• No results found

Bepalingen betrekkelijk het bouwen, plan- plan-ten en maken van andere werken binnen

In document MR. J. SIBENIUS TRIP, (pagina 143-154)

zekeren afstand van vesting werken of ver-sterkingen, militaire kampementen, ge-bouwen oi" andere militaire lands inrig-tingen in Nederlandsch-Indië. Ordon-n a Ordon-n c e dd. 18 November 1871, staatsblad no. 181.

Art. 1. Tusschen de buitengrenzen van vestingwerken of

versterkingen, van militaire kampementen, gebouwen of in-rigtingen en de lijnen, in deze verordening verboden kringen genoemd, is het niet geoorloofd te bouwen, houtgewassen te planten, of eenig ander werk aan te leggen of tot stand te brengen, dan voor zoo ver zulks bij deze verordening is toegestaan of daartoe, overeenkomstig hare bepalingen, ver-gunning is verleend.

Art. 2. De vestingwerken en versterkingen of Gedeelten daarvan, welke verboden kringen moeten hebben, worden gerangschikt in klassen, genaamd: de eerste, tweede enz., klasse.

Die, welke in geene klasse gerangschikt zijn, hebbengeene verboden kringen.

Van eenig vestingwerk of eenige versterking kunnen de verschillende gedeelten tot verschillende klassen, en enkele daarvan tot geene klasse behooren.

Militaire kampementen , of op zich zelve staande gebouwen of inrigtingen kunnen, hoewel niet behoorende tot de eigen-lijke vestingwerken of versterkingen > in verband met hunne speciale inrigting of bestemming mede een verboden kring verkrijgen, waarvan de grootte dan telkens afzonderlijk wordt bepaald.

Diegenen, waarvan zulks niet bepaaldelijk is vastgesteld, hebben geen verboden kring.

Er kan bepaald worden, dat deze verordening ten aanzien van sommige perceelen, hoezeer binnen een verboden kring liggende, niet van toepassing zal zijn.

Art. 3. Wat vestingwerken of versterkingen zijn; tot welke klasse eenig vestingwerk of versterking of eenig o-e -deelte daarvan behoort, of welk vestingwerk, versterking of gedeelte daarvan in geene klasse wordt gerangschikt; welk kampement ; gebouw of inrigting een verboden kring vereischt en van welke grootte, en ten aanzien van'welke perceelen, hoezeer binnen een verboden kring liggende, deze verorde-ning niet van toepassing is, wordt, mitsgaders de in een en ander te brengen veranderingen, bij ordonnancie bepaald.

Art. 4. Bij ordonnantie wordt dien tengevolge vastge-steld :

1». welke der reeds bestaande werken definitief als ves-tiaèwerken of versterkingen moeten beschouwd worden, en tot welke klasse zij of hunne onderdeelen behooren, of wel of zij of een gedeelte daarvan tot geene klasse behooren.

2o. welke der reeds bestaande kampementen, gebouwen of inrigtingen, een verboden kring vereischen, en van welke grootte.

So. of er perceelen binnen de sub 1 en 2 bedoelde kringen zun "-eleo-en voor welke deze verordening niet van toepassing is en zoo ja, welke.

40. welke alsnog aanteleggen werken, vestingwerken of versterkingen zullen zijn, en tot welke klasse zij, of de ver-schillende gedeelten daarvan, behooren, of wel of die werken of gedeelten daarvan tot geene klasse behooren.

50. welke alsnog te bouwen kampementen, gebouwen of inrigtingen een verboden kring vereischen en van welke grootte.

6°. of er perceelen binnen de volgens 3 en 4 vasttestellen verboden kringen zijn gelegen, waarop de bepalingen dezer verordening niet toepasselijk zijn, en zoo ja, welke.

70. of een vestiugwerk, versterking of gedeelte daarvan, dat in eene zekere klasse is gerangschikt, voortaan tot eene andere of geene klasse zal behooren, of hetwelk tot geene klasse behoort voortaan in eene der klassen zal worden op-genomen.

S», of een kampement, gebouw of inrigting, dat een ver-boden kring van zekere grootte bezit, voortaan een anderen of geenen verboden kring zal verkrijgen, of dat geen ver-boden kring heeft, voortaan een zekeren kring en welken zal verkrijgen.

90. het tijdstip, waarop de verbodsbepalingen van deze verordening beginnen of ophouden toepasselijk te zijn op perceelen, welke tengevolge van de vaststelling of intrekking, vergrooting of verkleining van eenig vestingwerk of

verster-k i n g , verster-kampement, op zich zelfstaand gebouw of inrigting of van de daarom bestaande kringen, binnen of buiten die ver-boden kringen komen te liggen.

