• No results found

Ampliatie en alteratie van de instructie voor de onderscheidene vendukantoren

In document MR. J. SIBENIUS TRIP, (pagina 154-160)

op Java en Madura. Publicatie dd. 1 April 1840, staatsblad no. 41.

Art. 1. Alle openbare verkoopingen van roerende en on-roerende goederen, zullen niet anders mogen plaats vinden, dan door tusschenkomst der vendu-kantoren, op verbeurte van het dubbele vendu-salaris voor zoodanige goederen be-paald.

2. Van de geheele opbrengst van alle, bij openbare me-dedinging, hetzij al dan niet na voorafgaande oproeping der gegadigden, bewerkstelligde en niet voor rekening van het Gouvernement plaats hebbende verpachtingen of verhuringen van landerijen, suikermolens of andere fabrieken, van bazaars»

vischvijvers, houtgewassen, of van andere voortbrengselen

van landbouw en nijverheid, zoomede van den afstand of verkoop van onderpachten van 'sLands middelen, door de daartoe bevoegde pachters, ïhetzij. alle deze door de vendu-kantoren , dan wel door de notarissen, of door eenig ander' daartoe door de Wet bevoegden persoon, geschieden, zal aan dezelve vendukantoren, binnen den tijd van acht dagen, door den kooper of pachter, moeten betaald worden, het bij art.

3 te melden vendu-salaris, op verbeurte eener boete van het dubbele van dat salaris.

3. Genoemd salaris zal zijn :

1 percent tot en met de som van . . . . f 25,000 S/4 // van het meerdere boven / 25,000 t/m. // 50,000 1/2 » » « n * » 50,000 i n 100,000 3/8 // * n v „ u 100,000 u a 150,000 1/4 i * p v i u 150,000 u a 200,000

«n 1/8 » » » v n ir 200,000

5. Het zal echter aan de belanghebbenden vrijstaan, om de bij het 2de art. hierboven bedoelde verpachtingen, verhu-ringen, afstanden of verkoopingen, naar verkiezing, te doen plaats vinden, door tusschenkomst van het vendu-kantoor, of van eenen notaris ; zullende het echter in het laatste geval, op verbeurte van eene boete van een honderd guldens daartoe aan het Plaatselijk Bestuur, met opgave van den dag der veiling, vooraf verlof gevraagd en bekomen moeten zijn.

Het Plaatselijk Bestuur geeft daarvan kennis aan het vendu-departement.

Reglement op de brieven-posterij in Ne-derlandsch-Indië. Koninklijk besluit dd.

22 Junij 1882 no. 81, staatsblad no. 103.

a

Art. 20. De gevallen, waarin vrijstelling van briefport ter zake van het algemeen belang wordt verleend, de voor-waarden dier vrijstelling en de bepalingen daaromtrent in acht te nemen, worden door den Gouverneur-Generaal bepaald.

Wegens alle brieven of pakketten, over een bijzonder

belang aau ambtenaren of autoriteiten gerigt en met de post verzonden, is aan den lande port verschulddigd. De afzen-ders zijn verpligt zoodanige brieven of pakketten te frankeren.

Het insluiten van bijzondere brieven in ambtsbrieven of pakketten, waartoe vrijdom van port is toegestaan, wordt gestraft volgens de bepalingen van art. 25 en volgende van dit reglement omtrent het verboden brievenvervoer.

Art. 22. Onverminderd het bepaalde bij het vorige artikel zijn de gezagvoerders van alle uit zee in eenige haven van Nederlandsch-Indië binnen vallende schepen, die brievenma-len of losse brieven aan boord hebben, met welker overbren-ging zij, of eenig ander persoon, tot de bemanning van het schip behoorende, zijn belast of van welker aanwezen aan boord zij kennis dragen, verpligt daarvan opgave te doen aan den havenmeester of anderen ambtenaar, met de inklaring der schepen belast en voorts de brieven, in zoo verre zij onder hunne eigene bewaring of onder die van personen , tot de bemanning van het schip behoorende zijn, dadelijk na hunne aankomst in de haven of op de reede aan het naast-bijgelegen postkantoor tegen een bewijs van den goeden ontvang te doen afgeven, tenware dezelve reeds vroeger van wege het postkantoor mogten zijn in ontvang genomen.

