• No results found

PETERSELIESTRAAT 136-158, GODSHUIS DE SCHIPJES

Open op zaterdag 7 september van 14.00u tot 18.00u

en zondag 8 september van 10.00u tot 18.00u

 $ &%%  ] ^ 

Baron Albert Emmanuel Ruzette is

op 22 juli 1866 in Sint-Joost-ten-Node geboren. Hij deed zijn middelbare studies in Ieper, Brugge en Doornik en studeerde net als zijn vader Léon Ruzette rechten in Leuven waar hij in 1890 promoveerde. In 1892 werd hij tot provincieraadslid van Brugge verkozen. Hij werd lid van de Provinciale Toezichtscommissie op de Krankzinnigentehuizen, stichter van de turnafdeling van de Gilde der Ambachten en in 1896 lid van de Confrérie van het Heilig Bloed.

Als advocaat liet hij zich opmerken door gratis consultaties te organiseren.. Hij

was bovendien stafhouder van de Brugse balie. Een jaar na de dood van zijn vader, in 1902, werd hij verkozen tot volksvertegenwoordiger en bleef dit tot zijn benoeming als gouverneur van West-Vlaanderen op 10 april 1907. Albert Ruzette was in 1892 getrouwd met Bertha van Caloen de Basseghem (1869-1952). Tijdens zijn gouverneurschap is de haven van Zeebrugge in gebruik genomen. Thema’s als zeevisserij, toerisme, drinkbaar water en gemeentebelastingen zullen tijdens zijn gouverneurschap veel aandacht krijgen. Hij was voorzitter van de liefdadigheidskring ‘Schild en Vriend’, de Adriaen Willaertskring en ‘Les Amis de la Dentelle’. In 1912 nam hij ontslag als gouverneur om als slagvaardig politiek kandidaat de strijd met priester Fonteyne, kandidaat van de Christen-Democraten aan te binden. Beiden werden tot volksvertegenwoordiger verkozen. In 1913 ruilde hij de Kamer voor de Senaat. Na W.O. I, een periode die hij zeker in Brugge doorbracht, werd hij lid van de Provinciale Commissie voor Monumenten en Landschappen. Nog voor eind 1918 werd hij minister van Landbouw en hij behield die portefeuille tot in 1925. Vanaf 1921 kreeg hij bovendien Openbare Werken bij zijn takenpakket, een reuzenopdracht tijdens de Wederopbouw. Albert Ruzette stierf op 25 mei 1929 en werd op 30 mei om 11.00u in de Sint-Walburgakerk begraven. Zijn vrouw Bertha en hun zoon Christian bleven na zijn dood, wonen in het zg. Hotel Ruzette aan het Sint-Maartensplein 3 en dit tot 1953. De familie Ruzette gebruikte het kasteel Kervergem in Oostkamp als zomerresidentie.

De voorloper van het OCMW, ‘De Burgerlijke Godshuizen’ verkocht op 2 maart 1908 een perceel grond in de Peterseliestraat aan het ‘Bureel van Weldadigheid’ voor het bouwen van twaalf godshuisjes naar het ontwerp van architect René Cauwe (1883-1964). Drie schenkingen maakten deze realisatie mogelijk. Albert Ruzette wilde de

herinnering aan zijn toen heel recente benoeming als gouverneur van West-Vlaanderen honoreren en schonk 2000 frank (voor twee huisjes). Verder werden giften aangewend van het fonds Leon en Alfred Coppieters ’t Wallant (voor zeven huisjes; in 1902 had het Bureel 100.000 frank ontvangen waarvan een gedeelte moest aangewend worden voor het bouwen van huisjes) en tenslotte van oud-schepen Gustaaf Van Nieuwenhuyse (voor drie huisjes; in 1905 geschonken door zijn weduwe Sidonie Spitaels). Van Nieuwenhuyse en Ruzette waren dé protagonisten van de nieuwe Brugse zeehaven in Zeebrugge, die in juli 1907 werd ingehuldigd. Dat is de reden waarom de nieuwe huisjes bestemd werden voor oude zeelieden of havenarbeiders.

Op zondag 29 november 1908 werd het nieuwe godshuiscomplex ingehuldigd. De twaalf huisjes werden in amper zes maanden tijd gebouwd.

Aan de Peterseliestraat is het godshuiscomplex toegankelijk via een deur met neobarokke omlijsting en een grote poort. Links van de toegang is de portierswoning met een ingang binnen het hof. Dit huisje is aan de straatkant afgewerkt met een bakstenen tuitgevel. Bemerk de smeedijzeren bellentrekker en de sierankers. Het beeld van Heilige Petrus, patroon van de schippers, zou van de hand van Karel Lateur (1873-1949) zijn en de gebeeldhouwde gevelstenen met schepen van de hand van beeldhouwer Michiel D’Hondt (1848-1932).

Het bezoek aan deze site is een aangename verrassing. De huisjes zijn gesitueerd aan twee zijden van een ruime binnentuin. Hier ontbreekt wel -en dit is zeer uitzonderlijk - een kapel, die wel was voozien.

De bakstenen huisjes met tuitgevels met vlechtingen hebben een identiek grondplan: een leefkamer met ‘Vlaamse haard’ die ongeveer 20 m² groot is, een keukentje met oppervlakte van 9 m²,

en een kleine koer. De slaapkamer is ingericht op de verdieping. Ieder huisje kostte ongeveer 3.500 frank.

Alle kenmerken van de zg. neo-Brugse architectuurstijl zijn aanwezig: een gevelafwerking met vlechtingen, natuurstenen monelen, gevelstenen, sierankers en de vorm van de bovendakse schoorstenen. Het wapenschild

en de naam van de schenkers zijn gebeeldhouwd in kleine gevelstenen, dat op elk van de gevels voorkomt. Centraal in de binnentuin trekt de waterput met de sierlijke smeedijzeren bekroning van smid H. Suvée de aandacht.

Alle buurtbewoners waren uitgenodigd om het nieuwe beluik te bewonderen bij de inhuldiging en de eerste bewoners werden toen ook verwelkomd: het echtpaar Frans De Corte - Sophie Vanden Berghe en Karel Poupaert en zijn vrouw Emerentia Snijsters.

Met de restauratie van 1999 werd geopteerd om de bestaande ruimtelijke structuur en indeling te behouden. Op de benedenverdieping is er een ruime woonkamer, een keuken en

een toilet; op de zolderverdieping een tweepersoonskamer en een badkamer. Het baksteenmetselwerk was in slechte staat en moest op vele plaatsen gerestaureerd worden. Veel van het authentieke schrijnwerk werd behouden evenals de natuurstenen monelen. Er is aandacht besteed aan de herwaardering van de fraaie binnentuin met tuinkamers, die als een verlengstuk wordt beschouwd van de historische bebouwing.

Dit unieke erfgoed wordt blijvend door het OCMW-Brugge, in bezit gehouden, zorgvuldig gerestaureerd en nog steeds ter beschikking gesteld voor sociale verhuring.

21.

POTTERIEREI 72,