I n de ordonnanciën , krachtens dit en het voorgaand artikel uit te vaardigen, wordt, zoo noodig, het tijdstip aangeduid, waarop zij aanvangen te werken.

Art 6. H e t aantal klassen, waarin vestingwerken en ver-sterkingen verdeeld zijn, mitsgaders de bij elke dier klassen behoorende verboden kringen en de wijze, waarop zij worden getrokken, uitgemeten en afgebakend, blijven voorloopig, zooals zij zijn vastgesteld bij het besluit van den Gouver-neur-Generaal van Nederlandsch-Indië, dd. 13 April 1853 no. 12 (staatsblad no. 26). 0 )

(i) Bil besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië, d l 13 April 1853 no. 12 staatsblad no. 20, iS ten dien aanzien

bToa l dDe permanente versterkingen in N.-L, met uitzondering der citadellen bij vestingen, worden gerangschikt in vier klassen, als:

I Versterkingen van den eersten rang, bevattende vestingen.

II Versterkingen van den tweeden rang. bevattende forten, ge-bouwd in verband met het aangenomen stelsel van verdediging.

I I I Versterkingen van den derden rang, bevattende sterkten, onder I, I I en IV niet bedoeld, zooals forten, de/ensietorens, batterijen, linten, enz. enz.

IV. Versterkingen van den vierden rang, bevattende posten tegen

inlandsehe vijanden. , 2o Om deze versterkingen bestaan zoogenaamde verbodene kringen

aanduidende de uitgestrekheid gronds, waarop voorloopg toepasselijk zijn de bepalingen, vervat in lett. e, d, een f van staatsblad 1836, no. 3, (*) met wijziging alleen van de bij dat staatsblad bepaalde

af-standen dier kringen. v„i„„nBn

30 De afstanden der zoogenaamde verbodene kringen; beloopen ' a. bij versterkingen van den lsten rang, 250, 500 en 750

ne-derlandsohe ellen;

b. bij versterkingen van den 2den rang, 250, 450 en 600 ne-derlandsche ellen;

p , 13e bepalingen van dit ataatsblad zijn afgeschaft. Zie art. 49, der boven.taande Ordonnantie.

Eventueele wijzigingen daarin worden bij ordonnancie vast-gesteld.

De vaststelling van verboden kringen om kampementen, gebouwen of inrigtingen heeft plaats bij ordonnancie.

Art. 7. De verboden kringen worden op het in artikel 19 nader te noemen plan aangeduid door lijnen, zoo na mo-gelijk bij de versterking, het vestingwerk, het kampement enz., in dier voege getrokken, dat geen harer punten nader gelegen is bij eenig punt van de lijn, voorstellende die, waarvan (volgens art. 6) de afstanden der verboden kringen worden gemeten, dan het voor de verschillende klassen en kringen aangegeven aantal Nederlandsche ellen.

Art. 8. Wanneer de verschillende gedeelten van een ves-tingwerk of versterking niet allen tot dezelfde klasse behooren, wordt de rigting der grenslijnen tusschen de in verschillende

kringen vallende gronden bij ordonnancie vastgesteld.

Art. 9. De binnen verboden kringen rondom vestingwer-ken of versterkingen, militaire kampementen, gebouwen of in-rigtingen in Nederlandsch-lndië gelegen terreinen worden

onderscheiden in drie kategoriën, te weten:

a. gronden, aan bijzondere personen in eigendom toebe-hoorende, van welke reeds vóór het in werking treden der resolutie van den Gouverneur-Generaal ad interim in rade, dd. 20 Januarij 1836 no. 2 (staatsblad no. 3) bijzondere personen eigenaren waren ;

c. bij versterkingen van den 3den rang, 250 nederlandsche ellen ;

d. bij versterkingen van den 4den rang, 200 nederlandsche ellen;

De kringen worden zoo getrokken, dat elk punt, in hunnen omtrek op den bovenaangegeven afstand, gelegen zij:

waar een glacis bestaat, van het digst bij gelegen punt van den kruin van het glacis;

waar geen glacis bestaat, van den buitengrachts boord;

waar ook de gracht ontbreekt, van den teen van het buiten talud van den muur of van den wal.

Zij worden van wege het militair departement afgebakend door dui-delijke en duurzame kenteekenen.

6

-b. gronden, welke eerst na het bij § a bedoeld tijdstip eigendom van bijzondere personen zijn geworden;

e. gouvernements gronden.

