• No results found

landers C 1 ) overtredingen inhoudende, waarvan de kennisname tot de

In document MR. J. SIBENIUS TRIP, (pagina 71-89)

com-petentie van den politie-regter be-hoort.

Art. 107. Ieder, die in eene reispas eenen valschen naam ^ ™'rse*"

aanneemt of als getuige medewerkt om de reispas onder den E r s e n g î valschen naam te doen afgeven, wordt gestraft met dwang- t mss c h r'f t e n arbeid buiten den ketting van drie. maanden tot één jaar. i~)

De herbergiers en de logementhouders, die, des bewust, de personen, die bij hen hunnen intrek nemen, op hunne door het bevoegd gezag daartoe aangewezen registers inschrij-ven onder valsche of verdichte namen, worden gestraft met ten arbcidsiellitig aan de publieke werken voor den kost zonder loon van zes dagen tot één. maand.

Art. 1 3 1 . Ieder refter of ambtenaar van het openbaar,, Tau mis"

~ i bruut van

ge-ministerie of van de politie, ieder ambtenaar der administra-zag -tieve magt, (3) die zich, zonder inachtneming der bij alge-meene verordening voorgeschreven formaliteiten, dringt in de woning van een ingezeten, w'ordt gestraft mét geldboete van ackt tot lionderd gulden.

Art. 139. Teder openbaar ambtenaar, (3) die in de u i t o e -0Jaj V ^ * fening zijner bediening treedt zonder den eed te hebben g ^ ^ ó d r afgelegd, kan te dier zake worden vervolgd en wordt alsdan ^ ™nkrfe gestraft met geldboete van acht tot vijf-en-zeventig gulden. i^0eeihtli

(') Dit strafwetboek is blijkens art. 3 der ordonnancie dd. 6 Mei 1872 (staatsblad no. 85), zoo lang daaromtrent niet nader zal zijn voor-zien, ook van toepassing op Iulandsohe Christenen.

(") De feiten bedoeld bij al. 1, behooren tot de kennisname van den landraad.

(3) Indien deze behoort tot de personen bedoeïd bij de staatsbl. 1867 no. 30, 1869 no. 27 en no. 101. (Zie bladz. 4) is de,politie-regter niet competent.

Beieedigiii- ^ r t . 159 J)e beleediging door woorden, gebaren of be-weiddadig- drei^iii^en , van een bedienend beambte, een agent der

open-hedcn tegen D ö > • •

het openbaar i ja r e m a„ t 0f e e n ondergeschikten bediende ot beambte van

gezag e n te- ö ° . . .

genaeop-u-J politie. in of ter gelegenheid van de waarneming zijner

bare magt. " " r ' ° . ü _

bediening, wordt gestraft met geldboete van acht tot honderd gulden.

Art. 160. De straf is te« arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van zes dagen tot één maand, zoo de in het vorige artikel vermelde beleediging wordt gerigt tegen een bevelhebber der openbare magt,

Art. 1 6 1 . I n de gevallen, vermeld in de artt. (157, 158) en 1 6 0 , kan de schuldige, behalve tot de bedreigde straf, worden veroordeeld om de beleedigende uitdrukkingen in t e trekken, hetzij op de eerste teregzitting, hetzij schriftelijk, en de straf wordt alsdan gerekend eerst in te gaan op den dag, dat die intrekking plaats heeft.

Art. 1 6 2 . I n het geval van art, 159 kan de schuldige evenzoo, behalve t o t geldboete, worden veroordeeld om de beleedigende uitdrukkingen in te trekken, en, bij vertraging of weigering, daartoe door lijfsdwang worden genoodzaakt.

weigering Art. 168. Ieder bevelhebber, ieder officier of onderofficier

van eens wet- , . . , . , - . - _

tig verschal- v a n de openbare magt, die weigert, m voldoening aan eene

digde dienst. . . . . . » -. j -.

wettige opvordering van het burgerlijk gezag, de onder zijn bevel staande magt te doen'handelen, kan worden gestraft met ten arbeid-stelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van één tot drie maanden.

Art. 1 6 9 . De getuigen, die eene valsche verontschuldi-ging aanvoeren, worden, onverminderd de straf in het alge-meen op het niet-verschijnen gesteld, (i) gestraft met ten arbeid-slelUng aan de publieke werken voor den kost zonder loon van zes dagen tot twee maanden.

ontviugting Art. 170. Wanneer er eene ontvlugting van gevangenen genen.6™' plaats heeft, worden de deurwaarders, de bevelhebbers of

l1)' Het niet verschijnen van getuigen voor den politie-regter is niet strafbaar gesteld.

onder-bevelhebbers van de openbare magt, die tot geleide dient of de posten bezet, de cipiers, bewaarders en alle an-dere personen, die met het geleide, het overbrengen of be-waren der gevangenen belast zijn, gestraft naar de volgende onderscheidingen.

