• No results found

Een belangrijke these in de organisatieliteratuur en economische literatuur is dat ver- trouwen tussen actoren in beleidsprocessen transactiekosten doet verminderen. Bach- mann verwijst naar een idee dat steeds breder wordt gedragen binnen de organisatiewe- tenschappen, namelijk dat “trust is seen as becoming the central mechanism to allow for an efficient solution of the problem of co-ordinating expecations and interactions between economic actors (Bachmann, 2001: 338). Hij benadrukt dat binnen de organi- satiewetenschappen steeds meer nadruk wordt gelegd op de betekenis die vertrouwen heeft voor het efficiëntie in samenwerking tussen actoren. Noorderhaven stelt dat “Trust is likely to reduce transaction costs (Noorderhaven, 1996: 107), daarmee aange- vend dat de kans groot is dat vertrouwen transactiekosten reduceert. Met andere woor- den, vertrouwen reduceert vaak transactiekosten, maar dat is niet noodzakelijk altijd zo.

37 Monitoring moet worden uitgevoerd op bepaalde momenten en met behulp van geselecteerde

indicatoren. Indicatoren moeten worden gemeten volgens een specifieke methode die specifieke onzekerheden met zich meebrengen, bijvoorbeeld vanwege onnauwkeurigheden of aannames.

Andere auteurs, zoals Nooteboom, stellen zonder voorbehoud dat vertrouwen transac- tiekosten vermindert: “trust reduces transaction costs, and without trust relations will not arise. (Nooteboom, 2001: 8). Lorenz schrijft dat “trust has an important role to play in facilitating efficient contractual relations (Lorenz, 1988: 202), maar duidt niet precies aan welke rol vertrouwen speelt.

Klijn (2002: 266) stelt dat vertrouwen kan helpen transactiekosten te drukken. Hij ci- teert Fukuyama (1995: 336) die schrijft dat er substantieel op transactiekosten kan wor- den bezuinigd als instituties zoals eigendomsrecht, contracten en wetten worden aange- vuld met sociaal kapitaal en vertrouwen. Iets soortgelijks wordt beweerd door Das en Teng (2001: 256): “goodwill trust reduces the perceived likelihood of opportunistic behaviour occurring, which in turn contributes to low transaction costs” Polman gaat in meer detail in op het verband tussen vertrouwen en monitoring: “trust lowers the cost of search and monitoring, because trusting people are less secretive and more readily supply information. Trust reduces the costs of contracting and control because it di- minishes fears of opportunism and builds acceptance of more influence among part- ners” (2002: 149). Om kort te gaan: de aandacht voor het kostenverminderende effect van vertrouwen is groot.

Slechts een enkeling noemt zaken die niet overeenstemmen met de these. Zucker (1986: 67) is zo’n uitzondering: “The production of trust has supernormal costs associated with it” Vanuit de gedachte dat vertrouwen impliciet is, stelt Zucker het volgende: “the production of trust is unplanned and unacknowledged; this tends to produce high levels of inefficiency”. Zucker benadrukt dat de vorming van vertrouwen vaak inefficiënt verloopt en kosten met zich meebrengt. Zuckers constatering vormt een eerste aanwijzing dat de these ‘vertrouwen tussen actoren in beleidsprocessen transactiekosten doet verminderen’ nader onderzocht dient te worden. In het empiri- sche deel van deze studie zal dit worden gedaan.

3 Methodologie

3.1 Introductie

Een van de regels der onderzoekskunst waaraan ik mijzelf in dit boek heb willen hou- den, is dat de onderzoeksmethodologie moet worden afgestemd op het theoretische raamwerk. Door de methodologie te harmoniseren met de ontologische en epistemolo- gische premissen uit het theoretische raamwerk, heb ik een logisch samenhangend raamwerk voor onderzoek willen opbouwen (cf. Guba, 1990).

Het theoretische raamwerk van dit onderzoek heeft een interpretatieve soci- aal-wetenschappelijke invalshoek. Kort gezegd ga ik ervan uit dat het verloop van be- leidsprocessen wordt bepaald door het handelen waarin actoren betekenis geven aan gebeurtenissen en fenomenen in het beleidsproces. De methodologie is erop gericht het interpretatieve handelen van actoren te onderzoeken en te interpreteren. Uitgangspunt is dat het handelen gerelateerd is aan de context waarin het plaatsvindt. Context en handeling beïnvloeden elkaar wederzijds.

