• No results found

Opvoedend volksrecht

In document De Gids. Jaargang 83 · dbnl (pagina 173-199)

II.

Zuster-landen.

Het ware voor Nederlanders van weinig belang te weten hoe het helvetische

referendum werkt, indien er niet zulk een treffende overeenkomst bestond tusschen ons volk en het zwitsersche. Overeenkomst te opmerkelijker bij zóó groot verschil in bodemgesteldheid en ligging. Ons laag land: een soort uithoek, doch door de zee grenzend aan heel de wereld; Zwitserland: op een berg gelegen, aan alle kanten omringd door machtige naburen, doch zóózeer het middenpunt vormend van Europa, dat het wel eens diens draaischijf wordt genoemd.

Die groote overeenkomst blijkt niet slechts den Nederlander bij een langer verblijf aldaar, doch wordt bevestigd door de geschiedenis van beide volkeren. Inderdaad, evenknieën zijn Helvetische republiek en Geuniëerde provinciën; beide kunnen tijdperken aanwijzen waarin macht en aanzien geheel onevenredig waren aan de kleine afmetingen; beide helaas, hebben te treuren over lange tijden van inzinking en bederf. Maar aangezien de zuidelijke republiek véél ouder is, dekken zich niet de gelijksoortige tijdperken; zijn tegenover elkander verschoven. Zwitserland is ons voorgegaan op het pad der eere, ging eveneens vóór op den afdalenden weg. Heden ten dage is het ons weer vooruit (gelijk een oudere past); krachtiger

herleefde daar de zelfregeering. Want het zwitsersche referendum - daarvan eens zoo duidelijk teeken - moet men niet aanzien voor een kostelijk kleinood, eeuwenlang zorgvuldig bewaard en behoed! Voorzeker, met een vergrootglas rondspeurende, kan men wel in de middeneeuwen iets ontdekken dat er eenigzins op gelijkt; en wie zijne gymnasiale bagage niet verkwanselde, kan Tacitus opslaande, vernemen hoe bij de Germanen de oversten beslisten omtrent onderwerpen van minder gewicht, maar over hoofdzaken heel het volk, doch de zwitsersche geschiedenis leert

onomstootelijk dat het referendum geheel modern is; dat het niet enkel op zwitsersche toestanden past, doch allerwege levensvatbaar is, zoodat er dan ook geen reden bestaat waarom dit instituut van zelfregeering niet in ons noorden ware in te voeren.

I.

In het algemeen wordt ten onzent de geschiedenis van Zwitserland slechts terloops behandeld. Wat heel jammer is. Want bij geen ander volk ter wereld kan men zóó goed nagaan hoe uit zéér kleine elementen van lieverlede een geheel ontstaat. Als door een mikroskoop, ziet men de kerncellen zich roeren, zwellen, splijten, elkander naderen; de vormlooze massa van lieverlede gestalte aannemen. Eindelijk is het lichaam geboren, met oogen, mond en vooral: zeer sterke knuisten! Wat kerels, die zwitsers te Sempach; waar hunne befaamde hellebaarden wegmaaiden den bloei van zuid-duitschen en oostenrijkschen adel; wat kerels, die zwitschers te Murten, duizende en duizende bourgondiërs dringend in het meer, waar ze jammerlijk omkwamen! En dit zijn maar een paar namen, mèt Granson, waar de overmoedige Karel zijn schat verloor, evenals bij Murten de eer, straks bij Nancy het leven. Hoevele andere slagvelden hebben niet de Alpenbewoners, ze drenkende men hun bloed, tot monumenten hunner onversaagdheid gemaakt!

Wat de zwitsers onderscheidde te land? Precies hetzelfde als wat onze janmaats zoo gevreesd maakte ter zee: ten top gedreven doodsverachting. Hoe enterden onze jongens met hunne lage vlugge bodems de trotsche logge galjoenen, hoe klauterden ze met het mes tusschen de tanden tegen het

96

hooge boord op, om dan - als een waterval - over de verschansing heen neer te ploffen op het dek, de onthutste vijanden op een hoop drijvende in het ruim, gelijk een schepershond de kudde! Evenzoo stormden in gedrongen gelederen de boerenzoons der oer-kantons met tweemans-lange lansen onvervaard op het paardevolk in, op de vuur en dood brakende kanonnen; alles tredend onder den voet. Hoor den grond daveren onder hun zwaar bespijkerde schoenen:

Bumperlibum; Unruh das kumpt! Was tut uns, was tut uns

Donner, blix, hagel? Heiahan, aberdran!

Begrijpelijk dat alle vorsten van Europa bogen als knipmessen voor wie op het slagveld beslisten over de viktorie, van wier goedvinden afhing wie zoude regeeren over de vlakte der Po, òf in Bourgondië, òf langs den Rijn. Geen soldijen te hoog om zulke lansknechten aan te werven: men kocht immers mèt hen de overwinning?1)

Totdat in den slag bij Marignano.... Van toen af (1515) taant hun roem; de zwitsers bleken niet onoverwinnelijk te zijn. De betoovering was verbroken, en de oorzaak van de nederlaag werkte na: oneenigheid, het niet langer betrachten van het gulden voorschrift Concordia res parvae crescunt, óók ten onzent niet in de harten geschreven en enkel op de munten gestempeld. Losser en losser werd de band der kantons, ieder zinnend slechts op klein, eigen voordeel. En toen scheurde de Hervorming Zwitserland in twee deelen - evenwichtige deelen, elkaars krachten geheel verlammend. Want niet zooals in Nederland, kon een machtiger partij de leiding op zich nemen, stuur geven aan de buitenlandsche staatkunde.