Art. 3 7 1 . Zoo de ontvlugte beklaagd is van misdrijven, waartegen geen zwaardere straf dan voor Europeanen verban-ning , voor Inlanders dwangarbeid buiten den ketting is be-dreigd, of van overtredingen, of zoo hij krijgsgevangen is, worden zij, die met zijne bewaring of zijn geleide belast zijn, gestraft, ingeval van nalatigheid, met ten arbeid-siel-ling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van zes dagen tot tvjee maanden, e n , ingeval van oogluiking, met dwangarbeid buiten den ketting van zes maanden tot twee jaren. (J)

Zij, die, niet belast, met de bewaring of het geleide van den gevangene, zijne ontvlugting te weeg brengen of be-vorderen, worden gestraft met dwangarbeid buiten den ketting van zes dagen tot drie maanden.

Art. 192. Ieder bijzonder -persoon, die door feitelijkheden inbreuken

•> r . . •' op de vrije

of bedreigingen een of meer personen dwingt of verhindert ^°1ae„"™st"

de godsdienst uit te oefenen, de godsdienstoefeningen bij te wonen, zekere feesten te vieren, zekere rustdagen in a c h t t e nemen, en dientengevolge hunne werkplaatsen, winkels of magazijnen te openen of te sluiten, en zekere werkzaamheden te doen of na te laten, wordt daarvoor alleen gestraft met ten arbeid-stelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van zes dagen tot twee maanden.

Art. 193. , Z i j , die de uitoefening der eeredienst beletten, vertragen of storen door onrust of wanorde, veroorzaakt in de kerken, tempels of andere plaatsen, bestemd of werkelijk dienende tot de uitoefening der eeredienst, worden gestraft met ten arbeid-s telling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van zes dagen tot drie maanden.

(') Het laatste geval en dat bedoeld bij alinea 2 behooren niet tot de competentie van den politie-regter.

Bedelarij. Art. 20ê. Z i j , d i e , ofschoon tot werken in staat, zich gewoonlijk overgeven aan bedelarij, worden gestraft met ten arbeid-slelling aan de publiehe werken voor den kost zonder loon van één tot drie maanden.

Wanneer zij buiten de plaats hunner woning worden a a n -gehouden, worden zij gestraft met dwangarbeid buiten den ketting van zes maanden tot twee jaren. (l)

^oeMiige Art. 230. Slagen, die geenerlei ziekte of onbekwaamheid tot persoonlijken arbeid en geene of slechts onbeduidende kwetsuren tengevolge hebben, worden gestraft met ten arbeid-stelling aan de publieke zoerken voor den kost zonder loon van zes dagen tot drie maanden, of geldboete van ten hoogste één honderd gulden. \~)

kwetauX, A r t- 2 3 7 > I e d e r' d i e u i t onbedrevenheid, onhandigheid, slagen. onvoorzigtigheid, onoplettendheid, nalatigheid of verzuim van inachtneming van algemeene verordeningen, reglementen en keuren van politie, onwillig iemand doodt of iemands dood veroorzaakt, wordt gestraft met dwangarbeid buiten den ketting van drie maanden tot twee jaren en geldboete van vijf-en-twintig tot drie honderd gulden. (3)

Art. 238. Zoo de onbedrevenheid, onhandigheid, onvoor-zigtigheid, onoplettendheid, nalatigheid, of het verzuim van

(*) Het geval bedoeld bij alinea 2 behoort niet tot de competentie van den politie-regter.

(2) Ingevolge art. 245 zijn de slagen, bevolen bij algemeene ver-ordeningen en gelast door het openbaar gezag, niet strafbaar.

Slagen op het eigen oogenbiik, dat zij gepleegd zijn, geboden door den no'oddwang der wettige verdediging van zich zelf of' van een an-der, zijn volgens art. 246 mede niet strafbaar.

Ouder cle gevallen van dezen nooddwang der verdediging zijn be-grepen de twee volgende:

1». zoo de slagen worden toegebragt des nachts bij het afweren van inklimming of van braak der sluitingen, muren of ingangen van een bewoond huis, of een bewoond gedeelte daarvan, of de aanhoorigheid van een dezer;

2». zoo het feit plaats heeft bij de verdediging tegen daders van diefstal met geweld gepleegd. (Art. 247).

