• No results found

Hoofdstuk 3 Methodologie

5.2 Analyse financiële performance

In deze paragraaf worden de financiële prestaties van Bedrijf X besproken. De resultaten zijn een succesindicator van de gevolgde strategie. In de eerste paragraaf wordt volstaan men een beknopte bespreking van de belangrijkste resultaten. In paragraaf 5.2.2 zijn enkele belangrijke financiële kengetallen berekend en vergeleken met andere kinderopvangorganisaties. Tenslotte is in de derde paragraaf gekeken naar de verhoudingen van de kosten ten opzichte van de omzet. Deze zijn vergeleken met die van de branche.

5.2.1 Algemene resultaten

Pas in 2006 zijn de drie vestigingen allen aparte BV’s geworden, onderdeel van één moeder BV. In het jaar 2005 waren er twee BV’s te onderkennen: Bedrijf X BV (Plaats C en Plaats B) met als dochter I BV (Plaats A). In deze financiële paragraaf worden de resultaten van deze twee BV’s bekeken. De netto-omzet van Plaats C en Plaats B samen bedroeg in 2005 € 856.000,-. Hiermee behaalde Bedrijf X een bedrijfsresultaat (bruto) van € 89.000,-. Het netto resultaat (netto winst na aftrek van belastingen plus de rente op leningen) bedroeg € 84.000,-.

De netto-omzet en het bedrijfsresultaat van Plaats A bedroegen in 2005 respectievelijk € 293.000,- en € 30.000,-. Het nettoresultaat is gelijk aan het bedrijfsresultaat omdat men geen belastingen hoefde te betalen in verband met het verrekkenen van eerdere verliezen.

Het totale resultaat van Bedrijf X BV is met € 87.000,- toegenomen ten opzichte van 2004 (+ 458%). Dit werd vooral veroorzaakt door een hoge bruto-omzet (+ € 130.000,-), hogere overige bedrijfsopbrengsten (+ € 51.000,-) en een hoger resultaat deelnemingen (+ € 27.000,-). Een hogere omzet betekende ook hogere personeelkosten, pensioenslasten en sociale lasten.

Op basis van deze gegevens is te concluderen dat Bedrijf X over het jaar 2005 een goed resultaat heeft behaald, zeker gezien de resultaten van 2004.

5.2.2 Financiële kengetallen

Om een beter oordeel te kunnen vormen over de financiële structuur van de onderneming worden hieronder enkele kengetallen besproken. Deze kengetallen worden vergeleken met de resultaten uit het onderzoek naar de financiële positie van kinderopvangorganisaties (137 geborgde en niet-geborgde, een vertegenwoordiging van eenderde van de totale kinderopvangcapaciteit in Nederland) door Stichting Waarborgfonds Kinderopvang.

5.2.2.1. Liquiditeitskengetallen

De liquiditeit geeft aan in welke mate een onderneming aan zijn kortlopende financiële verplichtingen kan voldoen. Van belang is dat de vlottende activa samen met de liquide middelen tenminste gelijk is aan de vlottende passiva. Met andere woorden, de uitkomst van de onderstaande formule moet in de regel groter of gelijk zijn aan 1.

Vlottende activa + Liquide middelen Vlottende passiva

Het werkkapitaal kan bepaald worden door de volgende formule te hanteren: Vlottende activa + liquide middelen – vlottende passiva Bedrijf X BV: € 110.445,- + € 73.844,- / € 107.425,- = 1,72

I BV: €9.895,- + € 72.827,- / € 99.407,-* = 0,83

* Van de € 99.407,- aan vlottende passiva van I BV is € 81.171,- een schuld aan Bedrijf X BV.

Het werkkapitaal (in euro’s) is voor Bedrijf X BV € 76.864,- en voor I BV minus € 16.685,-. Netto blijft er € 60.179,- over (na het betalen van alle kortlopende financiële verplichtingen) wanneer Bedrijf X BV en I BV samen worden genomen. Met andere woorden, Bedrijf X in zijn geheel kan ruimschoots aan haar kortlopende verplichtingen voldoen.

