentratiegraad

De concentratiegraad wordt volgens Kok e.a. (2005) bepaald door te kijken naar het aantal kinderen en het aantal beschikbare kindplaatsen. Alsem (2001) hanteert een andere definitie waarbij wordt gekeken naar het marktaandeel van de grootste spelers. De eerstgenoemde definitie is eigenlijk meer te beschouwen als een verzadigingsgraad maar zal desalniettemin ook hier besproken worden gezien de informatieve waarde.

Verzadigingsgraad Kok e.a. (2005)

Gemiddeld blijken ouders met kinderen onder de vier jaar in theorie keuze te hebben uit zes kinderdagverblijven en/of gastouders. 60% van de ouders heeft de keuze uit drie of meer locaties die binnen 10 minuten bereikbaar zijn (Kok e.a., 2005). Aanname daarbij is: kindplaatsen op minder dan 10 minuten reisafstand van het huisadres zijn potentiële beschikbare plaatsen (4 minuten pure reistijd auto, inclusief instappen, wachten voor stoplichten parkeren enzovoorts). Ouders met kinderen in de leeftijd 4 tot en met 12 jaar hebben gemiddeld de keuze uit vier locaties. Hiervan heeft 50% van de ouders de keuze uit drie of meer locaties binnen 10 minuten.

De spreiding van de woonadressen bij de onderzochte Bedrijf X-locaties bleek echter een groter gebied te beslaan dan de bovengenoemde reistijd. Daarom is een straal van 8 minuten en een maximum van 4 kilometer gekozen. De verzadigingsgraad is bepaald door het aantal kindplaatsen van de locaties in de geselecteerde regio te delen door het aantal kinderen in de betreffende categorie. De verzadigingsgraad is de verhouding tussen het aantal kinderen in de regio en capaciteit van de aanwezige kinderopvangorganisaties. Hoe hoger de verzadigingsgraad, des te minder kinderen gemiddeld per vestiging, des te harder men zou moeten concurreren om de bezetting op pijl te houden.

Tabel 4.9 Verzadigingsgraad Plaats A, Plaats B en Plaats C

Het aantal kinderen is op postcodegebied geselecteerd op basis van gegevens van 1 januari 2003. Dergelijke gedetailleerde gegevens zijn niet van recentere data te verkrijgen. Gezien de doorstroom in de betreffende wijken mag worden verwacht dat deze gegevens redelijk representatief zijn. Bij het bepalen van de verzadigingsgraad buitenschoolse opvang is niet de gehele doelgroep meegenomen, vanwege het ontbreken van gegevens van 10 en 11 jarigen.

Regio A Regio B Regio C

Aantal kinderplaatsen KDV 369 249 1166

Aantal kinderplaatsen BSO 320 190 692

Aantal kinderen 0-5 jaar* 1895 2675 2795

Aantal kinderen 5-10 jaar* 1915 2670 2465

Aantal KDV plaatsen per kind 0,19 0,09 0,42 Aantal BSO plaatsen per kind 0,17 0,07 0,28 * Bron MOgroep / CBS 2003

Kijkende naar de gegevens en berekeningen in tabel 4.9 valt een aantal aspecten op. Ten eerste valt op dat het aantal kindplaatsen in Plaats C veel groter is dan in Plaats A en Plaats B. Dit terwijl het aantal kinderen in Plaats C nagenoeg gelijk is aan dat van Plaats B. De uitkomsten van de verzadigingsgraadberekening laten de verschillen tussen deze regio’s duidelijk zien. In Plaats C bieden kinderdagverblijven (KDV) plaatsen voor meer dan 40% van de kinderen. Voor buitenschoolse opvang (BSO) is de verzadigingsgraad 28%. In Plaats A en Plaats B bedragen de percentages voor KDV respectievelijk 19 en 9% en voor BSO 17 en 7%. In Plaats B lijkt de situatie het meest rooskleurig. Zowel in Plaats A als in Plaats B lijkt de markt nog niet verzadigd. In Plaats C daarentegen heeft men per kind meer dan vier keer zoveel kindplaatsen als in Plaats B. Het zeer hoge percentage van 42% in Plaats C is des te opvallender gezien het feit dat lang niet alle kinderen van het formele circuit gebruik maken (26% van de kinderen van 0-5 jaar maakte in 2004 gebruik van formele opvang en dat is inclusief gastouderopvang).

De hoge verzadigingsgraad in Plaats C zou op het volgende kunnen duiden: - het gebruik in Plaats C ligt ver boven het gemiddelde;

- veel kinderen van buiten de regio maken gebruik van de aanwezige kinderopvangcapaciteit (bijvoorbeeld werkenden);

- het bezettingspercentage is laag bij de aanbieders.

Gezien de beschikbare informatie zijn geen verdere harde conclusies omtrent dit punt te formuleren. Dit zou verder onderzoek moeten uitwijzen.

Concentratiegraad Alsem (2001)

De relatie van de intensiteit van de concurrentie met de concentratiegraad is niet eenduidig (Alsem, 2001). Deze hangt van de situatie af. De mate van concentratie kan worden afgelezen door het gezamenlijke marktaandeel (concentratieratio) van de grootste twee ondernemingen uit te rekenen (CR2 naar Alsem). Een concentratiegraad van de grootste vier (CR4 naar Alsem) is ook gangbaar maar gezien het beperkte afzetgebied van Bedrijf X is een concentratieratio van de grootste twee aangehouden.

