• No results found

en collatérale succession, bedoeld bij de ordonnancie van 3 Lente-maand 1810,

In document MR. J. SIBENIUS TRIP, (pagina 120-130)

voortaan in Kederlandsca-Indië moet worden voldaan, ten behoeve van den lande, door alle met inlanders gelijk-gestelde personen.

Publicatie dd. 20 December 1852, staats-blad no. 79.

Bij bovengenoemde Publicatie is goedgevonden en verstaan : 1°. Te bepalen:

dat de belasting op alle legaten en collatérale succession in de ordonnancie van 3 Lentemaand 1810 bedoeld, voortaan in Nederlandsck-Indië, door alle met inlanders gelijkgestelde personen moet worden voldaan, ten behoeve van den lande;

en dat, behoudens nadere beschikking, ook de boeten en confiscation, uit overtreding van bovengenoemde belastings-bepalingen volgende, ten bate van den lande zullen komen.

2°. Enz.

Bepalingen uit de ordonnancie van 3 Lentemaand 1810.

Art. 1. De 20e penning zal geheven worden op een egale voet van alle gelden en goederen, roerende en onroerende, geene hoegenaamd uitgezonderd, die iemand bij testament, codicil, legaat of gifte onder den levenden , dan wel ab intes-tato in de opklimmende en zijliniën zal komen te erven of te verkrijgen, en Eds. 200 of daarboven waardig zijn, daar-onder ook gerekend halve broeders en zusters, wel te verstaan, wanneer dezelve van één vader of moeder zijn geteeld.

Doch wanneer de gelden of goederen bij institutie, fidei-commis, legaat of andere making, hoe ook genaamd, aanko-men aan vreemden, zal worden betaald dubbeld, of den tien-den penning van alle dezelve geltien-den of goederen, zonder onderscheid, uitgezonderd alleen, wanneer die goederen geen Rds. 100 waardig zijn, mitsgaders hetgeen man en vrouw

van elkai)deren komen te aquerereii, welke in alle gevallen met de betaling van den 2 0s t e n penning zullen volstaan.

Zullende in geval van onzekerheid, of de goederen aanko-men aan vreemden, dan wel zoodanige personen, die aan den donateur of testateur vermaagschapt zijn, het dubbeldof den tienden penning moeten worden betaald tot de verkrijger zijn vermaagschap aan den donateur of testateur zal hebben bewezen, wanneer aan hem het meerder betaalde dan den 2 0s t e n penning zal worden gerestitueerd.

Art. 3. Dit middel zal geheven worden van alle Chine-zen , Mooren en Inlanders, geene Javanen zijnde, die legaten of erfenissen van andere onchristenen verkrijgen, uitgezonderd den vrijdom van slaven. (])

Art. 15. Doch wanneer eenig persoon komt te overlijden, niets of te zoo weinig nalatende, dat daarvan geen coüate-raal behoeft te worden betaald, gelijk meermalen omtrent kinderen voorvalt, zoo zullen de ouders, voogden, executeu-r e n , lijkaauvaaexecuteu-rdeis, ofte die zulks andeexecuteu-rs incumbeeexecuteu-rt, veexecuteu-r- ver-pligt zijn, zulks binnen zes maanden (s) na het overlijden aan te geven als voren (3), en daarbij schriftelijk onder pre-sentatie van eede verklaren, dat de overledene geene goederen hoegenaamd heeft nagelaten, waarvan ingevolge deze ordon-nantie, het middel van het collateraal zoude moeten worden betaald, op poene als voren.

Binnen drie maanden, na het doen van de voorschreven aangifte, zal het middel moeten worden betaald ten kantore van den collecteur, waarvoor de executeurs gehouden zullen zijn zorg te dragen. (4)

(') Zie 1°. der bovenvermelde publicatie.

(2) Aldus gewijzigd bij 2o. der genoemde publicatie.

t,3j Aan den ontvanger van het regt van successie.

(4) De ordonnancie van 10 October 1863, staatsblad no. 131, houdt de navolgende bepaling in: Al. 3. Bij niet voldoening aan de bij artikel 15 der ordonnancie van 3 Lentemaand 1810 voorgeschrevene verpligtingen, wordt aan de nalatigen naar bevind van zaken opgelegd eene boete van vijf tot vijftig gulden.

middelen op Java en Madura. Publicatie dd. 18 October 1853, staatsblad no. 86.