Art. 10. De perceelen of gedeelten van perceelen, binnen elk der bij art. 6 bedoelde verboden kringen gelegen, worden vermeld in staten, zooveel mogelijk opgemaakt volgens de registers van het kadaster, door den plaatselijken eerst-aan-wezenden Genie-officier of den als zoodanig fungerenden persoon.

De Hoofden van plaatselijk bestuur verkenen daarbij zoo-veel noodig hunne hulp.

Art. 11. De staten, in het voorgaand artikel bedoeld, moeten aanduiden:

1«. 'm welke der bij artikel 9 omschreven kategoriën de verschillende perceelen vallen;

2°. de gebouwen, getimmerten, afsluitingen en beplantingen, staande op eik perceel of gedeelte daarvan;

3o, de dijken, kaden, wegen, bruggen, duikers, sluizen , kanalen, rivieren, sloten en dergelijken, binnen den verboden kring gelegen.

Art. 12. De Officieren en Opzigters der genie of als zoo-danig fungerenden zijn bevoegd zich met de arbeiders, die hen behulpzaam zijn tot het doen van opnemingen voor de zamenstelling van de staten en kaarten, in artikel 10 en 11 bedoeld, - te begeven op de erven en in de gebouwen, die vermoedelijk binnen de verboden kringen van eenig vesting-werk of versterking gelegen zijn.

De bewoners of gebruikers zijn verpligt de Officieren en Op-zigters der genie of als zoodanig fungerenden met de arbeiders op de erven, in de gebouwen, door hen bewoond of gebruikt wordende toe te laten, ook al mogten zij meenen, dat deze niet binnen eenigen verboden kring gelegen zijn, — wanneer;

ten minste tweemaal vier-en-twintig uren te voren van wege het Hoofd van plaatselijk bestuur aan hunne woningen van de komst van gemelde Officieren en Opzigters schriftelijk is kennis gegeven en mits die Officieren en Opzigters of als

zoodanig fangerenden vergezeld zijn van het Hoofd van plaatselijk bestuur of den ambtenaar, die hem vervangt.

Art. 13. Bewoners of gebruikers, die weigeren den toe-gang, in het vorig artikel bedoeld, te verleenen, worden gestraft met eene geldboete van vijf-en-twintig tot honderd gulden.

Art. 14. Het hoofd van plaatselijk bestuur of de amb-tenaar, die hem vervangt, maakt proces-verbaal op, we-gens de in het vorig artikel vermelde weigering en handelt verder ingevolge de voor àen betrokken persoon geldende voorschriften van strafvordering*

Art. 19. De verboden kringen van elk vestingwerk of versterking, alsmede van elk kampement, gebouw of inrig-ting, waarvoor die zijn vastgesteld, worden in kaart gebrast eu de perceelen daarop ingeschetst, overeenkomstig de daarvan opgemaakte staten.

De perceelen, vallende in de kategorie a van artikel 9, worden daarop aangegeven door eene lichte tint van karmijn nod; die van kategorie b door eene licht geele; die van c door eene licht grijze tint.

Elk eerst-aanwezend Genie-officier of als zoodanig fungerende

»Koet op zijn bureau hebben een aldus, opgemaakt door het Departement van Oorlog goedgekeurd plan van de gronden binnen den verboden kring van de versterking of vesting of de daarvoor in aanmerking komende militaire kampementen, gebouwen of inrigtingen onder zijn beheer, en daarvan inzage geven aan de belanghebbenden, die zulks verlangen.

Art. 20. Op de perceelen, bedoeld bij artikel 9 sub a en i, kan door den Chef van het Departement van Oorlog, mits zulks de belangen der defensie niet benadeele, vergunning worden verleend tot oprigting van gebouwen, getimmerten, afsluitingen als anderzins, alsmede tot het doen van bijbou-wingeu of het vergrooten of veranderen van bestaande ge-bouwen, getimmerten, enz. en tot het planten van houtge-wassen.

Die vergunning zal echter nimmer worden verleend dan

onder voorwaarde van dadelijke opruiming op eerste aanma-ning en zonder schadevergoeding, zoodra zulks in het belang der defensie wordt noodig geoordeeld.

Art. 21. Voor de perceelen, bedoeld bij artikel 9 sub e, wordt de in artikel 20 bedoelde vergunning alleen verleend door den Gouverneur-Generaal.

Art. 22. Herstellingen en vernieuwingen der zamenstel-lende deelen van bestaande gebouwen, getimmerten, afslui-tingen, vervanging van beplantingen door andere enz. kunnen, mits niet gepaard gaande met eenige vergrooting of uitbrei-ding, of met het gebruik van duurzamer materialen, op de verschillende in artikel 9 omschreven perceelen, zonder nadere vergunning plaats hebben, doch mogen niet worden aange-vangen of uitgevoerd dan nadat door den belanghebbende of diens vertegenwoordiger van den eerst-aanwezend Genie-officier of als zoodanig dienstdoende j3ene verklaring zal zijn ontvan-gen, dat hem eerst-aanwezende van het voornemen tot die verrigtingen, met genoegzame omschrijving van haren aard en omvang, behoorlijk is kennis gegeven.