(3) Behoort tot de competentie van den landraad.

inachtneming van algemeene verordeningen, reglementen of keuren van politie slechts kwetsuren of slagen tengevolge heeft, is de straf ten arbeid-stelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van zes dagen tot twee maanden.

"Wanneer de slagen geenerlei ziekte of onbekwaamheid tot persoonlijken arbeid en geene of slechts onbeduidende kwet-suren veroorzaken, is de straf gevangenis van ten hoogste drie dagen of geldboete van ten hoogste vijf-en-twintig gulden.

Art. 248. Ieder, die zich schuldig maakt aan openbare Aantasting schending der eerbaarheid, wordt gestraft met ten

arbeid-stelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van zes dagen lot drie maanden.

Art. 254. De vrouw, schuldig bevonden aan overspel wordt gestraft met ten arbeid-stelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van zes dagen tot drie maanden.

De man kan de uitvoering van deze veroordeeling stuiten door zijne vrouw weder vrijwillig bij zich te nemen.

Voor de vervolging ter zake van overspel is noodig de klagt van de beleedigde partij.

Art. 255. De medepligtige der overspelige vrouw wordt gestraft met ten arbeid-stelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon gedurende denzelfden tijd.

De eenige bewijzen, die tegen den beklaagde van mede-pligtigheid aan overspel worden toegelaten, zijn, behalve de ontdekking op heeterdaad, die, welke voortkomen uit brieven en andere stukken, door den beklaagde geschreven.

Art. 263. Ieder, die, tegenwoordig zijnde geweest bij de Misdrijven bevalling van eene vrouw, behoorende tot de Europesche S bevolking, niet doet de aangifte, waartoe hij verpligt is

volgens art. 39 van het reglement op het houden der registers van den burgelijken stand, binnen de bij de artt. 37 en 38 van dat reglement voorgeschreven termijnen , wordt gestraft met ten arbeid-stelling aan de publieke werken voor den Kost zonder loon van zes dagen tot drie maanden.

Art. 264. Ieder, die, een jonggeboren blijkbaar tot de 3

Europesche bevolking behoorend kind hebbende gevonden, niet handelt overeenkomstig de voorschriften van art. 43 van het in het vorig artikel genoemd reglement, wordt gestraft met de in het vorig artikel bedreigde straf,

inbreuken J ^ J 273, Zii, die, zonder voorafgaand verlof, wanneer dit

op cte ver- J ' ' o

ordeningen ;s voorbeschreven, een overledene doen begraven, worden

omtrent net ö ' °

begraven. gestraft met ten arbeid-stelling aan de publieke werken zonder loon van zes dagen tot twee maanden, onverminderd de vervolging der misdrijven, van welke de daders dezer over-treding in dit geval verdacht mogten worden.

Dezelfde straf wordt toegepast op hen, die, op welke wijze ook, handelen in strijd met de algemeene verordeningen, regle-menten of keuren betrekkelijk de te vroege begrafenissen.

Hoon,beiee- ^ 289. Schuldig aan de overtreding van hoon is hij,

üiging, enz. o ° °

die aan iemand, wie het ook zij, met het oogmerk om te beleedigen, eene bepaalde ondeugd ten laste legt.

Hoon, uitgesproken op openbare plaatsen of in openbare vereenigingen of opgenomen in ongedrukte geschriften, die zijn openbaar gemaakt door aanplakking, tentoon- oftekoop-stelling, verkoop of verspreiding, wordt gestraft met ten arbeid-stelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van ten hoogste één maand.

Art. 290. Elke andere niet in een in druk openbaar ge-maakt geschrift gepleegde beleediging, die niet het dubbele kenmerk van zwaarte en openbaarheid heeft, en waartoe geene aanleiding is gegeven door eene onmiddellijk voorafgegane uitterging, wordt gestraft met geldboete van ten minste een en ten hoogste drie gulden.

Art. 291. Geene vervolging ter zake van de feiten, ver-meld in de artt. (282), 289 en 290, wordt, behalve in de gevallen, bedoeld in de artt. 292 (en 293), ingesteld zonder klagt van de gelasterde, gehoonde of beleedigde partij.

Art. 292. De bepalingen'van art. (282 tot en met art.) 289 zijn ook toepasselijk op (laster en) hoon, aangedaan aan ge-stelde magten of aan ligchamen uit meer dan een persoon bestaande, al is het ook dat geen persoon uitdrukkelijk is

aangeduid, en onverschillig of die gestelde magten of ligcha-men in Nederland of in de Koloniën of bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen zijn gevestigd.

(x) Art. 297. Ieder, die eene hem niet toebehoorende zaak Diefstal arglistig wegneemt, is schuldig aan diefstal.