Art. 18. De pachters en bij het bestuur erkende onder-pachters zijn bevoegd, met goedkeuring der betrokkene hoofden van gewestelijk bestuur, zoo veel ondergeschikten en bedien-den, ten behoeve der pacht, in dienst te nemen, als noodig is, onder gehoudenis evenwel, om aan die autoriteiten opte geven de namen en standplaatsen dier ondergeschikten en bedienden, zoomede de veranderingen onder hen voorvallende, op verbeurte voor elk verzuim eener boete van vijf-en-twintig tot één-honderd gulden.

Op verbeurte eener gelijke boete zijn de pachters en de onderpachters verpligt, hunne bedienden te voorzien van behoorlijke, bij de politie geregistreerde bewijzen van aan-stelling, welke die bedienden steeds bij zich moeten hebben, om ten allen tijde te kunnen worden vertoond, op strafte van gevangenis, den tijd van acht dagen niet te boven

gaande.

Geene personen kunnen als ondergeschikten of bedienden van pachters of onderpachters op eenige plaats worden ge-steld, dan de zoodanige, welke bevoegd zijn dair te verblijven of zich te vestigen.

Art. 19. De pachters, onderpachters, hunne vertegen-woordigers, zaakgelastigden, ondergeschikten en bedienden moeten zich steeds ordentelijk en bescheiden gedragen en vooral bij het verleenen van verlof-briefjes, bij het doen hunner heffingen, nasporingeu en onderzoek, de meest mogelijke bereidvaardigheid betoonen, en alle noodige ophelderingen en teregtwijzingen geven, ter voorkoming zoo- veel mogelijk van klagten en geschillen, alles op verbeurte eener boete, niet te boven gaande vijf-en-twintig gulden.

ten van rundvee en buffels. Staatsblad 1849, no. 52, L

a

. A, gewijzigd bij de staatsbladen 1851, no. 62, art. 3 ; 1856, no. 68, art. 4; en 1865, no. 121.

Art. 1. De pachter zal het regt hebben om van al het rundvee, in de residentie of afdeeling geslagt, of naar de reede gebragt wordende, om aldaar geslagt, dan wel uitge-voerd te worden, te helfen de volgende belasting:

Voor een buffel, koe, stier of os, twee gulden.

Voor een kalf een gulden. (!)

Art. 2. Iemand die bevonden wordt eenig in den hoofde dezes genoemd vee te hebben geslagt, zonder dat daarvoor de geregtigheid aan den pachter is voldaan, hetwelk door eene van den pachter te ontvangen licentie zal moeten blijken, zal verbeuren eene boete, niet te bovengaande vijf-en-twintig gulden voor elk beest.

Eene gelijke boete zal verbeurd worden door de zoodani-gen, die eenig levend vee, in deze bedoeld, zonder bekomen licentie van den pachter, naar de reede vervoeren, zullende het departement der inkomende en uitgaande regten zoodanig vee aan den boom niet mogen laten doorgaan, ingeval de licentie van den pachter niet kan worden vertoond.

Art. 3. Niemand wie hij ook'zij, zal van de betaling dezer belasting zijn uitgezonderd, en mitsdien ook niet de landeigenaren, bijzondere personen en leveranciers van het gouvernement; ook de inlanders welke gezonde buffels slagten voor eigen gebruik, bij gelegenheid van godsdienstige" en andere plegtigheden, worden verstaan in deze geregtigheid onderworpen te zijn.

(») Aldus gewijzigd bij .art. 3, staatsblad 1851, no. 62.

Art. 4. Voor ieder rundbeest, hetzij koe, os of buffel, dat moet geslagt worden, omdat het verminkt is geworden, zal de eigenaar echter kunnen volstaan met aan den pachter te betalen eene belasting van een gulden ; zullende in zoodanig geval nogtans de eigenaars dit moeten bewijzen, ten genoege van den pachter. (a)

Art. 5. De pachter zal gehouden zijn eenen gemagtigde te hebben in ieder district van de residentie, en op plaatsen, door het plaatselijk bestuur te bepalen, opdat de ingezete-nen niet worden verpligt, zich van hunne woningen ver te verwijderen, ten einde eene licentie te verkrijgen, en aan den pachter de verschuldigde geregtigheid te betalen, op verbeurte eener boete,-de som van vijftig gulden niet te bovengaande.

