• No results found

Proto-moraliteit

In document nee Maarten (.) die had ik! (pagina 32-35)

2. LITERATUURBESPREKING

2.4 MORALITEIT

2.4.4 Proto-moraliteit

tintje geven (Bergmann, 1998). Moraliteit is als het ware ingebed in de keuzes die mensen maken over hoe ze anderen moeten behandelen tijdens een interactie. Volgens Bergmann wordt moraliteit dan ook geconstrueerd in en door sociale interacties en dient de analyse van moraliteit zich daarom ook te focussen op de gecompliceerdheid van alledaagse interacties (1998).

Eerdere onderzoeken hebben vooral onderzocht hoe kinderen discussiëren over morele situaties en niet zozeer naar de morele handelingen van kinderen zelf gekeken (DeVries, Reese-Learned & Morgan, 1991; Rourke, Wozniak & Cassidy, 1999; Goodwin, 2002; Doornenbal & Singer, 2006). Uitzonderingen zijn onder andere de onderzoeken van Berenst en Mazeland (2000), Evaldsson (2007) en Goodwin (2002), aangezien deze wel naar de leefwereld van kinderen hebben gekeken. Alleen op die manier is het mogelijk om de moraliteit die is verweven in de handelingen en standpunten van kinderen tijdens peerinteracties, te onderzoeken (Goodwin, 2002).

2.4.4 Proto-moraliteit

Dat mensen moreel zijn, betekent dat wij mensen en hun daden beoordelen in termen van goed en kwaad. Niemand is van nature goed, want zowel het beste als het slechtste gedrag kan in één mens naar boven worden gehaald. Maar ons morele vermogen stelt ons in staat om handelingen en personen te categoriseren in termen van onvoorwaardelijk goed en kwaad. Shermer (2004, p. 102) vat het als volgt samen:

“A final way to view the visage of humanity is to think about human behavior not as inherently good or evil, moral or immoral, but as actions that we like and actions that we do not like, as these actions may be

27

provisionally defined and judged. That is, in most circumstances, for most people certain behaviors most of the time are considered moral or immoral, and we reward and punish those actions accordingly.”

Als moraliteit inderdaad geëvolueerd is, verwacht men dat moreel gedrag en morele emoties bij iedereen aanwezig zijn. Deze emoties worden door Shermer (2004) premorele gevoelens genoemd. In een heel vroeg stadium hadden mensen geen bewuste gedachten over de morele goedheid en slechtheid van gedrag, gedachten of keuzes van zichzelf of hun soortgenoten. Dat heeft zich gaandeweg ontwikkeld, en geldt nu als een van de grondslagen voor het succes van de mensheid (Enfield & Levinson, 2006).

Echter, moraliteit is veranderd met de tijd en staat dus nooit vast. Mensen houden zich aan de ‘verplichte’ morele code van de tijd waarin ze leven. De vraag is waarom mensen zich aan deze codes houden. Waar moraliteit empirisch kan worden bewezen door specifieke communicatieve eigenschappen, ligt de onderliggende structuur van moraliteit niet vast. Toch bestaat deze structuur wel degelijk; mensen voelen immers de drang om zich te gedragen volgens de geldende normen en waarden. Deze onderliggende structuur voor moraliteit heet de ‘proto-moraliteit’. Proto-moraliteit is de basis van waaruit moraliteit ontstaat; het is de substructuur onder specifieke vormen en manifestaties van moraliteit (Bergmann, 1998). Mensen kunnen kiezen, dus zijn ze verantwoordelijk voor hun keuzes. Daarnaast weten wij dat anderen ook kunnen kiezen, waardoor wij hen ook verantwoordelijk achten voor hun keuzes. Deze zogenaamde reciprociteit betekent dat je iets kunt spiegelen naar een ander. Zolang deze kennis van reciprociteit nog niet is beïnvloed door culturele verschillen, heet dit proto-verantwoordelijkheid. Elke cultuur ontwikkelt zijn eigen manieren van het creëren van morele verantwoordelijkheden. De ene cultuur beschouwt elk mens op aarde als hetzelfde, terwijl andere culturen een bepaald ras

28

‘Untermensch’ noemen. Kortom, iedere cultuur maakt zijn eigen selectie omtrent (het basis interactieve element van) proto-moraliteit, die wordt getransformeerd naar unieke regels en handelingen waardoor respect of disrespect naar specifieke individuen of groepen worden geuit. De claim dat moraliteit wordt opgebouwd en voortvloeit uit de basisstructuur van gesprekken wordt ondersteund door de taal zelf (Bergmann, 1998). In het dagelijkse leven hebben moreel gedrag, gevoelens en gedachten in specifieke sociale situaties vaak een vanzelfsprekend karakter. Morele assumpties of overtuigingen zijn ingebed in de dagelijkse activiteiten, routines en procedurele kennis van kinderen met hun ouders en peers (Doornenbal & Singer, 2006). Dit gedrag wordt aangewakkerd door onderliggende cognitieve structuren.

Voor kinderen werkt (proto-)moraliteit precies hetzelfde: Kinderen zijn namelijk al vanaf een vroege leeftijd bewust van morele belangen. Jonge kinderen voelen het als er sprake is van onrechtvaardigheid en hebben empatische gevoelens. Ze kennen hun verantwoordelijkheid om eerlijk, aardig, respectvol en loyaal te zijn richting hun familie en vrienden. Daarentegen zijn ze ook in staat om gemeen te zijn. Moraliteit is wel een fundamenteel, natuurlijk en een belangrijk deel van kinderlevens vanaf de tijd dat ze hun eerste relaties met anderen aangaan. Het is dus een vergissing om te denken dat moraliteit een set van externe standaarden is die ouders hun kinderen opdringen (Damon, 1988); het gaat om iets veel fundamentelers. Freud (1923) meende overigens wel dat een kind waarden en normen alleen meekrijgt uit de opvoeding. Deze worden als het ware ingeprent in het bewustzijn van het kind, waardoor er een ‘geweten’ wordt gevormd: een innerlijke stem die zegt wat goed en kwaad is. Dit geweten is verantwoordelijk voor je schuldgevoelens, die ontstaan als je iets doet of wilt doen, dat eigenlijk niet mag, zoals spieken of stelen. Alleen de gedachte aan iets

In document nee Maarten (.) die had ik! (pagina 32-35)