• No results found

REYNDERS EN SAS

In document 1939-1945 D E E L (pagina 145-149)

Nederlandse leger zijn oorlogsopstellingen zou innemen, zou men in Berlijn door middel van de rapporten van agenten die in Nederland opereerden, een duidelijker beeld krijgen van hetgeen dat leger van plan was, indien het

werkelijk tot een Duits offensief zou komen. Generaal Reynders zag al die opgegeven aanvalsdata dan ook als ‘een proefballon;. . . dat zij als het ware door het te doen voorkomen, alsof zij ons zouden aanvallen, wilden weten hoe wij daarop reageerden.’ 1 ‘Bovendien’, aldus de generaal,

‘waren die inlichtingen van de heer Oster al enige malen onjuist gebleken. Sas had mij ook verteld dat diezelfde meneer hem had meegedeeld dat hij bezig was, een aanslag op Hitler voor te bereiden. Toen geloofde ik het helemaal niet meer. Ik kon mij niet voorstellen dat een Duits officier die bezig was een aanslag op Hitler voor tc bereiden, aan een buitenlands attaché zou vertellen dat hij daarmee bezig was.’ 2

In het Algemeen Hoofdkwartier werd de afwijzende houding van de opperbevelhebber door velen gedeeld. D e bewoordingen zelf waarin die geheimzinnige Duitse officier soms zijn berichten inkleedde (Hitler duidde hij wel eens als ‘ de roverhoofdman’ aan) versterkten, door Sas weergegeven, het wantrouwen; ‘dergelijke berichten’, aldus generaal Fabius, de chef van GS III, ‘werden dan een beetje smalend opgenomen.’3 Ook Fabius zag dc berichtgeving door Sas als een vorm van Duitse zenuwoorlog, ‘dat er in de Duitse generale staf verraders zaten . . . was zo on-D uits. . . , dat men dat niet zo dadelijk geloofde.’4 Van de Plassche, hoofd van GS III A, had even­ eens dikwijls ‘het idee dat w e ‘gevoerd’ werden met berichten.’5 Dat was mede de opinie van de chef-staf van de landmacht, generaal-majoor Car- stens: deze zag de alarmeringen vooral als een Duitse poging om de Neder­ landse troepen a f te matten.6 Meer en meer gingen sommigen majoor Sas als een tamelijk ridicule figuur beschouwen. Had hij weer eens een invasie- datum gerapporteerd, dan werd op het Algemeen Hoofdkwartier gezegd: ‘Het sast w eer.’7 Een van zijn collega’s begroette Sas in Den Haag eens met de w oorden: ‘Zo, S-O-S, hoe gaat het met je geestelijke toestand?’8

Het b le e f niet bij het afwijzen van inhoud en toon van de berichten van de majoor. V a n de Plassche reisde ter controle naar Berlijn ‘om eens kennis te maken m et die vertrouwde berichtgever’ - hij kreeg Oster niet te zien.9 Sas

1 Getuige I . H . Reynders, Enq., dl. I c, p. 23. 2 A .v. 3 Getuige H. A . C . Fabius, a.v., p. 2 5 2 . 4 A .v ., p. 2 5 1. 5 Getuige J . G. M. van de Plassche, a.v., p. 222. 6 Brief, 1 o k t. 1940, van N .T . Carstcns aan de commandant in het justitiële garni­ zoen D en H aag, a.v., dl. I b, p. 125. 7 H. J . Phaff, 18 maart 1960. 8 G .J . Sas J r .: ‘Het b eg o n in mei 1940’, De Spiegel,17 okt. 1953. 8 Getuige J. G. M . van de Plas­ sche, E n q ., dl. I c, p. 653.

HET EERSTE ALARM

zelf ergerde zich dermate aan de honende wijze waarop zijn berichten in de rapporten van GS III becommentarieerd werden, dat hij op 5 december '39 generaal Reynders per brief om de uitspraak vroeg o f tnen hem nu w èl o f niet geloofde. Hij kreeg geen antwoord, trok naar Den Haag, kreeg daar van de generaal te horen dat hij van het militair-attachéschap ontheven zou worden en toen Sas daarop de in zijn brief gestelde vraag herhaalde, werd generaal Reynders, aldus Sas, ‘zeer kwaad en schreeuwde: ‘Godverdomme, dat geklets van jou cn die relatie, ik geloof er geen w oord van. En je geeft 111e allerlei data en zo, wat moet ik er mee doen!’

Sas zou dus een andere functie krijgen.