Bij aldien zij het doen dier voorloopige aangifte verzuimen, zoodat er later bij hun aan boord brieven worden gevonden, waarvan bij de inklaring had behooreu te zijn melding ge-maakt, of ook wanneer zij nalaten de brieven binnen den tijd van 2é ureu na hunne aankomst op het postkantoor te doen afgeven, vervallen zij in de straffen op het verboden vervoer van brieven bij art. 25 van dit reglement vastge-steld.

Art. 25. Niemand, behalve de ambtenaren of personen in dienst der posterij en deze alleen ten behoeve van den lande, vermag zich te belasten of in te laten met de overbrenging tegen genot van vracht van brieven of pakketten, beschrevene papieren bevattende, tusschen de eene plaats en de andere op wegen of in rigtingen, waar eene brievenpost bestaat of

waar door het Gouvernement gelegenheid tot het verzenden of ontvangen van brieven gegeven wordt, noch op eenige plaats, waar eene post-inrigting bestaat, brieven van anderen ter verzending aannemen, bijeenverzamelen of bestellen op eene boete van / 10 tot / 100 voor de eerste en v a n / 1 0 0 tot ƒ 500 voor elke volgende overtreding; of wel bij wan-betaling op straf eener gevangenis van drie tot zeven dagen in het eerste geval en van zeven tot veertien dagen in liet tweede geval. (x)

De ondernemers van openbare middelen van vervoer, of de personen in dienst van die ondernemers, die een der in de voorgaande zinsnede bedoelde misdrijven hebben gepleegd of doen plegen, worden in het dubbel van de daarbij bepaalde straffen verwezen. (2)

Alle vervoer, bijeenzameling, verzending of bestelling van brieven, door of van wege de personen, bij de vorige zinsnede bedoeld, wordt gerekend tegen het genot van vracht te ge-schieden.

Art. 26. Van de bepalingen des voorgaanden artikels zijn uitgezonderd :

a. Alle brieven of pakketten, waarvan het gewigt 5 Nederl. oneen of daarboven bedraagt.

h. De papieren betrekkelijk de onderneming van den ver-voerder en de adressen of facturen, behoorende bij de goede-ren, die tevens vervoerd worden.

c. De brieven of pakketten, welke na het sluiten der brievenmaal van het postkantoor door of van wege de afzen-ders aan den gezaghebber of agent van een vertrekkend schip worden ter hand gesteld, mits die brieven of pakketten on-middelijk na de aankomst van het schip ter plaatse van be-stemming, ingevolge de bepaling van art. 22, op het naast-bij gelegen postkantoor ter uitreiking of verdere verzending worden bezorgd.

0) Het eerste geval behoort tot de competentie van den politie-reg-ter, het tweede niet.

(s) Dit geval behoort niet tot de competentie van den politie-regter.

De ondernemers van openbare middelen van vervoer, of de personen in dienst van die ondernemers, die meerdere brie-ven of pakketten, beschrebrie-vene papieren bevattende, bijeen-voegen of doen bijeenbijeen-voegen om de zelve met elkander voor een pakket boven het gewigt van vijf oneen te doen doorgaan ; of ook die brieven of pakketten, papieren bevattende, aan andere voorwerpen vasthechten of doen vasthechten, ten einde het vervoer in de uitzonderingen van dit artikel te doen vallen, worden verwezen tot de straffen, bij de voorlaatste zinsnede van het voorgaande artikel bepaald. (')

Art. 27. De bepalingen der beide voorgaande artikelen verhinderen niet, dat de postadministratie bevoegd is om, bij overeenkomst of krachtens algemeenen maatregel van bestuur, van bestaande of daar te stellen openbare middelen van ver-voer gebruik te maken tot het doen verver-voeren van brieven-malen tusschen de verschillende postkantoren, wanneer zulks in het algemoen belang dienstig wordt geacht.