L e e s w i j z e r

In paragraaf 3.2 beschrijf ik welke methodologische richtlijnen zijn gehanteerd op basis van de theoretische paradigma’s en perspectieven van dit onderzoek. Ook de onder- zoeksstrategie komt aan de orde. In paragraaf 3.3 behandel ik de keuze voor casuson- derzoek of gevalstudies. Deze keuze is gemaakt om de casussen als geheel in hun ‘na- tuurlijke context’ te kunnen onderzoeken. In 3.4 licht ik de narratieve interviews en narratieve analyse toe. Ik beargumenteer dat narratieven een grote rol spelen bij het kennen en construeren van de werkelijkheid. Paragraaf 3.5 is waar de presentatie van het onderzoek, ofwel de uiteindelijke weergave van het onderzoek in dit boek, wordt uitgelegd.

3.2 Methodologische richtsnoeren

Onderzoek in de interpretatieve traditie is gericht op begrijpen. Zoals de filosoof Hans- Georg Gadamer heeft beargumenteerd is er echter geen vastomlijnde methode te geven om te komen tot begrip. In het proces waarin men tot begrip komt zit namelijk “een creatief (productief) moment” (Jacobs, 2001: 38). Dit zou gehinderd worden door het strikt opvolgen van vooraf opgestelde regels of methoden. Om deze reden is in dit on- derzoek gekozen voor een onderzoeksstrategie in plaats van een vast omlijnd pakket van onderzoeksmethoden. Dit onderzoek is dan ook slechts tot op zekere hoogte ge- structureerd geweest. Geïnspireerd door de gefundeerde theoriebenadering van Glaser en Straus (1967) was mijn strategie om afhankelijk van de context en het verloop van het onderzoek steeds een passende onderzoeksmethode te kiezen. Wel heb ik voor het

begin van het veldonderzoek de grote lijnen van de methodologie bepaald. Toen is ge- kozen voor casusonderzoek met behulp van meerdere methoden en narratieve analyse. Om de methoden steeds zo goed mogelijk te kunnen kiezen en bijschaven was er in het onderzoeksproces een voortdurende afwisseling van reflectie, waarneming en analyse. Doorlopend vergeleek ik de empirische data die ik verzamelde met de theorie. Zoals in de gefundeerde theoriebenadering ontwikkelde ik op grond hiervan nieuwe inzichten en voorlopige (heuristische) theorieën, die ik vervolgens weer gebruikte voor verder empi- risch onderzoek. Zo zijn probleemstelling en onderzoeksvragen steeds aangepast aan voortschrijdend inzicht.

Zoals gezegd is de onderzoeksmethodologie gerelateerd aan het theoretische kader. Het theoretische kader heeft geleid tot empirische focus. In het empirisch onderzoek is mijn aandacht ten eerste gericht op handelingen en gebeurtenissen in beleidsprocessen. Ik onder- zoek vooral wat actoren doen (cf. Gremmen, 1993; 1999). Onder dingen die actoren doen, versta ik zowel communicatief handelen (bijvoorbeeld gesprekken voeren of ver- gaderen) als niet-communicatief handelen (bijvoorbeeld een boom in een elzensingel planten).

Wat het thema procesvertrouwen betreft, betekent dit dat de aandacht uitgaat naar vertrouwend en vertrouwenwekkend handelen. Laten actoren dingen aan elkaar over? Controleren ze elkaar? Doen ze investeringen ondanks onzekerheden in het be- leidsproces? Wat proceskosten betreft onderzocht ik de handelingen waaruit proceskos- ten bestaan, zoals monitoren of vergaderen. Overigens heb ik mij niet uitsluitend ge- richt op handelingen en gebeurtenissen omdat vertrouwen niet alleen gaat om vertrou- wend handelen, maar ook om verwachtingen (zie paragraaf 2.7). Positieve en negatieve verwachtingen van actoren waren daarom mede onderwerp van onderzoek.38

Vanuit de disciplinaire invalshoek -die wellicht het beste geclassificeerd kan worden als een combinatie van sociologie, beleidswetenschap, communicatieweten- schap en Nieuwe Institutionele Economie- richt ik mijn aandacht ten tweede op interac- tie tussen personen en de communicatie daarbij in beleidsprocessen. Evenals de be-