Tabel 4.10 Concentratieratio’s Plaats A, Plaats B en Plaats C

Tabel 4.10 laat zien dat de concentratiegraad in Plaats B zeer groot is. Bedrijf F heeft bijna 100% van de markt in Plaats B in handen. De vraag is echter of dit de concurrentieverhoudingen op scherp zet aangezien wij hier te maken hebben met een landelijke keten. De prijsniveau is namelijk overal gelijk. Een dergelijke grote organisatie heeft wel veel meer mogelijkheden vanwege haar marktmacht. In Plaats C valt op dat de concentratiegraad van de buitenschoolse opvang zeer hoog is (89,02%). Voor hele dagopvang liggen de verhoudingen anders. Dit komt doordat er zeer veel organisaties zijn met 1 vestiging die hele dagopvang aanbieden (zie ook tabel 4.9). Toch is een percentage van 64,24% hoog te noemen. De situatie in Plaats A voor hele dagopvang is vergelijkbaar met die van Plaats C. De concentratiegraad van buitenschoolse opvang ligt wat dat betreft wat lager dan de twee andere afzetgebieden van Bedrijf X, namelijk 60%.

Regio A Regio B Regio C

Aantal kinderplaatsen KDV 369 249 1166

Aantal kinderplaatsen BSO 320 190 692

De 2 grootste KDV-aanbieders: Vertrouwelijk Vertrouwelijk Vertrouwelijk

Aantal kindplaatsen grootste 2 KDV 236 228 749

De 2 grootste BSO-aanbieders: Vertrouwelijk Vertrouwelijk Vertrouwelijk

Aantal kindplaatsen grootste 2 BSO 192 190 616

Concentratieratio KDV 63,96% 91,57% 64,24%

Ad c. De mate waarin het aangebodene en de strategieën gelijkheid vertonen

Productdifferentiatie is een goed middel voor aanbieders om zich van elkaar te onderscheiden en klanten te trekken. Jarenlang is dit aspect geen noodzaak geweest voor kinderdagverblijven; het tekort aan opvangplaatsen was groot, met als gevolg lange wachtlijsten. ‘Het maakte niet uit wat je deed, de klant kwam toch wel’. De ouders worden door de overheid gestimuleerd om te kiezen tussen de verschillende kinderopvangorganisaties doordat zij nu zelf de zorg inkopen. Door de grote groei-impuls van de afgelopen jaren, met als resultaat de inkrimping of het verdwijnen van de wachtlijsten, staat productdifferentiatie nu volop in de schijnwerpers. Men differentieert op het gebied van flexibiliteit, betrouwbaarheid, pedagogische aanpak, locatie en diverse andere manieren (bijvoorbeeld via een keurmerk en het aanbieden van warm eten).

Er is enige mate van productdifferentiatie aanwezig bij kinderdagverblijven, maar toch lijken de meeste organisaties sterk op elkaar. Echt duidelijke verschillen qua strategie zijn dan ook moeilijk te bespeuren. Er zijn slechts enkele organisaties die een afwijkende strategie hebben. De landelijke organisatie Bedrijf F heeft bijvoorbeeld een groeistrategie. In Nederland is Bedrijf F de afgelopen jaren erg actief geweest op de overnamemarkt. Us Twadde Thus opereert duidelijk op een nichemarkt door zeer flexibel te zijn, zoals qua openingstijden als qua afname van uren en tijdstippen.

Ad d. De aanwezigheid van hoge vaste kosten

De aanwezigheid van hoge vaste kosten kan een hoge druk op de exploitatie veroorzaken wanneer er overcapaciteit in het spel is. Het percentage vaste kosten is over het algemeen vrij hoog. Personeelskosten bedragen alleen al vaak meer dan 50% van de netto-omzet. Een gedeelte hiervan zal bestaan uit variabele kosten (oproepkrachten). Het is echter niet wenselijk om een te groot percentage oproepkrachten te hebben. Dit omdat het succes staat of valt met de kwaliteit van het personeel. Een tweede grote (vaste) kostenpost is die van de huisvesting. De huisvestingskosten (huur of koop) zijn ook te beschouwen als vaste kosten. Een eenmaal betrokken gebouw is geschikt voor een bepaalde capaciteit. Een daling in de vraag betekent onderbezetting en zal ten koste gaan van het resultaat van de onderneming. Mocht de benodigde capaciteit om ten minste quitte te draaien op termijn niet haalbaar blijken dan moet men gaan kijken naar een kleiner goedkoper pand of de onderneming liquideren.

Ad e. De hoogte van de exitbarrières

Exitbarrières zijn in de kinderopvangsector aanwezig. Alvorens men een kinderdagverblijf opent moeten er veel investeringen gedaan worden om aan bijvoorbeeld alle veiligheidsnormen van de overheid te voldoen (Kok e.a., 2005). Mocht er geen overnamekandidaat worden gevonden dan zullen deze investeringen grotendeels verloren gaan. In het geval dat er één vestiging gesloten moet worden dan kan men daarnaast te maken krijgen met kosten van het personeel dat ontslagen dient te worden. De exitbarrières zijn afhankelijk van de specifieke situatie en kunnen dus hoog (met een navenante sterke concurrentiestrijd) of laag (bij overname door andere partij) zijn.