De gemiddelde liquiditeit van kinderopvangorganisaties was in 2005 0,8 (Waarborgfonds Kinderopvang, 2007). Dit betekent dat de gemiddelde liquiditeit onvoldoende is om aan de kortlopende verplichtingen te kunnen voldoen. Slechts 33,6 procent van de kinderopvangorganisaties had een liquiditeitswaarde van 1 of meer. Ook op het gebied van liquiditeit scoort Bedrijf X beter dan gemiddeld.

5.2.2.2 Solvabiliteitskengetallen

Solvabiliteit is de mate waarin de onderneming in staat is aan haar langlopende verplichtingen te voldoen en in staat is om eventuele verliezen in de toekomst op te vangen. Hoe hoger de solvabiliteit, hoe beter de organisatie ervoor staat. Ook neemt de kredietverschaffer het solvabiliteitspercentage mee in haar beoordeling van de kredietwaardigheid van de organisatie. Een solvabiliteitspercentage van 25% is voor vermogensverschaffers vaak de minimumeis (Eikmans e.a., 2003). Het Waarborgfonds Kinderopvang hanteert een bancaire norm van 20 procent. Stichting Waarborgfonds Kinderopvang hanteert twee methoden voor het berekenen van de solvabiliteit:

Methode 1.

Eigen vermogen x 100% Balanstotaal Methode 2.

(Aansprakelijk vermogen + subsidiebijtelling – vordering deelneming/DGA – goodwill) x 100% Balanstotaal – goodwill – vordering deelneming/DGA

Bij deze methode wordt er rekening gehouden met het aansprakelijk vermogen, de subsidiebijtelling en eventuele vorderingen op directeur-grootaandeelhouders. Onder het aansprakelijk vermogen wordt verstaan het totale eigen vermogen plus de achtergestelde leningen. De subsidiebijtelling bij de tweede methode heeft een opwaartse invloed op de gemiddelde solvabiliteitswaarde.

Volgende de eerste methode heeft Bedrijf X BV een solvabiliteit van 25,42%. De solvabiliteit van I BV ligt beneden de bancaire norm: 14,46%.

Bedrijf X BV: € 72.796,- * 100% / € 286.261,- = 25,42 % I BV: € 16.799,- * 100% / € 116.195,- = 14,46 %

De solvabiliteit volgens de tweede methode valt voor Bedrijf X BV veel hoger uit, namelijk 52,70%. De stijging wordt veroorzaakt door een achtergestelde lening met een grootte van € 78.067,-. Subsidies, vorderingen ten behoeve van deelnemingen en goodwill zijn niet aanwezig. Bij I BV zijn ook geen achtergestelde leningen aanwezig waardoor het solvabiliteitspercentage gelijk is aan die van methode 1.

Bedrijf X BV: € 72.796,- + € 78.067,- * 100% / € 286.261,- = 52,70 % I BV: € 16.799,- * 100% / € 116.195,- = 14,46 %

De gemiddelde solvabiliteit in 2005 bedroeg volgens het Waarborgfonds Kinderopvang 19% (methode 1) en 21,4% (methode 2). De individuele solvabiliteitswaarden varieerden bij de laatste methode van minus 375 % tot 100 procent. Volgens deze methode heeft 47,5% van de kinderopvangorganisaties een solvabiliteitspercentage van boven de 20%. Het percentage van I BV ligt net onder de grens van de referentiewaarde van 20%. Het percentage van Bedrijf X BV (met een veel hoger aansprakelijk vermogen) ligt hier royaal boven. Hieruit valt te concluderen dat de solvabiliteit van Bedrijf X als geheel voldoende was in 2005 en boven het gemiddelde lag.

5.2.2.3 Rentabiliteitskengetallen

De rentabiliteit geeft de verhouding weer tussen het resultaat en de omzet. Dit laat zien in hoeverre een organisatie in staat is om haar kosten zodanig te beheersen dat er een optimaal resultaat vanuit de gegenereerde omzet overblijft (Waarborgfonds Kinderopvang, 2006). Winstgevendheid is noodzakelijk om de continuïteit van een organisatie om de lange termijn te waarborgen. Dit om middels reserveringen vanuit de ondernemingswinst investeringen of financiële tegenvallers op te vangen. Een rentabiliteitspercentage van 5-10% wordt meestal genoemd wat nodig is om de continuïteit van een organisatie te waarborgen (Eikmans e.a., 2003). Externe financiers hanteren ook vaak een minimale rendementseis van 10% (Waarborgfonds Kinderopvang, 2005).