38 Bij het doen van onderzoek is het onderscheid tussen verwachtingen en handelingen vaak niet

hard te trekken. Verwachtingen worden duidelijk wanneer ze gecommuniceerd worden. Met andere woorden, verwachtingen uiten zich in talige handelingen. Wanneer een bestuurder vertelt dat hij een positieve uitkomst van zijn beleid verwacht, kan een onderzoeker dit op verschillende manieren interpreteren. De uitspraak kan op inhoudelijk niveau worden beschouwd. De onder- zoeker interpreteert de woorden van de bestuurder als weergave van de bestuurders verwachtin- gen, en concludeert dat de bestuurder vertrouwen heeft in het beleidsproces. De uitspraak kan echter ook op relationeel niveau worden beschouwd als een talige handeling waarmee de be- stuurder probeert het vertrouwen van betrokkenen in het proces te vergroten. De onderzoeker concludeert dat de bestuurder probeert onrust weg te nemen en vertrouwen bij andere partijen te wekken door te zeggen dat hij alle vertrouwen heeft in de goede afloop van het proces. De uit- spraak wordt in het laatste geval niet geïnterpreteerd als weergave van verwachtingen, maar als talig handelen. Zie ook paragraaf 3.4 over het interpreteren van teksten en taalhandelingen op verschillende niveaus.

leidswetenschappelijke studies uit de sociaal-cognitieve configuratiebenadering (e.g. De Jong, 1999; Termeer, 1993) en netwerkbenaderingen (e.g. Rhodes, 1997) is deze studie bedoeld om inzicht geven in patronen van interactie in beleidsprocessen en niet zozeer in causale patronen (cf. Teisman 1992: 116). Het onderzoek is gericht op ontmoetingen van actoren, bijvoorbeeld in informele bijeenkomsten of vergaderingen.

Ten derde is het empirische onderzoek gericht op processen en voortgaande ont- wikkelingen in de tijd. Dit brengt met zich mee dat er veel aandacht wordt geschonken aan verandering. In plaats van één momentopname te maken, heb ik het verloop van beleidsprocessen een poos gevolgd.

Ten vierde gaat de aandacht in het empirische werk uit naar diversiteit in ervarin- gen van actoren, en verschillende constructies van de werkelijkheid. Dit vanwege het theoretische uitgangspunt dat actoren verschillende percepties van de werkelijkheid kunnen hebben. Dit is geen onderzoek naar de objectief vast te stellen werkelijkheid. Het empirisch onderzoek is geen queeste naar de waar gebeurde versie van een beleids- proces, maar een studie naar de variëteit in percepties van processen, handelingen en gebeurtenissen.

Een methodologische richtsnoer voor het empirische onderzoek is dat onderzoek ge- daan dient te worden zonder veel aannames of vooringenomen ideeën over de onder- zoeksonderwerpen. Een onderzoeker raakt blind voor zaken die niet binnen zijn voor- opgezette ideeënkader passen indien hij met teveel vooropgezette ideeën het veld in- gaat. Ik wilde met een onbevangen en open houding het veld in, om ook onverwachte zaken te kunnen waarnemen en begrijpen. In het onverwachte zit immers vaak het nieuwe.

Tegelijkertijd wilde ik voorkomen helemaal zonder (een) perspectief of rich- tinggevende ideeën het veld in te gaan. Zoals de wetenschapsfilosoof Karl Popper heeft gesteld, worden waarnemingen van onderzoekers bepaald door hun perspectief. De interpretatieve traditie in de sociale wetenschappen leert dat het zonder perspectief moeilijk is om betekenisvol waar te nemen. De onderzoeker zonder (theoretisch) per- spectief ziet slechts een ordeloze opeenvolging van taferelen, waaraan hij geen beteke- nis kan geven en waartussen hij geen verbanden ziet. Hij kan geen relevante zaken van irrelevante zaken scheiden.

Om een balans te vinden tussen een gebrek aan perspectief en een allesbepa- lende vooringenomenheid heb ik tijdens het empirisch onderzoek gebruik gemaakt van ‘sensitizing concepts’, ofwel attenderende begrippen. Attenderende begrippen zijn “geen voorschriften voor wat je moet zien, maar suggesties onder welke hoek je moet kijken” (Wester, 1987: 28). De functie van de begrippen was de aandacht te vestigen op een beperkt aantal fenomenen, en een tentatief ordeningsschema te bieden. De exacte betekenis van de begrippen stond dus niet vast, maar diende vastgesteld te worden op grond van empirisch onderzoek. De attenderende begrippen verwezen naar fenomenen in de empirie. Via empirisch onderzoek wilde ik te weten komen welke perceptie de actoren in het veld hadden ten aanzien van die fenomenen.

