• No results found

Reispassen. Herziening van het op Java en Madura van kracht zijnde

In document MR. J. SIBENIUS TRIP, (pagina 180-184)

passen-stelsel voor inlanders en daarmede ge-lijkgestelden. Ordonnancie dd. 21 Julij 1863, staatsblad no. 83, aangevuld bij ordonnancie dd. 27 Julij 1870, staatsblad no. 88.

Art. 1. Alle inlanders, behoorende tot de oorspronkelijke bevolking van Java en Madura, mogen op deze beide ei-landen zonder passen te land reizen.

Bij reizen over zee moeten zij voorzien zijn van eene pas overeenkomstig het aan deze ordonnancie gehecht model lett.

A , kosteloos aftegeven door het hoofd van het bestuur der plaats, waar de reis aanvangt, op vertoon van eene mede kostelooze schriftelijke vergunning van den Eegent der af-deeling, waarin zij wonen, dan wel, daar waar geen Regent aangesteld is, van het hoogste inlandsche hoofd, dat over hen gesteld is.

Deze passen worden op de plaats der bestemming van de reis afgeteekend door of namens het hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur.

Op tusschen-plaatsen gedurende de zee-reis, waar de per-sonen in dit artikel bedoeld, langer dan driemaal 24, uren vertoeven, zijn zij verpligt de pas ter viseriug aan te bieden aan het hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur.

Art. 3. Personen, die met inlanders zijn gelijkgesteld, en inlanders, die niet op Java eu Maâura te huis behooren, moeten voor reizen, zoo te land over Java en Madura als over zee, voorzien zijn van eene pas, kosteloos aftegeven door of namens het hoofd van gewestelijk of plaatselijk be-stuur, volgens het aan deze ordonnancie gehecht model lett. B.

Deze passen zijn geldig voor één jaar.

Zij worden in het belang van handel en nijverheid of ter bereiking van een ander geoorloofd doel verleend en kun-nen worden geweigerd, wanneer het belang der openbare rust het tijdelijk verblijf van den aanvrager in de binnen-landen of op eenige bijzondere plaats onraadzaam maakt-De personen, hier bedoeld, mogen zich op hunne reis niet langer ophouden dan voor het doel der reis wordt

vereischt-Zij moeten hunne passen ter visering aanbieden aan het hoofd van gewestelijk of van plaatselijk bestuur op de hoofd-plaatsen van gewesten en afdeelingen, welke zij op hunne reis doortrekken, zoomede aan het distriktshoofd op de hoofd-plaatsen der distrikten, waar zij zich langer dan 24» uren ophouden.

Deze bepaling is mede van toepassing op de personen, in dit artikel bedoeld, voor het oponthoud op tusschen-plaatsen gedurende eene zeereis.

Art. 4. Wanneer iemand wordt aangehouden, omdat hij niet van de noodige pas is voorzien of omdat de pas ver-jaard is, wordt h i j , onverminderd het bepaalde bij de publi-catie van 12 Pebruarij 1850 (Stbld. no. 6) (•) opgezonden aan het hoofd van het plaatselijk of gewestelijk bestuur der plaats, waar de aanhouding geschiedt, dat onmiddelijk een

onderzoek omtrent hem instelt.

Zoo daartegen geen bezwaren bestaan, reikt dat hoofd aan den aangehoudene eene pas uit tot voortzetting der reis.

(l) De publicatie van 12 Februarij 1850 staatsblad no. 6, is van den volgenden inhoud:

Heeft; goedgevonden en verstaan:

Te verklaren, dat het bepaalde bij het Ie lid van het.besluit van den 20sten Mei 1837, no. 1, (staatsblad no. 21) alleen vantoepassing is op Europeanen en daarmede gelijkgestelde personen, en niet op in-landers of met hen gelijkgestelde personen. Zullende aan deze, in den geest der bepalingen, opgenomen in § 1 van het besluit van 24 J«lij 1829, uo. 13, (staatsblad no. 70) en art. 1 van het besluit van 14 November 1837, no. 1. 'staatsblad no. 58^, voor het reizen, zonder

•van passen voorzien te zijn, slechts kunnen worden opgelegd eene boete van / 25 tot / 50, te verbeuren, zoo wel door die personen zelven, ais door de gezagvoerders-van vaartuigen die henmedenem

In het tegenovergestelde geval wordt de aangehoudene teruggevoerd naar de plaats waar hij, blijkens zijne verjaarde pas of bij gemis van pas, volgens zijne verklaring, te huis behoort.