Art. 6. De pachter of zijne gemagtigden zullen geen verlof mogen verkenen tot het slagten van eenig, in den hoofde dezes genoemd vee, wanneer aan hen niet genoegzaam zal zijn gebleken, dat hetzelve een wettig eigendom van den-genen is, die de licentie tot slagten vraagt, tot staving waarvan deze aan den pachter zal behooren te vertooneu een bewijs van den wijkmeester, de hoofden van den kampong of dessa, dan wel van twee getuigen. Ingeval van eenig ge-grond vermoeden, dat zoodanig vee ontvreemd is, zullen zij daarvan onverwijld aan de eerst aanwezende civiele autoriteit kennis geven; zij zullen mede geen verlof mogen verleenen tot het slagten van koeijen en van wijfjes buffels, die nog jongen kunnen voortbrengen, ook niet van wijfjes kalveren, alsmede niet van witte buffels, hetzij mannetjes of wijfjes, die nog tot den arbeid gebruikt kunnen worden, evenmin tot het°slagten van karbouw madjer of zoodanige buffels, die

alhoewel jong, echter voor de voortteeling niet geschikt zijn, tenzij vooraf een schriftelijk bewijs van het politie-hoofd, tot staving dat dit laatste werkelijk zoo zij, te hebben ge-vraagd en erlangd.

Tegen de bepalingen in dit artikel handelende, zal de (i) Aldus gewijzigd bij staatsblad 1865, no. 121.

pachter telken reize verbeuren eene boete, niet te bovengaande honderd gulden.

Ter betere bereiking van het hier voorgeschrevene wordt bij deze bepaald, dat op verbeurte eener boete drie hon-derd gulden niet te bovengaande, door den pachter geene licentie tot het slagten van eenig hoornvee zal mogen worden verleend, alvorens door den wijkmeester, kampongs of dis-tricts-hoofd het te slagten beest van een door de plaatselijke autoriteit vasttestellen merk zal zijn gebrand, ten bewijze van keuring. (x)

De pachter is voorts ten aanzien van inkoopen en verkoo-pen van buffels of koebeesten, even a!s alle anderen, aan de bepalingen onderworpen, dienaangaande vastgesteld bij besluit van den Sisten November 1829, no. 11, (staatsblad 1830, no. 22.)

Art. 7. De pachter en de leveranciers van vleesch, zullen op geene andere plaatsen hun vee mogen slagten dan op die, welke daartoe met voorkennis en goedkeuring van het plaat-selijk bestuur zijn bestemd, op verbeurte eener boete niet te bovengaande vijf-en-twintig gulden voor elk beest, dat elders mögt zijn geslagt.

Art. 9. Niemand zal eenig geslagt beest of gedeelten van dien met vet mogen bekleeden, maar zullen dezelve moe-ten gelamoe-ten worden in hunnen natuurlijken staat ; men zal ook geen ziek vee vermogen te slagten, veel minder vleesch ver-koopen van vee hetwelk gestorven is, op verbeurte eener boete niet te bovengaande een honderd guMen, door den slag-ter of verkooper, en van eene gelijke boete, door den pach-ter te betalen, indien hij daarvan kennis heeft gedragen en zulks niet belet, of daarvan geene aangifte heeft gedaan.

Art. 10. Niemand mag eenig geslagt vee, hetwelk naar de reede gezonden is geworden, weder aan wal brengen op verbeurte eener geldboete niet te bovengaande vijf-en-twintig gulden.

(*) De overtreding van deze bepaling behoort niet tot de competentie van den poiitie-regter.

Al het zoodanig teruggebragt vleesch zal dadelijk in zee moeten geworpen worden.

Art. 11. Eindelijk zal de pachter zich moeten gedragen naar de algemeene pachtvoorwaarden, voor zoo verre dezelve op de onderwerpelijke pacht toepasselijk zijn. C1)

Voorwaarden voor de pacht van het slag-ten van varkens. Ordonnancie v a n 4 October 1864. Staatsblad no. 143.

Art. 1. De pachter heeft het regt om van elk varken, dat binnen het pachtgebied gesiagt of naar de reede ge-bragt wordt, te heffen de belasting van een gulden.

Art. 2. Ieder, die bevonden wordt een varken te hebben gesiagt of eene poging tot uitvoer daarvan te hebben aange-wend, zonder dat daarvoor de belasting aan den pachter is voldaan, waarvan uit eene door of namens dezen te verkenen licentie moet blijken , verbeurt eene boete niet te bovengaande vijf-en-twintig gulden voor elk beest.

Het departement der inkomende en uitgaande regten waakt, dat geen varken voor den vervoer jnaar de reede, den boom doorga, zonder licentie van den pachter.