De attenderende begrippen die ik bij aanvang van het empirisch onderzoek had geselec- teerd waren: institutionalisering, netwerken, actoren, transactiekosten, sociaal kapitaal,

vertrouwen, contracten, onderhandeling, leerproces, institutionele omgeving, governan- ce. De keuze voor precies deze attenderende begrippen is lastig te verwoorden, omdat hierbij zoveel verschillende zaken meespeelden. Het belangrijkste was echter dat ik het idee had dat ik juist met deze attenderende begrippen een goed beeld zou kunnen krij- gen van mijn onderzoeksonderwerp, namelijk beleidsprocessen rond agrarisch natuur- beheer. Ik verwachtte dat ik met deze attenderende begrippen tot interessante bevin- dingen zou kunnen komen voor zowel de beleidspraktijk als de wetenschap.39

Met in het achterhoofd bestaande theorieën en rudimentaire hypotheses over de verbanden tussen de begrippen en mijn onderzoeksvragen, ben ik empirisch onder- zoek gaan doen. Daarbij probeerde ik ook – met name in de eerste fase van het empiri- sche onderzoek – open te staan voor nieuwe ideeën en begrippen die respondenten aandroegen.

In de loop van het empirisch onderzoek bleek ik met behulp van de bovenge- noemde attenderende begrippen inderdaad een goed overzicht te krijgen van de casus- sen. Tegelijkertijd miste het onderzoek diepgang omdat ik zoveel onderwerpen be- streek; ik had een sterkere focus nodig. Ik besloot meer te gaan focussen op de thema’s vertrouwen en transactiekosten omdat die twee zaken van grote invloed bleken te zijn op wat er gebeurde in de casussen. Bovendien waren ze theoretisch interessant.

Tijdens het onderzoek heb ik als richtsnoer gehanteerd dat ‘details’ belangrijk kunnen zijn. Dit past in de traditie van kwalitatief onderzoek gericht op gedetailleerde en uitge- breide beschrijvingen van het onderzoeksonderwerp. Ter vergelijking: kwantitatieve methoden negeren details vaak omdat ze niet relevant zijn voor de generalisaties waar- op kwantitatief onderzoek doelt.

Van belang is het idee dat details sociale constructies zijn. Een detail is pas een detail wanneer het als een zodanig wordt beschouwd. Wat de één een detail vindt, kan een ander een kwestie van groot belang vinden. Het is daarom onderdeel van het on- derzoeksproces om te bepalen wat een detail is en wat niet. Dit betekent dat hierover gedegen moet worden nagedacht, en dat dit niet onzorgvuldig vanuit impliciete aanna- mes bepaald moet worden. Methodologisch gezien betekent dit dat de onderzoeker er voor moet waken zaken te negeren die hij als detail ziet. Tijdens interviews dient de interviewer er bijvoorbeeld voor te waken om respondenten te onderbreken wanneer hij denkt dat de respondent zo gedetailleerd aan het vertellen is dat het niet interessant is. De respondent vindt het onderwerp kennelijk wel de moeite waard om over uit te weiden. “Details presented are not mere details, worrisome minutiae (though these exist for sure), but they are often claims about value, claims about what one party is worried

39 Mijn keuze werd verder beïnvloed door uiteenlopende zaken als de traditie van de leerstoel-

groep waar ik werkte (aandacht voor onderhandelingen en leerprocessen), de kennis en belang- stelling van mijn promotor en copromotoren (transactiekosten, contracten, vertrouwen, sociaal kapitaal), wetenschappelijke literatuur die ik goed en interessant vond (bijvoorbeeld Zijderveld (1966) en Van Tatenhove et al. (2000) over institutionalisering, Kickert et al. (1997) over netwer- ken), nieuwe ontwikkelingen binnen de beleidswetenschappen (governance, vertrouwen) en mijn achtergrond in de actor-georienteerde Wageningse sociologie (actoren).

about …. or cares about enough to put on the table for discussion” (Forester, 1999: 133).

Forester schrijft verder, en dit is vanuit onderzoeksmethodologisch gezichts- punt relevant, dat geleerd kan worden van details. “We learn not only from the points people make but from the detail they present – and often the unintended details. This is particularly important because many times we are at risk of being held hostage to our own presumptions of what others ‘really want’. To respond to others and not just to our presumptions about them, we need to assess the particulars of what they say” (For- ester, 1999: 132). Om te ontdekken wat actoren precies waardevol vinden, is het be- langrijk om uitgebreide en gedetailleerde beschrijvingen te verkrijgen. Juist door naar het hele verhaal te luisteren geeft men de actor de ruimte het belang van iets gedetail- leerd weer te geven. Tijdens interviews heb ik meer dan eens ervaren dat ik niet onmid- dellijk begreep waarom een respondent zo gedetailleerd op een bepaalde kwestie in ging. Vaak begon ik mij pas na enige tijd te realiseren dat het besprokene voor de res- pondent een belangrijke kwestie moest zijn. Juist door de uitgebreide beschrijving toe te laten gaf ik de respondent de ruimte om mij te doen begrijpen waarom de kwestie be- langrijk was, en wat er precies zo belangrijk was. Methodologisch gebruikte ik de mate van gedetailleerdheid in een verhaal als een aanwijzing dat het mogelijk om iets interes- sants ging.