Waarborgfonds Kinderopvang gebruikt de volgende berekening van de rentabiliteit: Toevoeging eigen vermogen x 100%

Omzet + overige opbrengsten + subsidies

Bij deze berekening is er voor gekozen om gebruik te maken van de toevoeging aan het eigen vermogen, waarmee rekening wordt gehouden met de af te dragen belastingen door BV’s.

Bedrijf X BV: € 106.375,- * 100% / (€ 855.832,- + € 75.000,-) = 11,43 % I BV: € 26.995,- * 100% / € 293.039,- = 9,21 %

De individuele rentabiliteitswaarden van kinderopvangorganisaties in 2005 varieerden van minus 127,1 procent tot en met 35,7 procent. 62% van de kinderopvangorganisaties had een rentabiliteit van 0 procent of hoger. Dit betekent dat 38% van de organisaties een negatieve rentabiliteit had. De gemiddelde rentabiliteit was in 2005 0,6%. Bij BV’s lag het gemiddelde zelfs op 0,4%. Slechts 8,8 procent voldeed aan een minimale rentabiliteitseis van 10%. Kijkende naar de prestaties van Bedrijf X BV en I BV dan valt te concluderen dat de eerstgenoemde de referentiewaarde haalt en I BV net niet. Gezien de brancheresultaten valt te concluderen dat Bedrijf X qua rentabiliteit goed presteert. De organisatie als geheel heeft voldoende rentabiliteit.

5.2.2.4 Debiteurentermijn

De debiteurentermijn geeft inzicht in de termijn waarop organisaties dienen te wachten op de betalingen van haar afnemers:

Debiteuren x 365 dagen Totale baten Bedrijf X BV: € 6.676,- * 365 dagen / € 855.832,- = 2,85 dagen I BV: € 6.212,- * 365 dagen / € 293.039,- = 7,74 dagen

De gemiddelde debiteurentermijn in 2005 was 11,4 dagen. Bedrijf X BV en I BV blijven hier beide onder. Tevens blijft Bedrijf X ruimschoots onder de reguliere debiteurentermijn van 14 dagen.

5.2.3 Relatieve kosten

In deze paragraaf worden enkele kosten- en batenverhoudingen van Bedrijf X BV en I BV afgezet tegen die van de branche. In de onderstaande tabel is het bedrijfresultaat uitgesplitst in een aantal componenten.

Tabel 5.1 Omzetgegevens (in procenten)

* Bij Bedrijf X zijn hiervoor de autokosten, kantoorkosten en algemene kosten bij elkaar opgeteld. Organisaties worden aangeduid als klein (minder dan tien werknemers), midden (tien tot en met 99 werknemers) en groot (meer dan 100 werknemers). Worden Bedrijf X BV en I BV als twee losse ondernemingen beschouwd dan vallen deze respectievelijk in de tweede en de eerste categorie. Over het geheel gezien komen de kostenverhoudingen overeen met die van de branche. Wordt Bedrijf X BV met de resultaten van organisaties met 10-99 werknemers vergeleken dan valt op dat de inkopen bij Bedrijf X BV hoger zijn. De totale kosten zijn echter lager (onder andere door lagere loonkosten, overige kosten en financiële lasten). Daar komt bij dat de overige bedrijfsopbrengsten hoger zijn (veroorzaakt door managementvergoeding van I BV). Dit resulteert in een bedrijfsresultaat dat bijna twee keer zo hoog ligt (10,4% ten opzicht van 3,8%). Bij I BV zijn de inkopen lager in vergelijking met de kleine kinderopvangorganisaties. De loonkosten en de huisvestingskosten zijn daarentegen veel hoger. Dit resulteert in een lager bedrijfsresultaat (9,2% ten opzichte van 13,8%).