Art. 298. De wegneming van zaken door den man ten nadeele zijner vrouw, door de vrouw ten nadeele van haren man, door een weduwnaar of eene weduwe van zaken, die toebehoorden aan den overleden echtgenoot, door kinderen en verdere afstammelingen ten nadeele van hunnen vader, hunne moeder of verdere bloedverwanten in de opgaande linie, door den vader, de moeder of verdere bloedverwanten in de o p -gaande linie ten nadeele van hunne kinderen of verdere af-stammelingen, en door aangehuwden in dezelfde graden kan slechts aanleiding geven tot burgerregtelijke vergoeding.

Alle andere personen, die de gestolen voorwerpen geheel of ten deele helen, of tot hun voordeel aanwenden, worden gestraft als schuldig aan diefstal.

Art. 305. Met dwangarbeid buiten den ketting van één tot vijf jaren en ontzetting van de regten en bevoegdheden, vermeld in artikel 22, worden gestraft zij, die zich schuldig maken aan diefstal in een der volgende gevallen :

1°. als de diefstal wordt gepleegd op den openbaren > weg, zonder geweld of bedreiging ;

2°. als de diefstal wordt gepleegd bij nacht door meer dan één persoon op plaatsen, die niet als bewoonde huizen worden aangemerkt of daarmede gelijk gesteld; ij) 3°. als de dief een huis- of loonbediende i s ; zelfs als hij

(') Indien feiten, omschreven in de artt. 297 en volg, en behoo-rende tot de competentie van den politie-regter , zijn gepleegd door ambtenaren of ondergeschikte beambten en bedienden der politie, is het minimum der straf één maand t. a. a. d. p. w. v. d. k. z. 1. Zie art. 386, bladz. 60.

(2) Art. 306. Ais een bewoond huis wordt aangemerkt elk ge-bouw, elke woning, elke hut, zelfs die niet grondvast is, elke ver-blijfplaats, bestemd tot bewoning, ook zonder werkelijk bewoond te worden.

den diefstal pleegt tegen personen, die hij niet d i e n t , maar die zich bevinden hetzij in het huis van zijnen meester hetzij in het huis, waar hij zijnen meester volgt;

of als hij een werkman, gezel of leerling i s , in het huis, de werkplaats, den winkel of het magazijn van zijnen meester; of iemand, die in de woning, waar hij den diefstal pleegt, gewoon is te werken;

4". als de diefstal wordt gepleegd in eene herberg of een logement door iemand, die daarin is ontvangen.

Wanneer de waarde van het ontvreemde niet meer bedraagt dan vijf-en-twintig gulden, en de schuldigen nimmer ter zake van diefstal of van feiten, als omschreven in de §§ I en I I van de derde afdeeling van dit hoofdstuk en in art.

350 (a) zijn veroordeeld, worden dezen gestraft met ten arbeid-stelling aan de publieke werken voor den kost zonder

loon van één tot drie maanden. (2)

Poging tot deze misdrijven en overtredingen is strafbaar met de straf in de voorgaande alinea bedreigd. (2)

Art. 317. De diefstallen, niet afzonderlijk genoemd in 'deze afdeeling, de gaauwdieverijen en beursensnijdeiïjen

wor-den gestraft met dwangarbeid buiten wor-den ketting van drie maanden tot vijf jaren en ontzetting van de regten en bevoegdheden, vermeld in art. 22.

Wanneer de waarde van het ontvreemde niet meer bedraagt dan vijf-en-twintig gulden en de schuldigen nimmer ter zake van diefstal of van feiten, als omschreven in de §§ I en I I van de derde afdeeling van dit hoofdstuk en in art. 350 {})

Met een bewoond huis wordt gelijk gesteld alles, wat daartoe be-hoort, als: opene plaatsen, werven, schuren, spijkers, stallen, gebou-wen of getimmerten, daarin besloten, wat er het gebruik van moïe zijn, en ook dan zelfs, als zij binnen de algemeeue omsluiting of om-geving eene bijzondere sluiting hebben.

(!) § I behelst de misdrijven van opligting en stellionaat en § I I dat van misbruik van vertrouwen. Omtrent het misdrijf omschreven in art. 350 zie bladz. 57.