Art. 3. Op verbeurte eener boete, de som van vijf-en-twintig gulden niet te bovengaande, is de pachter gehouden op elke plaats binnen het pachtgebied, waar dit door het hoofd van gewestelijk bestuur noodig wordt [[geoordeeld, een gemagtigde te hebben, opdat de ingezetenen niet worden ver-pligt zich ver van hunne woningen te verwijderen, ten einde eene licentie te verkrijgen en de verschuldigde ^belasting te betalen voor de slagt van een varken.

Art. 4. Overigens moet de pachter zich gedragen naar het reglement voor de verpachting van 's lands middelen gearres-teerd bij publicatie van den 16^n Octoberi853, (staatsblad no. 86), benevens de daarin sedert gebragte of later te bren-gen wijziginbren-gen, voor zoo verre zijne regten en verpligtinbren-gen daarmede in verband staan. (J)

i}) Zie bladz. 96.

vaarten en Tolbruggen. Staatsblad 1849, no. 52, la. E. aangevuld bij staatsblad 1864, no. 146 en art. II, der ordonnancie van 12 'Nov. 1867, no. 148.

Art. 1. De pachters zullen op elke der bestaande en ge-oorloofde overvaarten en tolbruggen, mogen heffen de be-lasting, bepaald bij het volgende tarief:'

Voor een rijtuig met 4 wielen, bespannen met 4 paarden f 1 : 0 0 . // // n n n a a i/ Z n » 0 : 7 5 . // // // // 2 i' .n n 2 'i " 0 : 5 0 . // // // // // /,/ a n \ n a 0:25.

// // boeren wagen s met 4 wielen '/ // 4 n n 0 : 5 0 . n // // » // // - n » 1 n a 0 : 2 5 . // // // // // // // // 4 buff, of oss. // 0 : 5 0 . n // // // // // * // 2 id. of id. // 0 : 1 5 . '/ // kar of pedati // 2 // // 2 id. of id. n 0 : 1 0 . // // n v n a n n 1 paard. // 0 : 0 6 . // w // // // « // // 1 buf. of os. * 0 : 0 4 . (De drijver of geleider daaronder begrepen, en wat de rijtuigen

betreft, ook de passagiers, koetsiers en voorloopers.) (l)

"Voor een Europeaan of daarmede gelijk gestelde te paard / 0:08.

n n Inlander // » » " 0:02.

'/ // beladen paard, os of buffel met geleider // 0:04.

» // onbeladen // i n n u n 0:02.

a n kalf, varken of schaap met geleider * 0:02.

n a geit of bok n » » 0:02.

» n voetganger met goederen » 0:01.

a a n zonder goedereu * 0:0-^.

C) Aan het slot dezer voorwaarden is bepaald, dat voor voetgangers, dienende tot het vervoeren van karren en •boerenwagens met goederen beladen, per hoofd zal betaald worden 10 cents bij het passeren der tolbrng te Kedong-Badak. (Buitenzorg).

De tol een maal betaald zijnde, zal men op den zelfden dag voor de tweede maal, doek niet meer, kunnen overvaren of overrijden, zonder te betalen.

Zullende door den pachter een bewijs aan den belangheb-bende moeten worden afgegeven, ten blijke dat de belasting bij de eerste doortogt is voldaan.

Voor alle onbeladen terugkeerende draag-of trekbeesten, al is het op eenen anderen dag, zal niets hoegenaamd mogen worden geheven, en evenmin voor kinderen beneden de acht jaren, mits vergezeld zijnde van een persoon, die de tol voor zich zelven betaalt. Van des avonds acht, tot des ochtends vijf uren, zal het dubbeld der bepaalde heffing mogen worden gevorderd ; overigens moet dit tarief als maximum beschouwd worden en vermag de pachter wel minder, maar geenszins meerder dan de hierbij bepaalde heffingen te eischen.

Art. 7. Van de betaling der overvaarten, tollen, sluizen bruggen en overtoomen, zijn geheel vrijgesteld de plaatselijke resident, de assistent-resident, de inlandsche regenten en rijksgrooten, de kontroleurs der landelijke inkomsten, en voorts in het algemeen alle opzieners in dienst van het Gouvernement geëmploijeerd, mitsgaders de dienaren der politie, mits telkens behoorlijk voorzien zijnde van een schriftelijke vrijstelling door, of namens den resident afgegeven ; voorts alle militaire trans-porten, 's Gouvernements postkarren, koeriers, estafetten en ledig terugkeerende postpaarden, alle Gouvernements goederen, praauwen en karren zonder onderscheid, het zij dezelve in dienst van het Gouvernement staan, dan wel aan den aannemer van bruggen en wegen toebehooren, en met grind en puin of andere bouwstoffen, ter verbetering der bruggen en wegen, beladen zijn, of ten behoeve van 's Gouvernements werken gebezigd worden, mits de noodige bewijzen overleggende, dat al deze goederen, praauwen en karren, werkelijk aan het Gou-vernement toebehooren, of ten dienste van hetzelve gebezigd worden.

