• No results found

BOVEN DE PARTIJEN

In document 1939-1945 D E E L (pagina 46-50)

dan wie ook. Dat zag zij niet als een verdienste: het hing al met haar functie samen. Als koningin stond zij immers niet alleen symbolisch boven de partijen en richtingen; daar stond zij in werkelijkheid. Waar diegenen die tijdelijk tot het ministersambt geroepen werden, als regel de feitelijke vertegenwoordigers waren dier partijen en richtingen, daar vloeide reeds uit haar centrale, hoge en permanente positie voort dat zij al die partijen en richtingen relativeerde en zich met geen kon identificeren o f daar ook maar innerlijk enige behoefte aan had. In de tijd (het begin van de jaren '20) waarin Wichman en Rijnders in Amsterdam de analfabeet Cornelis de Gelder ( Had-je-me-maar’) als candidaat voor de gemeenteraad naar voren schoven, was een christelijk-historisch politicus eens zo onwijs en onbescheiden 0111 haar te vragen, op welke partij zij stemmen zou, nu zij, na de invoering van het actief vrouwenkiesrecht, zelf ter stembus kon gaan. Vermocdelijk hoopte hij als antwoord te krijgen: ‘Op de Christelijk-Historische Unie.’ Flitsend kwam haar bescheid: ‘Op Had-je-me-maar.’ In augustus 1930 merkte jhr. dc Jonge eens in een gesprek met haar op: ‘W ij zijn tegenwoordig toch eigenlijk allemaal links, vergeleken bij vroeger, U w e Majesteit even goed als ik en iedereen.’ Z e ‘vloog op: mr. de Jonge, ik verzoek u mij niet te qualificeren; ik ben noch links, noch rechts, ik sta boven de partijen’1 - zij bracht dan ook nimmer haar stem uit.2

Noodwendig moest haar positie als vorstin menigmaal tot verschillen van inzicht, ook tot conflicten leiden, waarbij van de ministers niet alleen vast­ houdendheid doch ook tact gevergd w erd; het een noch het ander werd door allen hunner steeds in voldoende mate opgebracht. ‘Goed zal de verhouding tussen koning en ministers alleen dan zijn, als er is wederkerig volkomen openhartigheid en volledig vertrouwen’ - aldus Aalberse, van september ’ i8 tot augustus '25 minister van arbeid.3 Aan die openhartigheid cn aan dat vertrouwen schortte het hem niet, en toch: hoe stijf doet ze ons aan, de beschrijving die hij geeft van zijn besprekingen in de werkkamer van de koningin:

‘W anneer de minister dan had plaats genom en, vin g de koningin het onder­ houd aan met hem vragen te stellen, vrijw el uitsluitend over zaken, zijn eigen departement betreffend. W aren deze beantwoord (daar ze nooit v o o ra f werden m edegedeeld en de minister ze dus uit eigen parate kennis onvoorbereid had te beantwoorden, leek dit vo o r hem soms w el eens op cen exam en w aarvan hij

1 B . C . de Jo n ge: Herinneringen, p. 87. 2 Koningin Juliana, 24 febr. 1969. 3 P .J. M . Aalberse in : Vijftig jaren. Officieel gedenkboek ter gelegenheid van het gouden regerings­

KONIN G IN WILHELMINA

opgelucht het einde bemerkte), dan vroeg de koningin hem o f hij zelf ook iets had mee te delen. En dan kon hij verhalen van de stand zijner werkzaamheden, van wetsontwerpen die in voorbereiding waren, van moeilijkheden welke hij in de eerstkomende tijden voorzag, enzovoort . . . Het zal duidelijk zijn dat bij dit vragen en beantwoorden over velerlei dingen gesproken werd, temeer omdat de koningin, van wie men met stijgende bewondering telkens weer kon constateren hoezeer zij, soms zelfs van kleine onderdelen, volkomen op de hoogte was, ook harerzijds een mening over het behandelde onderwerp uit­ sprak.’1

N u had, lijkt het, de koningin voor Aalberse’s arbeid warme belangstelling. Maar hij was open van natuur. Meer gesloten persoonlijkheden, van wier doen cn laten zij geen denkbeeld kreeg, lagen haar niet. N og minder lag het haar wanneer zij politici tegenover zich vond die van een absolute zelfver­ zekerdheid waren en zich gedroegen alsof z ij de werkelijke en exclusieve leiders van het Nederlandse volk waren. Zij had, zei haar dochter ons, ‘voor het grote in Colijn veel waardering.’2 Desondanks zal men zijn naam in Eenzaam maar niet alleen vergeefs zoeken.