Dat feit alleen al wees er op dat ook in dc ministerraad aan de waarde van zijn berichtgeving getwijfeld werd. De Geer had dat van meet a f aan gedaan, maar geleidelijk was die twijfel ook bij de ministers Dijxhoorn en van Klef­ fens gegroeid. Generaal Reynders wilde al na het november-alarm van die ‘paniekzaaier’ af, maar het bleek niet zo gemakkelijk om een opvolger te vinden. Toen men er een had (een gepensioneerd opperofficier van het Koninklijk Nederlands-Indisch leger, generaal-majoor A. G. van Tricht), kwam men tot de ontdekking dat men aan de Duitsers geen acceptabele ver­ klaring geven kon voor het feit dat men Sas wilde vervangen,2 bovendien arriveerde er een fel protest van de Berlijnsc gezant, van Haersma de W ith - het slot van het lied was, dat Dijxhoorn en van Kleffens besloten, Sas te hand­ haven en van Tricht te benoemen tot militair attaché in Zwitserland en Italië. Bij dat alles speelde cen rol dat Sas’ scherpste criticus, generaal Reynders, begin februari '40 vervangen w as; misschien ook, dat het januari-alarm bij sommigen het vermoeden gewekt had dat majoor Sas met zijn berichten

in wezen gelijk had. Tw ijfel bleef bestaan, cn niet alleen aan Nederlandse kant. De Belgische collega van Sas, kolonel Goethals, voegde, toen hij begin december '39 allerlei berichten doorgaf die via Sas kennelijk van Oster afkomstig waren, aan die berichten dc opmerking toe dat de (hem, Goethals, onbekende) informant heel wel, zonder het te weten, als ‘agent provocateur' kon fungeren,3 cn nog op 7 mei '40 werd de uit dezelfde bron afkomstige inlichting dat het offensief voor Fall Gelb op S mei ingezet zou worden (in­ lichting welke op dat moment juist was), door de Belgische militaire attaché naar Brussel in code doorgetelegrafcerd ‘avec expresses réserves.’*

1 Getuige G .J . Sas, a.v., p. 210. Generaal Reynders heeft ontkend, zich ooit op die toon uitgelaten te hebben, hij herinnerde zich niet, Sas na het novem ber-alarm nog ontmoet te hebben. (Getuige I. H. R eynders, a.v., p. 602). 2 H . J . Kruis, 16 febr. 1956. 3 R . van Overstraeten: Albert I-Léopold III, p. 438-39. 4 A .v ., p. 568.

L A T E R E W A A R S C H U W I N G E N

Datzelfde voorbehoud trof vele van de detail-inlichtingcn welke majoor Sas aan Den Haag deed toekomen. Oster legde er de nadruk op, dat dc leden van het Koninklijk Huis bedacht moesten zijn op hun veiligheid1 ; hij waar­ schuwde herhaaldelijk en met klem dat men speciaal letten moest op het tijdig opblazen van alle bruggen over de Maas2; hij berichtte begin december '39 dat de Duitsers parachutisten en tanks zouden inzetten en sommige van hun troepen in Nederlandse uniformen zouden steken3; hij deelde eind januari '40 mee dat zij, met inzet van een gehele tankdivisie, hun hoofdstoot via Noord-Brabant, dc Moerdijkbruggen cn de brug bij Dordrecht in de richting van Rotterdam zouden uitvoeren - een bericht dat bij generaal Fabius op tafel kwam die cr, ‘aannemende dat de opmars van het Frans- Britse reserveleger door België in de richting van de Ruhr tot de mogelijk­ heden behoorde’ , ter attentie van generaal Reynders (die op aftreden stond) een memorie aan toevoegde waarin hij ‘het onwaarschijnlijke van een aanval door Noord-Brabant’ krachtig onderstreepte.4 Dit rapport van Sas, strate­ gisch misschien het belangrijkste van de vele die hij doorgaf, raakte later zoek. Generaal Winkelman, opvolger van Reynders, kreeg het niet te zien5.

Achteraf valt het niet moeilijk, te constateren dat het ongeloof dat de berichtgeving van de Nederlandse militaire attaché in Berlijn trof, in menig opzicht de Nederlandse verdediging geschaad o f zelfs ernstig geschaad heeft. Maar hoe dat ongeloof te verklaren 1 Wij moeten ons hoeden voor een al te simpele voorstelling van zaken. Eenvoudig, gelijk reeds gezegd, is de historie alleen achteraf; zij heeft dan zelf, door haar verloop, helder gemaakt wat voor velen als tijdgenoten duister cn ondoorgrondelijk was.

