• No results found

115Potentie provinciale beleidsstrategieën voor biodiversiteit |

In document Lerende evaluatie van het Natuurpact (pagina 117-119)

Potentie provinciale beleidsstrategieën

115Potentie provinciale beleidsstrategieën voor biodiversiteit |

4.4 Bijdrage natuurbeleid aan KRW­doelstellingen

In de vorige paragrafen is gekeken naar de bijdrage van het natuur- en waterbeleid aan de VHR-doelen. Het Rijk en de provincies willen met het Natuurpact zoveel mogelijk synergie bereiken tussen de natuur- en waterdoelen. Het met elkaar verbinden van het water beleid uit de Kaderrichtlijn Water (KRW) en natuurmaatregelen en -doelen gaat echter niet van- zelf. Water en natuur zijn van oudsher gescheiden werelden, met hun eigen afdelingen, beleidsprocessen en financieringsregelingen (zie paragraaf 5.3). In deze paragraaf kijken we naar de mate waarin het natuurbeleid bijdraagt aan de KRW-doelen en welke kansen er zijn voor een vergroting van de synergie tussen water- en natuurbeleid.

Vooral rond KRW-wateren draagt natuurbeleid bij aan KRW-doelstellingen

In en rond de regionale KRW-oppervlaktewateren bestaat een grote synergie tussen het voorgenomen water- en natuurbeleid. Provincies dragen met het verbeteren van de milieu- en watercondities en het realiseren van het Natuurnetwerk ook bij aan de KRW-doelstellingen van regionale oppervlaktewateren. Een groot deel (circa 85 procent) van de fysieke maatregelen voor de natuur in en rond deze wateren is ook opgenomen in de stroomgebiedbeheerplannen (KRW-plannen). Het gaat hierbij om maatregelen als natuurvriendelijke oevers, het hermeanderen van beken of vispassages bij stuwen; maatregelen waarvoor vooral de waterschappen verantwoordelijk zijn. De bijdrage van het natuurbeleid is hierbij niet apart te onderscheiden, doordat provincies het natuur- en waterbeleid in veel gebieden met elkaar combineren. De inrichtingsmaatregelen dragen voor een groot deel (circa 90 procent) bij aan de verwachte kwaliteitsverhoging van waterplanten, macrofauna en vissen die een onderdeel zijn van de overkoepelende biologische KRW-doelstelling. Naar verwachting zal het aandeel regionale opper vlakte- wateren dat aan alle biologische eisen van de KRW-doelstelling voldoet, toenemen van 3 procent nu tot 15 procent in 2027 (Van Gaalen et al. 2016). Naast inrichting- en beheermaatregelen is deze verbetering het gevolg van emissiereductie van stikstof en fosfor bij rioolwaterzuiveringsinstallaties.

In beïnvloedingsgebieden van KRW-wateren kansen voor vergroten synergie

Er is meer synergie mogelijk buiten de regionale KRW-wateren in gebieden (beïn vloedings - gebieden) die effect hebben op deze wateren. Hier dragen provincies met het verbeteren van de milieu- en watercondities2 en het realiseren van het Natuurnetwerk ook bij aan de KRW-doelstellingen. Circa 30 procent van de voorgenomen maatregelen vanuit het provinciaal natuurbeleid is ook opgenomen in het KRW-beleid en draagt zo bij aan de wa- terkwaliteit van KRW-wateren. De bijdrage van het natuurbeleid is hierbij ook niet apart te onderscheiden, doordat provincies het natuur- en waterbeleid in veel gebieden met elkaar hebben geïntegreerd. Als provincies in hun natuurbeleid meer rekening houden met de KRW-doelstellingen, dan kan de overige 70 procent aan natuurmaat regelen ook bijdragen aan de KRW-doelen. Zo kan de waterkwaliteit toenemen door natuurontwikkeling op land- bouwgronden in beïnvloedingsgebieden waardoor de emissie van stikstof en fosfor naar het water afnemen, of kan verhoging van het waterpeil in het gebied bijdragen aan een natuurlijker hydrologie van het KRW-water. Dit zou in circa 60 procent van de KRW-wateren kunnen bijdragen aan de KRW-doelen.

Er lijken ook kansen te liggen voor bijdragen aan de KRW vanuit het agrarische natuur- beheer, afhankelijk van de omvang en het type beheer. Informatie over dit beheer in de beïnvloedingsgebieden ontbreekt. Naar verwachting zullen agrariërs zich vooral richten op weide- en akkervogelbeheer gericht op vegetatiebeheer zoals later maaien.

Het aandeel beheerpakketten om milieucondities te verbeteren (bijvoorbeeld door verminderde mestgift of vernatting) is nu beperkt. Zulk beheer kan wel bijdragen aan de KRW-doelen. Zo kan een beperking van mest en gewasbeschermingsmiddelen bij ecologisch waardevolle graslanden bijdragen aan KRW-doelstellingen.

4.5 Conclusies

Met het provinciaal natuurbeleid, het KRW-beleid en het stikstofbronbeleid neemt het VHR-doelbereik op land volgens planpotentieel toe van circa 55 procent in 2015, naar circa 65 procent in 2027. Provincies zorgen met het realiseren van het Natuurnetwerk en het verbeteren van de milieu- en watercondities voor de grootste bijdrage (ruimt 80 procent) hieraan.

Provincies boeken de winst voor het VHR-doelbereik vooral door inzet op de PAS- en overige Natura 2000-gebieden. Dit is een effectieve strategie omdat hier de meeste winst voor biodiversiteit te boeken is. Aan de andere kant beperken de juridische kaders van de VHR en de PAS wel de mogelijkheden om maatschappelijke organisaties te betrekken bij dit beleid.

Het realiseren van de potentiële winst in VHR-doelbereik gaat niet vanzelf. Er is daarbij een aantal risico’s voor de uitvoering in de praktijk. Een belangrijk risico is dat provincies minder instrumenten, middelen en capaciteit inzetten op het Natuurnetwerk buiten de Natura 2000-gebieden. Ook vormt de verwerving van laatste gronden voordat provincies tot inrichting willen of kunnen overgegaan een risico. In veel gevallen ontbreekt namelijk de medewerking van (agrarische) grondeigenaren. Verder vormen de nieuwe werkwijzen en regels die voortkomen uit staatssteunregels en gelijkberechting, een bron voor vertraging. Bovendien is een risico dat provincies zeer terughoudend zijn met de inzet van onteigening of dit instrument zelfs uitsluiten, en vooral inzetten op zelfrealisatie terwijl de belangstelling daarvoor nog beperkt is. Daarnaast blijkt het in de praktijk lastig de fysieke ingrepen volledig op de juiste ecologische wijze uit te voeren. Er zijn ook kansen, omdat de beleidsopgave wel duidelijker is dan in het verleden, er meer medewerking is van maatschappelijke partijen en de ambities beter overeenkomen met de beschikbare middelen.

De VHR hebben landelijke doelstellingen, maar de volledige realisatie hiervan is geen optelsom van de doelen van de individuele Natura 2000-gebieden in alle provincies. Naast het inzetten op Natura 2000-gebieden, overig Natuurnetwerk en de kerngebieden agrarisch natuurbeheer zal vaak nog aanvullend soortenbeleid nodig zijn. De verant- woor delijk heid voor een volledige realisatie van de VHR-doelstellingen is echter niet duidelijk belegd. Provincies en het Rijk kunnen efficiënter en effectiever aan deze doelen werken door gezamenlijk af te spreken wie wat doet om de VHR-doelen op te pakken.

117

In document Lerende evaluatie van het Natuurpact (pagina 117-119)