Achter het negeren van details schuilt een specifieke opvatting over kennis, namelijk dat kennis van algemeenheden relevanter is dan kennis van details. Veel socia- le praktijken kunnen echter pas goed begrepen worden als men de bijzonderheden en details ervan kent. Juist in de bijzonderheden schuilt het verschil met andere, soortgelij- ke zaken. Dit betekent dat juist op basis van bijzonderheden zaken precies geduid kun- nen worden in relatie tot andere zaken. Zo zijn details cruciaal in onderzoek dat is ge- richt op het waarnemen en begrijpen van diversiteit (in plaats van universaliteit).

Om een voorbeeld te geven: het verschil tussen overtuigend overkomen of niet schuilt in zaken die in eerste instantie details lijken, zoals kleine verschillen in woordkeuze of intonatie. Het roept vraagtekens op wanneer iemand die participeert in een actiegroep zegt dat hij zich daarmee zeer verbonden voelt, maar tegelijkertijd steeds spreekt van ‘die actiegroep’ in plaats van ‘de actiegroep’. Door te spreken van ‘die groep’ neemt hij namelijk afstand van de actiegroep. Of een opmerking wordt opgevat als een oprechte opmerking kan afhangen van een miniem verschil in woordkeuze. Er kan niet worden volstaan met de grote lijnen indien men wil begrijpen wat overtuigend is en wat niet. Men zal moeten begrijpen welke exacte woorden en intonatie in welke context overtuigend zijn. Algemene waarheden die niet precies zijn en geen bijzonder- heden vermelden, zijn in de handelingspraktijk vaak platitudes waar weinigen iets aan hebben.

Richtinggevend voor de methodologie in dit onderzoek is ook het idee dat zowel de interpretaties van de actoren zelf, als de interpretatie van de onderzoeker kunnen bij- dragen aan het begrijpen van beleidsprocessen. De achterliggende gedachte is dat zowel de onderzoeker als andere actoren vanuit hun specifieke betrokkenheid bij het beleids- proces een waardevol perspectief bieden. Het begrip van de actoren in het veld is niet

noodzakelijk beter of slechter dan dat van de onderzoeker. Jacobs stelt dat “de inter- preet niet zozeer beter begrijpt dan de auteur zelf, maar dat hij vanuit het nieuwe licht van zijn eigen hermeneutische situatie slechts anders begrijpt” (Jacobs 2001: 56). Rorty maakt een vergelijkbaar punt waar hij stelt dat “it is a mistake to think of somebody’s own account of his behavior or culture as epistemically priviliged” (Rorty, 1982: 202 in Czarniawska, 1998: 21).

Omdat ik het perspectief van buitenstaanders een waardevol perspectief vind, heb ik willen voorkomen als onderzoeker te zeer door de lens van (één van de) de acto- ren te gaan kijken. Ik wilde een evenwicht vinden tussen een etic perspective (een door de onderzoeker opgelegd begripskader) en een emic perspective (het begripskader van dege- nen die worden bestudeerd) (cf. Silverman, 1993: 24). Ik wilde dan ook niet opgaan in de belevingswereld van de betrokken actoren, zoals bijvoorbeeld wordt nagestreefd in stromingen binnen het symbolisch interactionisme (zie e.g. Smaling, 1990). Daarin pro- beren onderzoekers via ‘role taking’ “zich (bijna) volledig in ‘andermans schoenen’ te verplaatsen” (Wigboldus, 2002: 55).40

In het veld heb ik mijzelf bewust gepositioneerd als onderzoeker die onafhan- kelijk van de andere betrokken partijen onderzoek doet. Dat wil overigens niet zeggen dat ik mij heb gepresenteerd als objectieve onderzoeker. Dat is naar mijn overtuiging niet mogelijk. De positionering als onafhankelijke onderzoeker heb ik invulling gegeven door een zekere distantie te houden van de processen die ik bestudeerde. Dit betekende dat ik niet direct betrokken was bij de vormgeving of uitvoering van beleidsprocessen, en op de achtergrond bleef in bijeenkomsten. Ik heb mij meestens beperkt tot waarne-