Zulk eene verklaring kan niet worden geweigerd en moet worden afgegeven uiterlijk vier dagen nadat de in de vorige zinsnede bedoelde Officier de daartoe benoodigde mededeeling heeft ontvangen.

Art. 23. Indien met de sub 20, 21 en 22 bedoelde ver-rigtingen geen aanvang is gemaakt één jaar na de ontvangst door of van wege den belanghebbende tegen reçu der daartoe be-trekkelijke vergunning of verklaring, wordt zij gehouden voor vervallen.

Art. 27. Op het tijdstip, waarop de ordonnanciën, waarbij nieuwe verboden kringen worden daargesteld of bestaande worden vooruitgebragt, of waarbij de verbodsbepalingen bin-nen bestaande verboden kringen worden uitgebreid, volgens artikel 4 in werking komen, moeten, alle verrigtingen, welke slechts onder zekere voorwaarden binnen verboden kringen mogen geschieden, waarmede men binnen de bij die

ordon-nanciën daargestelde verboden kringen mögt bezig zijn, worden gestaakt.

Art. 28. Indien de verrigtingen, in het voorgaand artikel bedoeld, de zoodanige zijn, a!s waarover in artikel 22 wordt gehandeld, moeten zij, die daarmede bezig zijn, den eerst-aanwezenden Genie-Officier daarvan kennis geven.

Na verkrijging van de bij dat artikel bedoelde, op die kennisgave gebaseerde verklaring, kunnen zij de gestaakte werkzaamheden weder aanvangen.

Art. 29. Indien de verrigtingen, in artikel 27 bedoeld, andere zijn dan die, waarover in artikel 22 wordt gehandeld, en dus onder de zoodanige behooren, die krachtens de be-palingen van deze verordering niet dan na bekomen toestem-ming mogen plaats hebben, moeten zij, welke die verrigtin-gen doen uitvoeren, binnen dertig daverrigtin-gen na het verschijnen van het tijdstip, in artigel 27 vermeld, aan den Chef van het Departement van Oorlog indienen een plan van het werk, met opgave van de afmetingen en van de bouwstoffen, welke daartoe reeds zijn en nog zouden worden gebruikt, of wel eene opgave van de soort en het aantal van de houtgewassen, die reeds zijn en nog zouden worden geplant, en van de oppervlakte, welke reeds is of nog zoude worden beplant.

Deze indiening geschiedt tegen overgave van een bewijs van ontvangst.

Art. 30. Zoo spoedig mogelijk, en uiterlijk binnen ne-gentig dagen na verloop van den termijn van dertig dagen, m het voorgaand artikel vermeld, wordt aan ieder, die het plan met de vereischte opgave, of wel de opgave omtrent de beplantingen heeft ingezonden, bij beschikking van den Chef van het Departement van Oorlog te kennen gegeven, of hij het begonnen werk, zooals het was voorgenomen, of wel met wijzigingen, of wel in het geheel niet, mag voleindigen en het reeds gemaakte gedeeltelijk of geheel moet wegruimen.

In deze beschikking worden de artikelen dezer ordonnancie genoemd, op grond waarvan zij genomen wordt.

Is de beschikking niet binnen den bepaalden termijn

ge-nomen, dan kan het begonnen werk, zooals het was voorge-nomen , worden voltooid.

Art. 39. Wanneer de werken, op het tijdstip, vermeld in artikel 27, onderhanden, de zoodanige zijn, tot het daar-stellen waarvan de Chef van het Departement van Oorlog, ingevolge de bepalingen van deze verordening, verlof ma?

geven,, kan hij toestaan, dat de staking der werkzaamheden, aan het slot van het artikel vermeld, niet plaats hebbe, doch tevens de inlevering der plans en opgaven, in artikel 29 voorgeschreven, vorderen.

Art. 40. Ingeval zich onder de werken, op het tijdstip, vermeld in artikel 27, onderhanden, zoodanige bevinden, die volgens de voorgaande bepalingen van deze verordening, in het geheel niet, of niet zooals het voornemen daartoe bestond, voltooid zouden mogen worden, behoudt de Gouverneur-Generaal zich voor, het verlof tot de voltooijing te geven, onder beding, dat de belanghebbenden afstand doen van alle regt op schadevergoeding voor het geval, dat cle werken la-ter ingevolge artikel 25 mogten worden weggeruimd.

