• No results found

Inbreken in participatieframe

In document nee Maarten (.) die had ik! (pagina 59-64)

4. RESULTATEN

4.1. AANLEIDING

4.1.3 Inbreken in participatieframe

Naast sequenties waarbij het eerste paardeel vraagt om een (geprefereerd of niet-geprefereerd) tweede paardeel, vormen inbraken in een participatieframe ook vaak de start van het conflict. In fragment 10 is een participatieframe te zien waarin Mieke en Michelle bezig zijn met een spel voor twee personen (‘Wie ben ik?’). Doordat Elize ook aan het bordspel zit, blijkt dat zij ook wil deelnemen aan het spel. Dit kan dan als een inbreuk worden gezien, aangezien Mieke en Michelle dit niet accepteren.

Fragment (10) 10-12-09 (15_2_1: 56.43)

Deelnemers: Mieke (6;3), Michelle (7;2) en Elize (5;3) 4 Elize:  1 ((zit aan het bordspel))

5 Mieke:  2 niet hier op NEE

6 ((kijkt naar Elize))

7 <hier niet op> ((steekt haar vinger omhoog)) 8 (7.4)

9 Michelle: >mag ik beginnen<? 10 (( ))

11 Mieke: >moet ik het< doen? 12 Elize:  3 ( )

54

Mieke en Michelle starten het spel op, maar ook Elize zit met haar handen aan het spel. Zij pleegt inbreuk in het participatieframe dat Mieke en Michelle zijn gestart in het kader van het spel. Dit is de eerste offense van het conflict. Mieke gaat hier niet mee akkoord en wijst haar verzoek om mee te doen meteen af, waarbij ze tweemaal gebruik maakt van simpele negatieven (niet, nee). Deze afwijzing is een challenge die duidelijk bedoeld is voor Elize, aangezien ze haar aankijkt tijdens het uitspreken van die afwijzingen. Daarna herhaalt zij haar uiting (hier niet op) om de vorige uiting extra kracht bij te zetten. Dit keer spreekt ze haar uiting nadrukkelijk langzaam uit en steekt zij haar vinger op. Vervolgens volgt er een pauze, waarna Michelle een vraag met betrekking tot het spel stelt aan Mieke en Mieke vervolgens vraagt om een Michelle te helpen met het opbouwen van het spel. Deze uitingen gelden als insertie-sequentie, want pas in r. 12 bemoeit Elize zich opnieuw met het spel en breekt zij daardoor opnieuw in. Dit geldt dan ook als tweede offense.

Tijdens hetzelfde spel wil ook Freek meedoen. Hij duwt een kaartje van het bordspel om. In dit geval wordt het gedrag van Freek met fysieke kracht afgewezen in plaats van met talige uitingen.

Fragment (11) 10-12-09 (15_1_1: 56.43)

Deelnemers: Mieke (6;3), Michelle (7;2) en Freek (5;10). 17 Michelle: oke (.) wie begint?

18 Freek:  1 ((komt aanlopen en duwt een kaartje van het bordspel om aan Miekes kant))

19 Mieke:  2 ((verkoopt Freek een mep))

20 Freek:  3 ((slaat terug))

Zodra Mieke en Michelle het spel hebben geïnstalleerd, vraagt Michelle in het kader van het spel aan Mieke wie er mag beginnen. Dan komt Freek aanlopen en pleegt dan inbreuk in het participatieframe van Mieke en Michelle door een kaartje om te duwen op het bordspel. Het

55

conflict start dus als Freek wil inbreken in het spel. Door de oppositie van Mieke wordt Freek letterlijk uit het participatieframe weggeslagen: Hij mag niet meedoen, omdat het een spel voor twee personen betreft. Freek slaat terug en dit is dan de tweede offense. De simpele, eerste oppositiebeurt van Mieke initieert een simpele tweede oppositiebeurt van Freek.

Ook in fragment 12 probeert een kind binnen te dringen in een participatieframe: een toneelstukje op het podium voor een eerder geselecteerde groep kinderen. Echter, in dit geval gebeurt het inbreken in eerste instantie talig. Stijn wil ook graag op het podium spelen en tracht in te breken in het bovengenoemde participatieframe.

