• No results found

3-6 RESUMÉ ‘ARTISTIEKE PRAKTIJK IN DE INSTITUTIONELE OMGEVING’‘

In document Elke stap is een volgende (pagina 101-103)

backwards, even though it must be lived forwards.’

IV- 3-6 RESUMÉ ‘ARTISTIEKE PRAKTIJK IN DE INSTITUTIONELE OMGEVING’‘

‘Alleen maar in het atelier’ is voor veel kunstenaars te beperkt. Maar het is feitelijk ook niet de situatie waarin zij zich bevinden. De artistieke praktijk is op vele manieren ingebed in en verbonden met een institu- tionele en sociale omgeving. Het vinden van een eigen positie in deze constellatie en het zich verhouden tot de infrastructuur van de kunst- wereld is te beschouwen als een voortgaand leerproces. De door Pascal Gielen onderscheiden domeinen van de artistieke biotoop (zie paragraaf II-5-5) vormen een uitgebreide leeromgeving waarin de kunstenaar zich beweegt. Dit geldt vooral wanneer er tussen de domeinen connecties ontstaan zoals van het atelier naar de publieke ruimte of van de galerie naar de markt. In vrijwel alle stadia van productie, distributie, presenta- tie en receptie van kunst werkt de kunstenaar samen met verschillende partners. De regels van dit spel moeten geleerd en geoefend worden en de artistieke praktijk is vooral ook een sociale praktijk.

De institutionele omgeving biedt de kunstenaar niet uitsluitend moge- lijkheden en kansen, maar confronteert hem ook met een ‘schedule of expectations’. Het is van belang om hierbij aan te tekenen dat deze omgeving niet onveranderlijk is; er is niet zoiets als één geïnstituti- onaliseerde kunstwereld. Er zijn partijen, ‘stakeholders’, initiatieven, partners en betrokkenen. Het kan zijn dat wanneer – oudere – kunste- naars spreken over de institutionele context van hun artistieke praktijk,

126 Schütze, 1981.

127

‘De visie volgens welke verliezen als gevolg van veroudering ook nieuwe mo- gelijkheden kunnen openen is (…) door verschillende gerontologen op grond van hun onderzoek bevestigd.’ Baars, 2006, p.183.

128

Jan Baars, ‘Goed Ouder Worden – Een verkenning’ in: Derkx, Maas & Machielse (red.), 2011, p. 15.

129 Ibid., p. 44.

130

‘Human capital refers to the knowledge and skills possessed by individuals, which enable them to function effectively in economic and social life.’ Schuller, 2004, p. 14. ‘Social capital is most generally taken to refer to the networks and norms which enable people to contribute effectively to common goals.’ Schuller, 2004, p. 17. deze omgeving al weer is gewijzigd in samenstelling en functioneren.

De cartografie van de kunstwereld tekent geen vaste grenzen en gescheiden domeinen. Net zomin vormen de hierboven genoemde drie locaties atelier, galerie en museum een vast traject voor de artistieke praktijk. Variaties zijn talrijk en veelvormig. Maar de veranderlijke kunstwereld biedt wel de contouren van het leerproces waar de kun- stenaar zich in bevindt. De sociale en institutionele omgeving vormt, net als de particuliere omgeving van familie en vrienden, een netwerk voor het levensbreed leren. In de interviews wordt dit leren vanuit de institutionele context slechts weinig expliciet genoemd. Meestal wordt het leerproces gerelateerd aan de inhoudelijke of technische ontwik- keling en productie van het eigen werk. Soms betreft het leerproces de eigen vaardigheden, inzichten en mogelijkheden. Maar kunstenaars moeten ook om kunnen gaan met de contextuele veranderingen of obstakels waar zij zich soms voor geplaatst zien. Enkele van de, in de interviews genoemde, problemen waar oudere kunstenaars zoal mee te maken kunnen krijgen zijn:

– verlies aan (museale / netwerk) contacten (Van der Haak, Lippens, Schouten)

– minder ouderen in de programmering van musea (Van der Haak, Emmerik)

– niet meer (of moeilijker) krijgen van subsidies (Van der Kraan, Schouten, Van der Pennen) – verlies positie in het kunstonderwijs

(Den Ouden, Lippens)

– moeilijker vinden van een galerie

(Loerakker, Peeters, Schouten, Lippens, Boer) – verdwijnen of teloorgaan van oud werk

(Daan, Gribling, Van der Pennen)

– beperking van inkomsten uit verkoop of opdrachten (Van der Kraan, Van der Pennen, Schouten, Lippens, Gribling, Peeters) – moeilijker kunnen vinden of behouden van een atelierruimte

(Van der Kraan)

– niet kunnen vinden van een uitgever voor een publicatie (Van der Kraan, Emmerik)

– zorg over de nalatenschap (Lippens, Den Ouden, Van der Kraan, Van der Pennen, Metz, Gribling)

Het laatste punt is een belangrijke kwestie voor veel oudere kunste- naars en kwam in de interviews zes keer expliciet ter sprake. Ik zal hier in paragraaf IV-5-3 nader op ingaan. Het kost vaak veel moeite om dergelijke problemen het hoofd te bieden en om vanuit de gegeven situatie tot oplossingen of initiatieven te komen. Door de positie van oudere kunstenaars in de institutionele omgeving in ogenschouw te nemen, wordt het leren vanuit de context van de artistieke praktijk als processtructuur van de kunstenaarsbiografie duidelijk herkenbaar.