Art. 8. De pachters der tolbruggen, sluizen en overvaarten, en hunne ondergeschikten, zullen bij zware afwateringen aan

<de vaartuigen en vlotten, zoodra zulks gevorderd wordt, de noodige bijstand en hulp verleenen ; zij zullen dus moeten zorgen, dat de tot hun veer benoodigde ponten en vaartuigen met derzelver touwen en gereedschappen, zich in eenen goe-den staat bevingoe-den, en dat zoo wel bij dag als bij nacht het vereischte werkvolk tot het overzetten van personen en goederen aanwezig i s , opdat zonder dringende noodzakelijk-heid, volstrekt geen nutteloos oponthoud veroorzaakt worde, alles op verbeurte eener boete niet te bovengaande vijftig gulden , ter bepaling van den regter.

Ouder overvaarten en overzetten, wordt met betrekking tot rijtuigen, wagens en karren,, zoowel bij dit als bij de vorige artikelen, verstaan het overbrengen der voertuigen van de postloods aan de eene zijde tot die aan de andere zijde der rivier. (l)

De pachters en hunne borgen zijn verantwoordelijk voor alle schade en verliezen, welke uit den slechten staat der veeren zullen voortvloeijen, onverminderd de betaling eener geldboete als boven.

Art. 9. Om de pachters der tolbruggen, sluizen en over-vaarten , des te beter van hun regt te verzekeren, zal het aan niemand, onder welk voorwendsel ook, vrijstaan om per-sonen, niet onmiddelijk tot zijn gezin behöorende, of goe-deren van vreemdelingen, binnen den afstand van een paal van een wettig opgerigt veer, met zijne schuit of vlot overtezet-t e n , noch overtezet-toovertezet-t vervoer van personen en goederen, zijne vaar-tuigen of vlotten te leenen o f t e verhuren, alsmede zijne draag- en trekbeesten achter de vaartuigen van het veer vast te binden, en alzoo de rivier te laten overzwemmen, tenzij de pachter zulks uitdrukkelijk toesta, op verbeurte eener geld-boete van drie gulden ten voordeele van den pachter.

Het is evenwel aan de inlanders toegestaan, om van hunne eigen vlotten of vaartuigen tot den overvaart gebruik te maken, voor zich zelven, bun srezin en hunne goedereu, mits den

(l) Deze alinea is bij staatsblad 1864, no. 146, aan het artikel toe-gevoegd.

pachter vooraf daarvau kennis gevende, alsmede om de rivie-ren over te zwemmen of doortewaden, zonder aan den pach-ter eenige belasting te betalen, en zal hij zulks vorderende , eene boete verbeuren, niet te bovengaande een honderd gulden.

Art. 10. De pachters zullen het regt hebben om den zoo-danige die zich aan de betaling der tolgeregtigheid onttrekt, of weigerachtig blijft, dezelve te voldoen na dat aan hem het tarief der tollen zal zijn vertoond, den doorgang te be-letten, en desnoods den persoon, het riituig, de praauw, het vee of de goederen aan te houden, waarna hij dadelijk daarvan kennis zal geven aan de plaatselijke autoriteit en zal door dezen, eene boete den overtreder worden opgelegd, van niet meer dan twintig gulden, ten behoeve van den pachter.

Art. 12. De pachters zullen zich voor het overige stip-telijk moeten gedragen naar de algemeene pachtvoorwaarden, voor zoo veel dezelve op deze pacht toepasselijk zijn. (i)

t Art. I I der ordonnance van 12 November 1867. Staat-blad. no. 148.

De pachter moet zorgen dat het tarief der overvaart-be-lasting, gewaarmerkt door het hoofd van het gewestelijk bestuur, steeds ter plaatse der overvaart op eene zigtbare plaats aan de beide oevers aanwezig zij', op verbeurte van eene boete van vijf-en-twintig gulden voor elk verzuim.

Voorwaarden voor de pacht van het

In document MR. J. SIBENIUS TRIP, (pagina 120-130)