• No results found

5-5 NETWERK EN BIOTOOP

In document Elke stap is een volgende (pagina 51-53)

‘When a self does appear it always involves an experience

II- 5-5 NETWERK EN BIOTOOP

Zoals de begrippen kunstwereld en veld laten zien, is de ruimte waar- binnen het kunstenaarschap en de artistieke praktijk zich aftekenen een sociale constellatie van relaties, contacten en vormen van samen- werking. De kunstenaar bevindt zich in het culturele veld zoals een schaakstuk op het bord; te midden van anderen met meer of minder macht, met verschillende eigenschappen en kwaliteiten, met kansen en bedreigingen. De zetten vormen het netwerk waarmee verster- king en winst gezocht worden. Het lijkt zinvol om hier twee verwante begrippen in ogenschouw te nemen die gehanteerd worden om de figuratie van het artistieke domein in kaart te brengen: netwerk en biotoop (Gielen, 2003; Gielen & De Bruyne, 2012).

Howard Becker gebruikt voor zijn definitie van een kunstwereld al de term netwerk: ‘an art world [is] an established network of cooperative links among participants.’292 De kunstenaar is de spil in een netwerk van samenwerkende personen van wie ieders bijdrage van betekenis is voor het eindresultaat. In essentie berust een kunstwerk dus op het rendement van een pragmatische taakverdeling. Of, zoals Zolberg schrijft: ‘artists depend directly or indirectly on social structures that provide them support.’293 Dit kan steun betreffen in de productie van kunst, maar het kunnen ook bijdragen zijn in de distributie en pre- sentatie van kunstwerken. Een netwerk kan betrekking hebben op de markt en een duidelijk economische strekking hebben (Abbing,

1993)294. Een netwerk is het geheel aan verbindingen van de kunste-

naar met zijn relaties en contacten die tot wederzijds voordeel kunnen

zijn.295 Daarmee hebben deze contacten ‘in hun afstand’ een dubbel

karakter; enerzijds zijn ze de kunstenaar als relatie meestal vertrouwd en bestaat er een professionele connectie, maar anderzijds vertegen- woordigen zij ook ‘de ander’ van wie de kunstenaar zich in zekere mate afhankelijk weet. Een netwerk heeft ook een dimensie in plaats en tijd: er zijn locaties die belangrijk zijn en er zijn speciale momenten zoals de atelierbezoeken en de openingen van tentoonstellingen.

‘Others give you a career – the dealers, curators, critics, collectors, and administrators who have their own expectations about what you do and how you do it. They are invested in your output and development because what you do affects what they do. Like you, they put their time, zeal, reputations, and finances on the line every day. Your relationships with these interested parties can result in teaching jobs, grants, residencies, exhibitions, reviews, and sales. There can also be rejection letters, awkward studio visits, schmooz- ing at openings, and the deafening silence of no interest at all.’296 Een netwerk kan meerdere doelen dienen en kan productie, distributie en participatie betreffen.297 Maar kunstenaars ontwikkelen ook hun artistieke identiteit en positionering in een veelheid aan verhoudingen

binnen de kunstwereld.298 Hier dient een ander dualisme binnen het

netwerk zich aan; het individuele belang versus de collectieve inspan- ning. Enerzijds wordt een netwerk gebruikt voor individuele belangen en oogmerken, anderzijds wordt dit belang gediend door de inzet van ‘de ander’. Met het voortdurende afwegen en uitruilen van belangen en posities is een netwerk een veranderlijke en dynamische structuur en is ‘netwerken’ een serieuze activiteit geworden. Onderling vormen net- werken eveneens een complex vlechtwerk. Pascal Gielen spreekt van

een ‘meshwork of differentiated networks and sub-networks.’299 Gielen

baseert zijn netwerkanalyse op het concept van de ‘artistieke biotoop’ zoals hij dat al in 2004 met Rudi Laermans had ontwikkeld300 en dat in verschillende van zijn beschouwingen een rol speelt (o.a. Gielen, 2007 en 2009; Gielen & De Bruyne, 2012). Hij onderscheidt ten aanzien van de beroepsuitoefening van een kunstenaar vier domeinen waarbinnen specifieke relaties tussen theorie en praktijk bestaan; de domes- tieke ruimte, de gemeenschapsruimte (‘peers’), de marktruimte en de

civiele ruimte.301 Samen vormen deze domeinen het gebied waarin het

kunstenaarschap gestalte krijgt in een verscheidenheid aan prakti-

sche en reflectieve werkzaamheden en uitingsvormen.302 De mate van

‘professional networking’ is volgens hem afhankelijk van de vraag of dit ontwikkelingsgericht (meer netwerk) is of productgericht (minder netwerk). Gielen geeft dit schematisch weer met twee elkaar kruisende assen: de horizontale lijn ‘weinig of veel netwerken’ en de verticale lijn ‘product of ontwikkeling georiënteerd’.

Pascal Gielen, de artistieke biotoop. Bron: <http://www.kunsten.be/beroep-kunstenaar/>

Het schematisch model van de biotoop is een inzichtelijke topografie van de kunstenaarspraktijk (‘mapping the artworld’) en in die zin beslist een aanvulling op de kunstwerelden van Becker en het culturele veld van Bourdieu. Het biedt echter nog geen weergave (in een denkbeeldige driedimensionale as) van de ontwikkeling in de tijd. Zowel de kunstenaar als de domeinen kennen immers ontwikkeling en verandering in (leef) tijdsverloop. De dynamiek van het kunstenaarsdomein zit niet uitsluitend in samenwerking of strijd, in verplaatsing of verovering. Het zit vooral ook in ontwikkeling en groei, in levensloop en leerproces. De artistieke biotoop omkadert de ruimte waarin de kunstenaar actief is, maar blijft een leeg speelveld zolang het niet wordt gevuld met diens biografie.

