• No results found

Perino, Mira

In document De Gids. Jaargang 83 · dbnl (pagina 70-74)

Mira komt.

PERINO.

Kom je hier? Er zijn verspieders in de straat.

MIRA.

Ik heb ze niet gezien.

PERINO.

Waarom moest je komen?

Nanni gaat.

MIRA.

PERINO.

Ik wilde 't niet.

MIRA.

Je verwachtte mij. Je hebt overwogen wat er gebeuren moet.

PERINO.

Ik heb geweten dat je eenmaal komen zoudt. Iederen nacht heb ik geluisterd en iederen morgen heb ik rond gezien. Maar ik wilde niet. Waarom moest je komen?

MIRA.

Vele nachten zijn er geweest en ik heb dat zelf ook veel gevraagd: Waarom zal ik hem zoeken, daar waar hij bij de anderen is, waarom kan ik niet wachten wat de tijd zeker brengen moet? En ik zat en wachtte, en vroeg iederen dag opnieuw. Maar ik heb een lichaam met honger en pijn en ongeduld, mijn lichaam kon niet meer.

PERINO.

Je weet dat ik niet mag.

MIRA.

Ik weet dat je taak hier niet gedaan is en nog lang kan duren, en ik vroeg ook: waarom zal ik wachten

op wat deze oogen niet zullen zien? Het was ongeduld dat pijn deed.

PERINO.

Er is een tijd van moeiten geweest, moeiten van het werk, moeiten van vijanden. Het werk moet goed zijn, de liefde van heel mijn leven wil dat het goed zal zijn, mijn vijanden zullen mij om mijn werk niet haten. Het werk is hier, daarom mag ik niet zijn waar jij bent.

MIRA.

Je bent bij mij, altijd.

PERINO.

Maar ik heb ook gezegd: zoolang ik een taak heb in de wereld wil ik je niet bij mij zien. Een rustig huis wil ik hebben waar het daglicht schijnt, waar ik verkwikking vind van vermoeienis en iederen morgen nieuwe kracht. Al deze dagen was ik bezig het te maken, nu kom je

-MIRA.

Ik kwam niet om het te storen.

PERINO.

Een helder hoofd wil ik hebben. Al deze dagen heb ik gestreden om mijn gedachten te bedwingen en mij zelf te overwinnen, mijn moeiten waren grooter dan ik dragen kan. Nu kom je

-MIRA.

Mijn hart, ik wist het, ik wist het alles. Ik heb gebeden: Hemelsche Moeder, ik bid dat hem gegeven wordt wat het beste voor hem is, hij is jong en hij heeft de wereld lief, laat hem groeien tot den sterksten, den grootsten onder de menschen, laat hem een zegen zijn gezegend van de menschen, laat mij wachten en het aanzien dat hij groot wordt in de stad waar ik niet zijn mag. Ik ben niet afgunstig als hij iemand toelacht, als hij zijn lieve woorden voor een ander spreekt, Heiligen! ik zou niet afgunstig zijn als hij lief was met een vrouw, iederen dag, en haar kuste, zelfs niet als er kinderen waren in zijn huis. Ieder lachje van zijn aangezicht is maar een weerschijn van hem, ieder woord is maar een klank van hem, en een kus zou maar een adem van zijn mond zijn. Laat hij dit alles aan anderen geven, want hij is jong en hij moet groeien in zijn overvloed, en zijn overvloed moet van hem vallen voor hij tot mij komt. En ik heb mijzelf gezegd: Wees dan rustig, roep dan niet wat hij hooren kan, wil dan niet zien hoe hij voor je staat en zijn hand uitstrekt, wil dan niet voelen hoe warm zijn borst is. Wees sterk en blijf waar je zit, want als je opstaat zullen je beenen gaan waar je alles wat je gesmeekt hebt zult zien, maar je moogt daar niet zijn, ze haten je

39

omdat ze weten dat je komt om hem weg te nemen, en het is waar, je zoudt vergeten wat je gebeden hebt, het vuur zou je verbranden. Wees verstandig en laat hem. Als het vuur hem aanraakt voor hij met de wereld gedaan heeft, zal het hem schroeien, zal het hem deren, en wat hem deert verlies je zelf. De wijsheid spreekt tot je: blijf, ga niet, want als je gaat zul je meer verlangen dan je gegeven wordt, en daar is het ongeluk van de begeerte, je zult nemen zonder te mogen, je zult verbranden hem en je zelf. Wacht, ziel, wacht, hij zal komen en wij zullen samen opgaan.

PERINO.

Ja, wacht.

MIRA.

Maar de pijn, de angst van het wachten, alleen te zitten en te voelen dat de dag rondom je kleiner wordt, te voelen dat je gedachten niet meer durven omdat het te nauw is in die plaats waar alleen maar: wacht, wacht! wordt geroepen, niets dan wacht! De angst. Ik heb den dag gezien dat ik verstikken zal. Toen ben ik opgestaan. Ik moest je nog eenmaal zien.

PERINO.

Wij zijn jong, wij kunnen het nog niet dragen.

MIRA.

Ik weet het, je dag is nauwelijks begonnen.

PERINO.

Wees stil en roep mij niet.

MIRA.

Het hart is aan de aarde niet gebonden.

PERINO.

Het zou mij roepen waar 't ook is.

MIRA.

Neen, neen, ik zal stil zijn.

PERINO.

Wacht, ik wil dat je wachten zult tot de tijd komt voor ons samen. Zie je niet dat ik hier moet blijven, dat ik niet zou kunnen als je niet wacht?

MIRA.

Nog meer? Als mijn hart je roept is het of het zal breken.

PERINO.

Het leven is nog niet rijp. Ik weet niet wat komen zal, maar ik wil doen wat ik voor mij zie.

MIRA.

Ja, ik zal wachten.

PERINO.

Ja. Ik weet nu wat ik wist, ik kan wachten. Het breken is maar een oogenblik, de angst gaat voorbij. Ik zal niet vragen: tot wanneer. Wij hebben den tijd niet noodig.

In document De Gids. Jaargang 83 · dbnl (pagina 70-74)