Art. 41. De verzoekschriften tot het verkrijgen der in deze verordening bedoelde vergunningen moeten behelzen eene naauwkeurige opgave van de plaats, de afmetingen en de bouwstoffen van het te maken werk, of van de plaats, de soort en het aantal der te planten houtgewassen, zoomede van de oppervlakte, welke zou worden beplant.

Zij moeten gerigt worden, voor de vergunningen bedoeld bij artikel 20, aan den Chef van het Departement van Oorlog ; voor die bedoeld bij artikel 21, aan den Gouverneur-Generaal, en ingediend door tusschenkomst van het Hoofd van het plaatselijk bestuur en het Departement van Oorlog.

Bij weigering van eenig verzoek door den Chef van het Depar-tement van Oorlog, blijft er beroep op den Gouverneur-Generaal.

Art. 42. De verzoekschriften, in het voorgaand artikel vermeld, zijn vrij van zesrd.

De beschikkingen daarop worden kosteloos uitgereikt. Ins-gelijks zijn van zegel vrijgesteld :

de staten, uittreksels van staten, kennisgevingen, akten, plans, opgaven en verklaringen, in deze verordening genoemd.

Art. 43. De plaatselijke Militaire komraandanteu en ove-rige Officieren der plaatselijke staven, benevens de eerst-aan-wezende Genie-officieren of als zoodanig fungeren den, zijn bevoegd, ten einde zich te overtuigen, dat geene verrigtingen in strijd met de bepalingen dezer verordening geschieden of geschied zijn, zich te begeven op de perceelen, gelegen bin-nen de verboden kringen en in de daarbinbin-nen staande ge-touwen.

Art. 44. • Wannneer de in het voorgaand artikel vermelde Officieren zich op de perceelen en in de gebouwen, in dat artikel bedoeld, begeven, moeten zij vergezeld zijn van het Hoofd van plaatselijk" bestuur of den ambtenaar, die hem vervangt.

Art. 45. De bewoners of gebruikers, der perceelen en bouwen, in artikel 43 vermeld, zijn verpligt de daar ge-noemde Officieren, vergezeld als in artikel 44 is gezegd, op de erven en in de gebouwen, die zij in gebruik hebben of bewonen, toe te laten, mits ten minste vier-en-twintig uren te voren door het Hoofd van plaatselijk bestuur van de komst der gemelde Officieren schriftelijk zij kennis gegeven.

Ingeval zich de bewoners of gebruikers weigerachtig be-toonen, zich hiernaar te gedragen, gelden ;de bepalingen, welke zijn vastgesteld in de artikelen 1 3 , 14 en 1 5 , ten aanzien der daar bedoelde weigering van bewoners of ge-bruikers.

Art. 46. Bij het ontdekken van eene plaats hebbende of plaats gehad hebbende verrigting, in strijd met de bepalingen dezer verordening, maakt de bovenvermelde Officier deswege proces-verbaal op, dat door den ambtenaar, die hem ingevolge artikel 44 vergezelt, mede wordt onderteekend en waarmede wordt gehandeld overeenkomstig de voor den betrokken per-soon geldende voorschriften van strafvordering.

Art. 47. Die op eene of andere wijze, in strijd met de bepalingen dezer verordening, eenig werk heeft gemaakt of

doen maken, of houtgewassen heeft geplant of doen planten, wordt gestraft met eene geldboete van vijf-en-twintig tot honderd gulden.

Voorts beveelt de Begter tevens, dat het alzoo gemaakte, geplante of geplaatste, binnen eenen door hem te bepalen tijd, welke zoo kort mogelijk en nimmer langer dan één jaar zal mogen wezen, worde weggeruimd, met verklaring, dat zulks, alsdan niet geschied zijnde, op kosten van den veroordeelde van wege den lande zal kuunen geschieden.

Art. 58. De verbods- en strafbepalingen dezer verorde-ning zijn van toepassing, hoezeer de staten en plans, in de artikelen 11 en 20 vermeld, niet zijn afgewerkt.

Art. 49. De resolutie van den Gouverneur-Generaal ad interim in rade van 20 January 1836 no. 2 (Staatsblad no.

3), het Gouvernements besluit van 8 Maart 1848 no. 9 (Staatsblad no. 13), in hun geheel, mitsgaders alle andere verordeningen, voor zoo verre zij met deze verordening in strijd zijn, zijn met den dag, waarop deze in werking treedt, vervallen.

Ampliatie en alteratie van de instructie

In document MR. J. SIBENIUS TRIP, (pagina 143-154)