De argumenten dic naar het oordeel van de generaals Reynders en Carstens (om slechts hen te noemen) tegen de betrouwbaarheid van Sas’ anonieme informant pleitten, waren allerminst gezocht. Dat zij erkend. Het was een vreemde zaak dat het zo nauwkeurig aangegeven offensief telkens niet doorging; de veronderstelling dat Hitler een soort zenuwoorlog voerde, was evenmin absurd als die andere dat het hem er om te doen was, cen beter inzicht te krijgen in dc oorlogsopstelling van het Nederlandse leger. Maar

1 G. J . Sas j r . : ‘Het begon in mei 1940’ , De Spiegel, 17 okt. 1953. 2 Getuige J . G. dc Beus, En q., dl. I c, p. 627. 3 Dat berichtte kolonel Goethals op 8 december 1939 aan Brussel (R . van Overstraeten: Albert I-Léopold III, p. 438). Het volledige rapport v a n 8 december kom t voor in de collectie-Vanwelkenhuyzen. 4 H . A . C . Fabius: ‘M ém oires n.a.v. het requisitoir van van Genechten in de zaak van It. kol. Mussert’, p . 1 3 - 1 6 (Doc I-456, map a -l). Zoals w ij nog zullen weergeven, besloot H itler eerst medio januari tot de aanval op de Vesting Holland. Het is niet waar­ schijnlijk dat het Oberkommando des Heeres vóór eind januari het plan voor de tank-stoot door Noord-Brabant uitgewerkt had. 6 Getuige G. J . Sas, Enq., dl. I c, p. 2 13 .

HET EERSTE ALARM

daarmee hebben wij toch, dunkt ons, de kern van de zaak niet aangegeven. Die kern lag bij twee factoren.

D e eerste was, dat verreweg de meeste Nederlanders (ministers en gene­ raals incluis) het perspectief niet konden verdragen dat Hitler zo al niet met zekerheid, dan toch met grote waarschijnlijkheid tot de aanval op Nederland zou overgaan. Sas was een Cassandra: hij werd evenmin geloofd als de dochter van Priamus.

En als tweede, daarmee samenhangendc factor zien wij het feit dat het nagenoeg allen aan wie de berichten van Sas onder ogen kwamen (wij maken voor de koningin een uitzondering1), schortte aan begrip zowel voor de demonie van Hitlers politiek als voor de tegenstellingen en spanningen welke die politiek in de hogere regionen van het Derde R ijk had doen ont­ staan. Sas placht bij zijn bezoeken aan Den Haag Hitler en de zijnen aan te duiden als ‘die bende, die troep ploerten’2 - dat waren niet de categorieën waarin toen de meeste Nederlandse ministers en opperofficieren plachten te denken. Voor hen golden als regel nog fatsoensnormen waaraan Hitler zich in zijn gehele politieke loopbaan onttrokken had. Vandaar dat zij ook het gewetensconflict van Sas’ ongenoemde informant niet konden aanvoelen. Een man als generaal Fabius zag die informant niet als een bij uitstek moedig, anti-nationaal-socialistisch patriot, maar als een ‘verrader’ en ‘dat er in de Duitse generale staf verraders zaten’ , was ‘on-Duits’ . Generaal Winkelman kende in beginsel aan de inlichtingen welke Sas doorgaf, veel meer waarde toe dan zijn voorganger Reynders gedaan had, maar toen Winkelman medio maart '40 vernam dat die inlichtingen van een hooggeplaatst Duits officier afkomstig waren, zei toch ook hij, ‘dat hij eigenlijk die berichtgever een beroerde vent vond.’3

Die geringe aandacht welke aan de berichten van de Nederlandse militaire attaché in Berlijn geschonken werd, was, in het negatieve, de uitdrukking van gebrek aan fantasie, gebrek aan begrip voor het wezen van het nationaal- socialisme, en, in het positieve, van gehechtheid aan het rustig nationaal en persoonlijk bestaan, gehechdieid aan de traditionele fatsoensnormen. Achter het probleem-Sas ging dan ook een veel algemener probleem schuil: het probleem van de mentaliteit en van de politiek in dc neutraliteitsperiode.

1 D e koningin zei eens tegen haar secretaris Thijs B o o y : ‘H et is heel w el denkbaar dat men afgestoten werd door de geëxalteerde toon van de heer Sas, maar w erke­ lijke staatslieden hadden door die geëxalteerde toon heen de waarheid moeten peilen.’ (Th. B o o y, 30 jan. 1956). 2 C . Ringeling, 6 ju li 1960. 3 Getuige G . J . Sas, Enq., dl. I c, p. 210.

H O O F D S T U K 5

In document 1939-1945 D E E L (pagina 145-149)