(2) In dit geval is de politie-regter competent.

clegenbeid

zijn veroordeeld, worden dezen gestraft met ten arbeid-stel-ling aan de publiehe werken voor den kost zonder loon van acht dagen tot drie maanden. (l)

Poging tot deze misdrijven en overtredingen is strafbaar met de straf, in de voorgaande alinea bedreigd. (l)

Art. 325. Met ten arbeid-stelling aan de publieke werken b™^™;:

voor den kost zonder loon van veertien dagen tot drie maanden wordt gestraft de koopman, die, bij regterlijk vonnis in staat van faillissement, mitsgaders h i j , die bij regterlijk vonnis in staat van kennelijk onvermogen verklaard zijnde, in de gevallen, waarin hem de verpligting daartoe bij de wettelijke

bepalingen is opgelegd, ofschoon behoorlijk geroepen, en zonder wettige verhindering, niet in persoon voor den regter is verschenen tot het geven v a n i n l i c h t i n g e n , of wel, ver-schenen zijnde, zich opzettelijk onttrekt aan het geven van die inlichtingen.

Art. 3 28. Met dwangarbeid buiten den ketting van drie Opi maanden tot vijf jaren, geldboete van één honderd tot vijf duizend gulden en ontzetting van de regten en bevoegdheden,

sld in art. 2 2 , wordt gestraft h i j , die zich, met het oogmerk om iemand voor het geheel of voor een gedeelte zijner bezittingen op te ligten, geld, geldswaarde hebbende papieren of andere zaken, verbindtenissen of kwijtingen doet afgeven, hetzij door gebruik te maken van valsche of verdichte namen of hoedanigheden, hetzij door valschelijk te doen geiooven aan het bestaan van ondernemingen of van eenigen invloed, eenig vermogen of crediet, hetzij door op te wekken de hoop op of de vrees voor eenigen uitslag van zaken, eenig toeval of andere hersenschimmige gebeurtenis, hetzij door het bezigen van eenige andere bedriegelijke middelen hoegenaamd.

Wanneer de waarde van het genotene niet meer bedraagt dan vijf-en-twintig gulden en de schuldigen nimmer ter zake van diefstal of van feiten, als omschreven in deze en de

vol-(!) In dit geval is de politie-regter competent.

gende paragraaf en in art. 350 (i) zijn veroordeeld, worden dezen gestraft met ten arbeid-stelling aan de publieke wer-ken voor den kost zonder loon van acht dagen tot drie maanden. (2)

Indien de bedriegelijke handelingen het kenmerk dragen van valschheid in geschrifte of van een ander misdrijf, waarop eene zwaardere straf dan ' de bij dit artikel bedreigde is gesteld, wordt die zwaardere straf toegepast.

Misbruik Art . 332, Ieder, die ten nadeels der eigenaars, bezitters

van vertrou- ' , „

wen- of h o u d e r s , opzettelijk v e r d u i s t e r t ot weerloos m a a k t , ot ook tot eigen voordeel verkoopt of aanwendt papieren, geldswaarde hebbende, gelden, koopwaren, kwijtingen, of alle andere ge-schriften eene verbindtenis of bevrijding inhoudende of andere roerende zaken, die hem alleen ter hand zijn gesteld bij wege van huur, van bewaargeving, van lastgeving, van bruiklee-n i bruiklee-n g , vabruiklee-n obruiklee-nderpabruiklee-nd, of tot eebruiklee-nigebruiklee-n betaald wordebruiklee-ndebruiklee-n of niet betaald wordenden arbeid, met verpligting om deze terug te geven of op te leveren, of om daarvan een bepaald gebruik te maken, wordt gestraft met dwangarbeid buiten den ketting van drie maanden tot vijf jaren, voor zooverre namelijk deze daden niet de kenmerken dragen van diefstal of van ontrouw in de waarneming van openbare bedieningen, noch tot die gene behooren, waartegen uit anderen hoofde eene zwaardere straf is bedreigd.

Wanneer de waarde van het verduisterde of weerloos ge-maakte, tot eigen voordeel verkochte of aangewende niet meer bedraagt dan vijf-en-twintig gulden en de schuldigen nimmer ter zake van diefstal of van feiten in deze paragraaf, in de voorgaande en in artikel 350 (x) zijn veroord

dezen gestraft met ten arbeid-stelling aan de publieks

wer-0) I n de bedoelde § § zijn omschreven de misdrijven van oplig-ting, stellionaat en misbruik van vertrouwen. Zie art. 350, op bladz.

57-(3) I n dit gevai is de poliüe-regter competent.

hen voor den host zonder loon van acht dagen tot drie maanden, (i)

Art. 335. Met ten arbeid-stelling aan de publieke werken p^ï?e0nfVe°

voor den host zonder loon van zeven dagen tot een maand m™'of 0

voor den host zonder loon van zeven dagen tot een maand m™'of 0

In document MR. J. SIBENIUS TRIP, (pagina 71-89)