B ij die im pressies, bij die algem ene o p m erk in gen w ille n w ij het in h oofd zaak laten. N o g m a a ls: niet het g e v e n v a n cen biografische schets stelden w ij ons tot taak, m aar uitsluitend het naar v o re n halen v a n die elem enten uit le ve n en persoon v a n k o n in g in W ilh e lm in a die het de lezer van dit deel en v a n de verd ere delen van ons w e rk du idelijk zullen m aken w a aro m zij tijdens de tw eed e w e re ld o o rlo g handelde zoals zij deed - een handelen w a a rv a n n o g v e e lv u ld ig te ge w a g e n valt. E n k ele elem enten uit de p eriod e w a a ro p in ons eerste deel, Voorspel,het accent vie l, m oeten n u n o g to e g e vo e g d w o rd e n .

A llereerst dit, dat de eerste w e re ld o o rlo g speciaal v o o r de k o n in g in een zenuw slopende b ep ro evin g v o rm d e . D e gerin ge m ilitaire krach t die N e d e r­ land ontplooien k o n (en h oeveel m oeite had zij zich, m eest vergeefs, sinds '98 g e g e ve n o m die krach t te v e rg ro te n !), w a s haar een b ro n v a n d o d elijk e onrust. ‘H aar g r ie f tegen het departem ent v a n o o rlo g w a s ’ , schreef, 11a een gesp rek m et haar, de m eer placide de Jo n g e in ju n i '1 7 in zijn agenda, ‘ dat m en het o n m o g elijk e niet m o g e lijk w ist te m aken. N ie t on d u id elijk liet

1 A .v., p. 28. 2 Koningin Juliana, 24 febr. 1969.

NOVEMBER ’ l 8

zij haar opinie blijken over anti-militaire volks- en Kamergeest.’1 Dat zij in ’ i8 betreffende de positie van generaal Snijders niet het kabinet overhoop kwam te liggen, vermeldden wij al. Dat bleef niet geheim. Het was ook geen geïsoleerd gebeuren. Misschien hebben de door de oorlog opgewekte spanningen hierbij een belangrijke rol gespeeld. Hoe dat zij - nagenoeg alle ministers gingen grieven tegen haar koesteren, ‘in groten getale’ , aldus een hunner.2 ‘De waarachtige eerbied voor de koningin en voor de wijze waarop zij haar taak vervult, begint’, schreef dezelfde eind augustus ’ i8, ‘in sommige kringen bcdenkelijk te tanen - heel Europa leeft op een vulkaan.’3

November ’ i8 bracht die vulkaan tot uitbarsting. In midden-Europa rolden de kronen over straat. Op de 12de van die maand was zelfs Colijn in Londen ‘vrij pessimistisch over de mogelijkheid van de handhaving der koningin’ .4 W ij nemen aan dat Troelstra’s revolutiepoging, in ons Voorspel beschreven, haar diep schokte. Maar van wijken wist zij niet. Opgelucht dat bloedige tonelen zoals die elders aan de orde van de dag waren, zich hier te lande niet voorgedaan hadden, zei zij begin december ’ i8 tijdens een bij­ eenkomst in Den Haag dat zij het behoud van het grondwettig bestel in Nederland als bewijs zag voor het ingrijpen van een Hogere Macht: ‘Wij zijn veilig geweest in Gods hand. Wij voelen dat Zijn leiding, aan onze historie gegeven, opnieuw is bevestigd.’5

D e jaren '20 vormden in haar leven, lijkt het, een iets kalmer periode. W el vervulde het communisme haar met afschuw; in de heersers van de Sowjet-Unie zag zij in de eerste plaats de moordenaars van tsaar Nicolaas II en zijn gezin. Toen minister van Karnebeek in 1924 een mogelijkheid zag, op aanvaardbare voorwaarden tot de diplomatieke erkenning der Sowjet-Unie te geraken, weigerde zij alle medewerking: de minister moest zijn voorne­ men opgeven.6 De verre Sowjet-Unie vormde overigens voor Nederland geen acute bedreiging. Zou zulk een bedreiging vroeg o f laat niet van elders kunnen komen ? Nuchter als zij dacht in zaken van defensie, achtte zij het