303

‘Preparing a life history focused on learning can also clarify the interdependence of biographical themes, major life transitions, and educational activities, calling learners’ attention to both processes and outcomes in their lives and learning.’ Dominicé, 2000, p. 6.

304

Laermans, 2004, p. 14. II-5-6. RESUMÉ ‘OMGEVING’

In het laatste deel van het conceptueel kader heb ik mij geconcen- treerd op de omgeving van de artistieke praktijk. Omdat ik deze omgeving beschouw als een belangrijke leeromgeving en omdat de kunstenaars zelf veelvuldig over deze omgeving spreken en zich daarin positioneren. Het zelf van de kunstenaar wordt geprofileerd tegen de achtergrond van zijn professionele omgeving. Kunstenaars hebben een actieve en bewuste rol in een uitgebreide kunstwereld. Instituties, partners en relaties zijn van grote betekenis voor productie, distributie en presentatie van het werk van kunstenaars. De kunstsociologie biedt een begrippenkader om dit domein in kaart te brengen. De loopbaan van de gevorderde kunstenaar is op velerlei manieren verknoopt met deze omgeving. Als onderdeel van zijn beroepsuitoefening leert de kunstenaar om zich tot deze omgeving te verhouden en om er een eigen positie in te vinden. Het uitvoeren van opdrachten, het aanvra- gen van subsidies, het presenteren van werk of het geven van inter- views: het zijn slechts enkele voorbeelden van de vele aspecten van de artistieke praktijk waarin de kunstenaar zich oefent, bekwaamt en ontwikkelt. Voor de onderzoeker is het belangrijk om deze aspecten van de kunstenaarsbiografie te onderkennen en om zich bewust te zijn van zijn eigen rol hierin. Hier geldt dus de oproep van Pierre Bourdieu tot een reflectief bewustzijn.

Met de keuze voor de concepten die door Bourdieu, Becker en Gielen zijn ontwikkeld voor een begrip van de artistieke omgeving en van de ruimte waarin het kunstenaarschap zich afspeelt, heb ik bewust voor drie verwante maar verschillende kunstsociologische kaders gekozen. Cultureel veld, kunstwereld en artistieke biotoop bieden op verschil- lende manieren en in verschillende termen een topografie van de artistieke praktijk. Al deze concepten veronderstellen een biografische dimensie die echter naar mijn idee nog onvoldoende expliciet wordt gemaakt.

II-6.

SAMENVATTING HOOFDSTUK II

In dit hoofdstuk heb ik getracht het kader aan te geven voor mijn onderzoek naar het leren in de beroepspraktijk van gevorderde beel- dende kunstenaars. Ik heb aandacht besteed aan de kunstenaarsbio- grafie, aan de levensloop, aan leerprocessen en aan de omgeving van het kunstenaarschap. Dit vanwege de onderzoeksvragen naar hoe het beeldend kunstenaarschap, het ouder worden en het leerproces aan elkaar gerelateerd zijn.303 De achterliggende veronderstelling hierbij is dat de kunstenaar zich in dit proces profileert en tot uitdrukking komt van zijn ‘artistiek zelf’. Het zelf staat daarom centraal en wordt beschouwd in een sociale context en in relatie tot de ander. Leren en ouder worden zijn sociale processen en ook de positionering van het individuele kunstenaarschap vindt plaats binnen een veld van sociale verhoudingen.

Sinds de kunsthistorische wetenschap het sociologisch perspectief binnen haar domein een plaats heeft gegeven, hebben de beroepsuit- oefening en de artistieke praktijk nieuwe aandacht gekregen. Tevens is de beeldvorming van het kunstenaarschap tot onderwerp van onderzoek geworden. Welluidende begrippen als ‘Kindheitsbegabung’ en ‘Altersstil’ betrekken de levensloop in deze beeldvorming. Recent is er meer aandacht gekomen voor aspecten van ouder worden en levensloop in relatie tot het beeldend kunstenaarschap. Leerprocessen maken hier onlosmakelijk deel van uit en staan in mijn onderzoek dan ook centraal vanwege hun relevantie voor de vorming van een artis- tieke identiteit. Vragen omtrent het zelf van de kunstenaar veronder- stellen een reflectief bewustzijn dat in narratieve vorm (mede)gedeeld kan worden. De richting van deze terugblik is feitelijk tegengesteld aan die van het verloop van leven en carrière. Voor kunstenaars geldt dat de blik gewoonlijk op nieuw werk en daarmee op de toekomst is gericht. De reflectie op loopbaan en levensloop is daarmee een perspectief

waarmee de kunstenaar ‘zich tegelijk objectiveert en vervreemdt’.304

Narrativiteit, in de vorm van interviews en levensloopverhalen, zal als methode van onderzoek in het volgende hoofdstuk besproken worden. De verhalen vormen de kern van dit kwalitatief onderzoek en op basis van de hieruit verkregen inzichten zal ik proberen de onderzoeks- vragen te beantwoorden en een theoretisch model op te stellen met betrekking tot het levenslang en levensbreed leren in het gevorderde kunstenaarschap. Het is hierbij mijn verwachting dat de analyse van de interviews zal uitwijzen dat de artistieke praktijk een voortgaand leren in zich draagt en dat de individuele ontwikkeling van kennis en inzicht is ingebed in een levensbrede context van particuliere en professio- nele omstandigheden.

1

Peppiatt, 2012, p. viii.

‘The artist not the commenta-

In document Elke stap is een volgende (pagina 51-53)