Het verbod, voorkomende in artikel 25, is niet op zoo-danig vervoer van toepassing.

Art. 28. Behalve de ambtenaren, bij art. 2 Regl. strafv.

voor de raden van justitie op Java en het Hoog Geregtshof van N . I . met de opsporing van misdrijven belast, worden de be-ambten der posterij, benevens die van in- en uitgaande reg-ten, mits voorzien van hunne commission, bevoegd verklaard om alle overtredingen van de bepalingen van dit reglement ook door aanhouding en visitatie der vervoermiddelen, waar-mede het misdrijf gepleegd wordt, te constateren en deswege proces-verbaal op hunnen ambtseed op te maken.

De processen-verbaal zullen gelden als schriftelijke bewij-zen naar de voorschriften van het bovengemelde reglement.

De brieven worden in beslag genomen en nevens het proces-verbaal in dubbel opgemaakt op het naastbijgelegen postkan-toor overgebragt.

Weigering, verhindering of belemmering van aanhouding of visitatie wordt gestraft volgens art. 25 van dit reglement.

« Dit geval behoort niet tot de competentie van ;den politie regter.

Van de aanhouding der brieven wordt aan de personen, ten wier name het opschrift luidt, kennis gegeven.

Zoutmonopolie. Publicatie, dd. 25 Maart 1830, staatsblad 110. 23.

Is goedgevonden en verstaan te bepalen:

lo. Dat de verboden aanmaak van zout, behoudens de verbeurdverklaring, zal worden gestraft met eene boete, naar gelang van omstandigheden, van tien tot vijf-en-twintig guldens, aan den overtreder door den landraad of andere bevoegde regtbank op te leggen, dan wel, bij onvermogen van den overtreder, om de boete te betalen, met gevangenis van tien tot vijf-en-twintig dagen. (')

2o, Dat de vervoer en zelfs het bezit van zout, in groo-tere hoeveelheid dan van ééneu pikol, wanneer daarvan niet

kan bewezen worden, dat het regtmatig verkregen is, of met vergunning der plaatselijke autoriteit vervoerd wordt, zal worden gestraft, buiten de verbeurdverklaring van het zout en van het voer- of vaartuig waarmede de vervoer geschiedt, met eene boete van twintig guldens voor eiken pikol, aan den overtreder door den landraad of andere bevoegde regt-bank op te leggen, dan wel, bij onvermogen van den over-treder, om de boete te betalen, met gevangenis van ééne maand voor iedere / 1 0 0 , die de boete zou bedragen, of minder naar evenredigheid; zullende echter in geen geval van eene hoogere boete dan van / 1000, noch gevangenisstraf voor langer dan tien maanden, mogen worden opgelegd. (2)

(i) Bij Ordonnancie dd. 25 Maart I860, staatsblad no. 56, is art.

1, gewijzigd als volgt:

De verboden aanmaak van zout wordt, behoudens de verbeurdver-klaring, gestraft met eene der straffen vermeid bij art. 28 der bepa-lingen3 ter regeling van eenige onderwerpen van strafwetgeving enz. (*)

('s) De politie-regter is competent indien het vervoerde zout niet meer dan vijf pikol bedraagt.

(*) Ingevolge" alinea S, art. 4, der ordonnancie dd. 15 Jun« 1873, no. I l l , wordt instede daarvan toegepast de straf van ten arbeid-stelling enz. voor den tijd van hoogstens drie maanden.

Bedreiging met straf van het onttrekken

In document MR. J. SIBENIUS TRIP, (pagina 154-160)