C1) Art. 6. Zij, die vervallen in de boete, bepaald bij de publicatie van 12 Februarij 1850 (staatsblad no. 6), worden bij wanbetaling gestraft met gevangenis, acht dagen niet te bovengaande.

Art, 7. Bij verzuim om den pas ingevolge de betrekke-lijke voorschriften, vervat in artikel i en 3 , ter visering aan te bieden, wordt de schuldige gestraft met eene geld-boete van ten hoogste f 10 en, bij wanbetaling, met gevan-genis van ten hoogste drie dagen.

van verblijf. Nieuwe regeling be-treflende de toelating en vestiging in Nederlands cn-Indië van Nederlanders andere Europeanen en daarmede gelijk-gestelde personen. Koninklijk Besluit dd. 15 September 1871, n o . 1 , staatsblad 1872 no. 38.

Art. I. Nederlanders, andere Europeanen en daarmede gelijkgestelde personen zijn verpligt binnen drie dagen na hunne aankomst in N ederlandsch-Indië zich bij het hoofd van plaatselijk bestuur aan te melden en te doen blijken, wie zij zijn en van waar en met welk doel zij in Neder-landsck-Indië komen. Nadat zij hieraan hebben voldaan, wordt hun eene toelatingskaart uitgereikt, geldig voor den' tijd van zes maanden; welke termijn evenwel, op daartoe gedaan verzoek, kan worden verlengd.

Verzuim van aangifte binnen den termijn van drie dagen wordt gestraft met eene boete van / 5.— voor eiken dag verzuim; met dien verstande echter, dat het bedrag niet hooger mag klimmen dan t o t / 100.

(») Bij ordonnance van 27 Julij 1870, staatsblad no. 88 zijn de artt. 6 en 7 bijgevoegd.

ders gelijkgestelde personen. Bepalin-gen op hunne toelating in ÜSTederlandsch-Indië. Ordonnancie van 12 Maart 1872, staatsblad no. 40.

Art. 1. Oostersche vreemdelingen zijn verpligt binnen drie dagen na hunne aankomst in Nederlandsch-Indië zich bij het hoofd van plaatselijk bestuur aan te melden en te doen blijken wie zij zijn, en van waar en met welk doel zij m Nederlandsch-Indië komen.

Nadat zij hieraan hebben voldaan, wordt hun een toela-tingskaart uitgereikt, geldig voor den tijd van zes maanden, welke termijn evenwel, op daartoe gedaan verzoek, kan worden verlengd.

"Verzuim van aangifte binnen den termijn van drie da°-en wordt gestraft met eene boete van ƒ 5.— voor eiken dag verzuim, met dien verstande echter, dat het bedrag niet hooger mag klimmen dan tot ƒ 100.—.

Art. 2. Deze toelatingskaarten geven het regt om zich gedurende den daarin bepaalden tijd op te houden in de voor den algemeenen handel geopende havens, alsmede op de plaatsen of in de streken, na opgave door de betrokkenen op de toelatingskaart te vermelden.

De voorschriften der ordonnancie van 6 Junij 1866 (Staats-blad no. 57) zijn op bedoelde personen van toepassing. (J)

Wanneer de toegelaten persoon op andere plaatsen of in andere streken wordt aangetroffen, dan waar het verblijf hem is toegestaan, wordt de toelatingskaart door het hoofd van gewestelijk bestuur ingetrokken.

Art. 6. Die vergunning tot vestiging of inwoning in Nederlandsch-Indië hebben verkregen, mogen zich vestigen

°P alle plaatsen, waar wijken zijn aangewezen voor den landaard, waartoe zij behooren, op den voet van de ordon-nance^ v an 6 Junij 1866 (Staatsblad no. 57). (i)

(') Zie biadz. 158.

7 *

Art. 8. De bepalingen dezer verordening zijn niet van toepassing op oostersche vreemdelingen, die ingevolge de traktaten op den voet der meest begunstigde natiën in Ne-derlandsch-Indië worden toegelaten.

Op deze personen zijn van toepassing de bepalingen, ver-vat in het Koninklijk besluit van 15 September 1871 no.

1 (Staatsblad 1872, no. 38). Q-)

Bepalingen op het vereenigen in

In document MR. J. SIBENIUS TRIP, (pagina 180-184)