1 B . C . de Jo n g e : Herinneringen, p. 29. 2 Brief, 17 ju n i 19 18 , van de m in. van koloniën, Th. B . Plcyte, aan de gouverneur-generaal van Ned. Indië, J . P. van Lim burg Stirum, Bescheiden buitenl. politiek 19 17 - 19 19 I, p. 570. 3 B rie f a.v., 28 aug. 19 18 , a.v., p. 6 31. 4 Dagboek, 12 nov. 19 18 , van E. Heldring, a.v., p. 733. 5 Toespraak, 2 dec. 19 18 , aangehaald in j. A . de W ilde en C . Smecnk: Het volk ten

baat. D e geschiedenis van de A . R.-partij (1949), p. 388. 6 B ri;f, 27 dec. 1950, van

H . van Blankenstcin aan J . W . Albarda (Collectie J . W . Albarda, map ‘Londen, diversen’). Van Blankenstcin speelde in deze zaak een bemiddelende ro l; omtrent de houding van de koningin lichtte hem na 1945 A . C . D . de G raeff in, minister van buitenlandse zaken in het tweede en derde kabinet-Colijn.

KONIN G IN WILHELMINA

onverantwoord dat het militaire apparaat hier te lande afgebroken w erd als in de jaren ’20 het geval was. Tegen B oo y zei zij eens dat zij toen en deswege voor het eerst reëel over abdicatie ging denken. Niet minder zwaar viel haar ‘het dragen van de laatste verantwoordelijkheid voor de behartiging van ’s lands zaken’ (die z ij meende te dragen), toen van ca. 1930 a f successieve ka­ binetten onmachtig bleken, de massale werkloosheid op te heffen o f ook maar terug te dringen. ‘Zij had niet veel kennis van de economische weten­ schap en wist geen acceptabel alternatief voor de Colijn-politiek, maar zij kon maar niet vatten dat dat ‘jong Holland dat snakte naar w erk’ , zoals de affiches zeiden, niet aan werk te helpen was’ , aldus Booy.1 ‘Het ontbrak hen die tot een snelle, zakelijke oplossing moesten geraken, aan imaginatie en durf, aan doortastendheid en voortvarendheid en aan de werkelijke w il om een oplossing te vinden’ - zo luidde haar eigen, latere oordeel.2

De jaren *30 brachten haar gevoelige verliezen in het menselijke vlak. Op 20 maart 1934 kwam koningin-moeder Emma, vijf-en-zeventig jaar oud, plotseling te overlijden: stil en teruggetrokken levend, had zij met name door haar grote belangstelling voor allerlei vormen van medische zorg voor hulpbehoevenden, veler sympathie verworven. Slechts ruim drie maanden later, op 4 juli 1934, bezweek Wilhelmina’s echtgenoot, prins Hendrik, zeven-en-vijftig jaar oud, onverwachts aan een hartaanval.

In veel opzichten had deze Mecklenburger, een eenvoudige, hartelijke buitenman, verzot op de jacht, hier te lande een moeilijke positie gehad. Wilhelmina’s keuze was niet alleen door sommige leden van haar familie van moederszijde afgekeurd3, maar ook door een aanzienlijk deel van de hof­ houding. De twee verloofden mochten vóór de huwelijkssluiting geen moment alleen zijn; het hofprotocol bleef nadien, als bij zoveel vorsten- huwelijken, een dagelijkse belemmering vormen voor normaal contact (hetgeen uiteraard niet geheel ontbrak) en schiep, verhaalde Wilhelmina later, ‘een sfeer waarin moeilijk te leven viel en wij het toch uithouden moesten.’4 Het kabinet was, de stemming in de Staten-Generaal gepeild hebbend, niet bereid geweest, voor de echtgenoot van de koningin een eigen inkomen aan te vragen bij de Staten-Generaal: prins Hendrik bleef dus financieel vrijw el geheel van de koningin afhankelijk.5 Zij bezat een aanzienlijk vermogen dat zij zuinig beheerde; die financiële afhankelijkheid vormde een ongemakke­

1 B o o y : De levensavond van koningin Wilhelmina, p. 19. 2 K oningin W ilhelm ina:

Eenzaam maar niet alleen, p. 244. 3 Alice, gravin van A thlone: For my grandchildren,

p. 98. 4 Koningin W ilhelm ina: Eenzaam maar niet alleen, p. 10 8 -10 9 . 5 Hij ontving, maar uitsluitend tot 19 18, ook een toelage van zijn oudere broer, de groothertog van Mecklenburg (brief, 5 dec. 1968, van Th. B ooy).

In document 1939-1945 D E E L (pagina 46-50)