Fragment (12) 20-09-10 (II)

Deelnemers: Romy (4;6) en Stijn (5;1)

1 Stijn: ((kijkt naar Romy die wegloopt))

2  1 ik ga der op

3 ((klimt op het podium))

4 Romy: Stijn! Stijn! Stijn!

5 ((loopt naar Stijn toe met haar handen in haar zij))

6 Stijn: ((steekt zijn tong uit naar Romy))

7 Romy:  2 dat vind ik niet leuk!

8 Stijn:  3 Ja::! ( zijn jullie ) nog niet klaar (.) dat is lang!

9 ((kijkt boos naar Romy))

In dit geval kondigt Stijn aan dat hij op het podium gaat klimmen als hij ziet dat Romy net wegloopt. Hij wil niet per se deelnemen aan het toneelstukje, maar hij neemt er geen genoegen mee om niet op het podium te mogen spelen. Dit podium is nodig in het kader van het participatieframe: het toneelstukje van Romy en de andere kinderen. Daarom kan het op het podium klimmen, beschouwd worden als een inbreuk. Romy ziet dit en reageert direct door de naam van Stijn drie keer uitdrukkelijk uit te spreken. De challenge in r. 7 refereert naar Romy’s gevoelens en is dus expressief van aard. Stijn verweert zich met het account

56

waarbij hij zijn inbraak verantwoordt door het argument dat ze al zo lang aan het oefenen zijn.

Het inbreken in een participatieframe kan aanleiding zijn voor een peerconflict. In de onderzoeksdata zijn de participatieframes het spel ‘Wie ben ik?’ en een toneelstuk. Het inbreken gebeurt vaak niet-talig. In fragment 12 gebeurt het in eerste instantie wel talig, maar er wordt vervolgens door middel van een handeling actie ondernomen. De reacties van de gespreksdeelnemer zijn zowel talig als niet-talig. In alle gevallen wordt de inbreuk afgewezen en mag de eerste spreker niet meedoen met het spel. De oppositiebeurten worden geuit door een simpel negatief, fysiek geweld en door een expressief argument te gebruiken. De reacties op de challenges zijn een tweede offense of een vorm van accounting, waarbij in het eerste geval opnieuw wordt ingebroken in het participatieframe of waarbij wordt teruggeslagen. Door middel van een account verantwoordt Stijn zijn inbraak in fragment 12. De kinderen maken niet duidelijk waarom de ander niet mee mag doen met het spel. Ze geven geen enkele keer aan waarom zij de anderen buitensluiten van het spel.

57

Inbraak-afwijzing sequenties

1 Eerste offense inbreken in participatieframe 2 Challenge buitensluiten door middel van:

- simpele negatief - slaan - expressief argument 3 - Offense - Accounting - opnieuw inbreken - terugslaan

- verantwoording door middel van argument

Te zien is dat de inbraken vaak ontstaan in meerpartijengesprekken, waarbij slechts twee van de deelnemers actief participeren aan het gesprek, in dit geval in het kader van een spel of toneelstuk. In fragmenten 10 en 11 verschillen de kinderen die met elkaar in conflict zijn van leeftijd en deze heterogeniteit is hier duidelijk zichtbaar wat betreft de strategieën die zij hanteren. Het zijn veelal de jongere kinderen die inbreken in het participatieframe en zij doen dit door non-verbaal gedrag. Zij geven niet aan dat of waarom zij mee willen doen met het spel. Daarnaast maakt Freek in fragment 11 gebruik van dezelfde oppositie als Mieke; als zij hem slaat, slaat hij terug. De oudere kinderen gebruiken ook weinig talige uitingen om de jongere kinderen uit het participatieframe te lokken, maar zetten de tactiek van korte uitingen in. In fragment 10 speelt Mieke duidelijk voor de autoritaire persoon, te zien aan haar opgestoken vinger. In fragment 11 wordt er - naast het slaan - niet verbaal ingegaan op het gedrag van Freek, een mogelijke tactiek van negeren. Opvallend is dat juist in fragment 12 - waarin de kinderen 4 en 5 jaar oud zijn - meer wordt gediscussieerd over waarom Stijn

58

wel of niet op het toneel zou mogen spelen. Zowel Romy als Stijn hebben hier hun (legitieme) redenen voor en zijn ook in staat om deze helder naar elkaar te formuleren.

In document nee Maarten (.) die had ik! (pagina 59-64)