IV-4.

LEREN DOOR INGRIJPENDE GEBEURTENISSEN

Een levensloop wordt dikwijls ook getekend door ingrijpende gebeur- tenissen. Dit kunnen momenten zijn van tegenslag, verdriet of twij- fel (‘Erleidensprozesse’126), maar ook positieve ervaringen kunnen bepalend zijn. Zulke ingrijpende gebeurtenissen zijn van invloed op verwachtingen die men heeft en kunnen het noodzakelijk maken deze bij te stellen. Dit geldt uiteraard wanneer iemand in zijn mogelijkheden beperkt wordt door ziekte. Ook wanneer men in de directe omgeving wordt getroffen door tegenslag kan dit van invloed zijn op de eigen situatie en gevoelens. Zulke ‘kritische momenten’ kunnen vervolgens leiden tot veranderingen in de sociale omgeving. Aangezien ingrij- pende gebeurtenissen bij de levensloop horen, hebben ze ook beteke- nis voor het leerproces (Alheit & Dausien, 2002). Niet alleen de con- creet veranderde omstandigheden zijn van invloed, maar vooral ook de ervaring en de reflectie op datgene wat zich heeft voorgedaan kunnen leiden tot nieuw inzicht en een veranderde houding (Jarvis, 2006). Jan Baars beschrijft hoe uit verlies vaak nieuwe mogelijkheden ont- staan.127 Met ‘verlies’ doelt hij zowel op het wegvallen van personen (‘partners, vrienden of kinderen’) als op het verlies van eigen capaci- teiten en mogelijkheden (‘gezondheid of fitheid, gezichtsvermogen of gehoor’). Baars benadrukt dat het proces van ouder worden niet alleen

wordt gekenmerkt door beperkingen maar evenzo door kwaliteiten.128

Hij pleit voor een nieuw perspectief op het goed ouder worden waar- bij het onder meer gaat om ‘de zoektocht naar een betekenisvolle omgang met leven en dood, het overstijgen van een narcistische ik-gerichtheid en het toegroeien naar aanvaarding van zichzelf, en een verhouding tot anderen die zich kenmerkt door aandacht, diepgang, authenticiteit en een kritische herbezinning op sociale conventies.’129 Baars schetst een groeimodel van persoonlijke ontwikkeling dat verwantschap toont met het identity capital model zoals omschreven door Tom Schuller in ‘The Benefits of Learning’ (Schuller et al., 2004). Leren vanuit verlies is een proces waarin de basis van de piramide (gevormd door menselijk kapitaal en sociaal kapitaal130) weliswaar is verstoord, maar de top van de piramide juist wordt versterkt. Of zoals kunstenaar Pam Emmerik het na haar ongeluk verwoordde: ‘Je durft

meer en je bent minder bang om op je bek te gaan.’ Ook Johan van Oord

zegt dat hij sinds zijn hartoperatie een ‘enorme rust’ heeft gekregen:

‘Ik kan nu veel rustiger werken. Dat heeft ook met dat hart te maken en met die penibele toestand. Dat heeft dat idee nog verdiept. Vlak nadat ik weer hersteld was, kreeg ik een aanbod van een paar oud-studenten om iets te doen in een ruimte die zij gekraakt hadden. Dat zou ik vroeger nooit gedaan hebben.’

131

Peter Alheit omschrijft deze ervaringen van tegenslag als volgt: ‘They refer above all to biographical procedures in which the biographical subject gradually loses his capacity for intentional action.’ Alheit, 1986, p. 15.

Van Oord maakte een tentoonstelling op de kale muren van een kraak- pand:

‘En ik had net zo’n vijftiental kleine schilderijtjes gemaakt, alle- maal variaties van elkaar, dus ik dacht: ik ga een tentoonstelling maken met die vijftien dingen. Net naast mekaar tegen die wand aan. Kijken hoe die interactie is tussen die wand die enorm arti- culeert en dat werk van mij wat articuleert. Wat ontstaat er voor een gesprek? (…) Los van het rendement wat het zou kunnen hebben. Ik wilde mijn eigen rendement hebben. Ik wilde zelf zien hoe dat werk op dat moment zich staande hield in die hele moei- lijke ruimte. Dat zijn de interesses die ik nu heb. Dus ik ben veel meer intrinsiek geïnteresseerd in de ontwikkeling van mijn eigen werk. En dat is ja… daar gaat echt een hele lange, gevarieerde ontwikkelingsgang aan vooraf.’

Anna Metz is eveneens ernstig ziek geweest en is ‘volgens de medi- sche wetenschap eigenlijk een kasplantje.’ Toch is zij altijd doorgegaan met het maken van haar etsen want, zo stelt ze:

‘(…) de zin om iets te maken daardoor leef je. En daarom trek ik me ook niet veel aan van dat fysieke gedoe want het blijkt dat als je op je eigen maat iets doet wat binnen je mogelijkheden ligt, nou dan geeft het iedereen leven. Maar als je iets gaat doen wat er buiten ligt of je zegt: verdomme dit kan ik niet... Nou dat is natuur- lijk erg leuk want ik hoor om mij heen allerlei mensen van mijn leeftijd dus die zeggen: nou dit kan ik niet meer en dat kan niet meer. En voor mij is het eigenlijk omgekeerd. Ik zeg: potverdorie dit kan ik wel. Dus wat dat betreft is het ook een waanzinnige positieve ervaring geweest. En die gekregen tijd is extra kost- baar. En daardoor werk ik, denk ik, ook zo vrij want ik heb hele- maal niets meer te verliezen. Dus waarom zou ik nog gaan stotte- ren met dat etsen? Ik doe het gewoon niet. Ik maak het gewoon. Ik zet het op de plaat en dát is het. En dat is erg leuk en dat is zuivere koek. Dat wordt gebeten en afgedrukt. Ik heb het ambacht in mijn vingers, ik maak niks beters dan ik kan. Dus het is eigenlijk alle- maal heel eerlijk en zuiver op mijn maat. Zoiets. Klaar.’

En Willem den Ouden zegt over zijn ouder worden:

‘Wat je niet allemaal gewoon met een doek en wat verf kan berei- ken. Dat is zó ongelooflijk. En dat vind ik toch allemaal ongeloof- lijk positief van het ouder worden in mijn geval. Het neemt alleen toe. En er is één verdomd groot nadeel en dat spijt me onvoor- stelbaar, erger dan ik zeggen kan, het vermogen, het zien, het beleven wordt met het ouder worden steeds intenser, maar het lichaam werkt niet mee.’

De voorbeelden uit de artistieke praktijk van Johan van Oord en Anna Metz laten zien hoe deze kunstenaars vanuit een ‘verliessituatie’ tot een nieuw werk- en leerproces komen en hiermee hun ‘identity capital’ verrijken. ‘Eerlijk en zuiver op mijn maat’ zoals Metz het uitdrukt.

Pam Emmerik (1964-2015) kreeg in 2006 een ernstig ongeval waar- door ze een maand met hersenletsel in coma heeft gelegen. Er volgde een lange revalidatie en een gedeeltelijk herstel. Maar in 2015 overleed zij onverwacht. Dat ‘de kunst haar gered heeft’ klinkt nu dan misschien ook wat vreemd. Maar zij was er heel stellig over en sprak met kracht en optimisme over haar situatie. Emmerik karakteriseerde het moeilijke en lange herstel met twee belangrijke termen: tekenen en oefenen. Maken en leren vielen samen in deze zware periode van haar biografie. Met gedrevenheid en volharding had zij zich nieuwe manieren van uit- drukken eigen gemaakt en leerde zij de kunst als een bijzondere vorm van communicatie te gebruiken. Haar levensloop is letterlijk getekend door de kunst:

‘Ja, veel gebeurd de laatste jaren. Vanaf 2006 tot 2013. Maar wat heel gek is, is dat ik als een soort priester van de kunst zou kunnen fungeren want het is de beeldende kunst die me gered heeft. Ik kon nog niet praten na m’n maand coma en toen zat ik al te tekenen. Waren heel kinderlijke tekeningen. In een paar maan- den was dat weer normaal geworden. En ze hangen nog steeds in het revalidatiecentrum op die speciale afdeling voor mensen die geen impulsen mogen.’

‘Nou, ik ben gaan tekenen als een gek. Ik tekende zeven dagen per week. Alles wat ik niet kon vertellen tekende ik. Dat was heel vaak onderwerp van gesprek en dan hoefde ik niet zoveel te zeggen. Dan wees ik daar gewoon op. Ik heb mezelf ook heel erg geoefend in opnieuw leren praten en denken. Woorden in je geest gebruiken. Dat heb ik gewoon zelf geoefend.’

Pam Emmerik, Graphic essay: Niki (2), 2012.

IV-4-1. OMGANG MET INGRIJPENDE GEBEURTENISSEN

In document Elke stap is een volgende (pagina 101-103)