Breed bleef de barst gapen tusschen protestanten en katholieken; bloedige botsingen waren geenszins zeldzaam. Zelfs laat in de 19de eeuw was nog niet de vrede gesloten - men denke aan de Sonderbund. Eerst in de jongste jaren snoerden

1) Men stelle zich de toenmalige zwitsers niet voor als boerenpummels, plotseling van achter de ploeg gehaald. Ook de middeneeuwers wisten preparedness te schatten. Reeds eeuwen was het gewoonte dat de zwitsersche jongmans zich als soldaten verhuurden in Italië. Dáár leerden zij den krijgsdienst. Zij waren dus minstens evengoed geoefend als hunne

tegenstanders; doch vochten thans niet - gelijk dezen - als huurbenden, maar voor eigen haard. En hoe stalen de Alpen de spieren!

gemeenschappelijke belangen en.... gemeenschappelijk gevaar den band steviger vast.

Zulks alles uit een te zetten ligt natuurlijk buiten het bestek van dit opstel. Doch let op het jaartal van den slag bij Marignan! Zwitserland's roem taande reeds, toen de onze nog niet eens in opkomst was; en weldra geraakte de Helvetische republiek deerlijk ten achter. Zelfs spreken de zwitsers liever niet over hetzelfde tijdperk dat ons onsterfelijk maakte! Geldzucht doodde de eerzucht. Een regentenheerschappij brak aan, waarbij vergeleken de nederlandsche kinderspel was. Veel geld kwam het land in. Frankrijk, Oostenrijk, de italiaansche potentaatjes, zelfs Spanje, van allerwege subsidieerde men de kantons, stopte daarenboven de toongevers in de steden en landschappen veel toe. Enkel ten einde te voorkomen dat de zwitsers partij zouden trekken voor den concurrent, verbieden zouden aan hunne jongelingen dienst te nemen in den vreemde. Hoe broodnoodig waren die huurbenden! Ook Nederland kon er niet buiten. - Van daar ten onzent nog zoovele zwitsersche namen.

In omkoopbaarheid gaven protestantsche en katholieke kantons elkander niets toe. Alleen Zürich vormde - eenigermate althans - een uitzondering. Zwingli's prediking tegen vreemd geld en uitheemschen dienst had indruk gemaakt. Ook namen hier de gilden deel aan de regeering, hielden de aristocraten in toom.

Wat eigenaardige gevolgen had de goudstroom uit den vreemde! Hoe minder burgers eenig kanton telde, over hoe minder hoofden de ingekomen gelden te verdeelen waren. Derhalve nieuwelingen het verwerven van het burgerschap zoo moeielijk mogelijk gemaakt! Zelfs de landelijke kantons hielden zich aan dezen regel. Glarus bijv. besloot tien jaren lang niemand op te nemen, ten einde de spoeling niet dunner te maken; Appenzell slechts twee nieuwelingen per jaar toe te laten; Nidwald verhoogde het te betalen burgergeld van vijfentwintig op duizend franken. In de steden was men nog moeielijker. Te Bern bestond ten slotte de bevolking voor deel uit opgezetenen, zonder eenig staatkundig recht; op wie dus ook niet neerdaalde den buitenlandschen gouden regen.

En nog heel wat bezwaarlijker dan burger te worden, viel het den burger om ambten en waardigheden te verwerven.

98

De regenten wilden niet gaarne hun deel zien verminderen. En er viel heel wat te bikken! Onze patriciërs konden behalve in eigen provincie, hoogstens hunne zoontjes onderbrengen in Staats-Brabant en Staats-Vlaanderen. Doch denk eens: heel Vaud (grooter dan Noordholland) behoorde aan Bern. Thurgau en de Tessin waren gemeenschappelijk eigendom van enkele der oudere kantons, die om beurten deze wingewesten bestuurden ten eigen bate. De Valtelina (thans aan Italië toegewezen) was eigendom der Graubunden. Hoog-Valais beval over Laag-Valais. En in het noorden overal brokken lands (sommige heel vette) welke bij toerbeurt werden geexploiteerd.

Vijftig baljuwschappen konden de Berners begeven. Hoe dan ook hunne dochters in trek waren! - Barettli-töchter werden deze genoemd naar het zonderlinge

hoofddeksel (ietwat gelijkende op het huidige dienstmeiden-mutsje) dat hun vaders bij hooge gelegenheden droegen. Het kleine aanbod verhoogde den prijs. Slechts 243 families behoorden in Bern tot den regentenstand, en van deze konden slechts 68 tot de hoogste ambten opklimmen. (En vergeet hierbij niet dat Bern middellijk en onmiddellijk regeerde over een oppervlakte bijna gelijk aan half Nederland!) In Luzern (zoo groot ongeveer als de provincie Utrecht) was het aantal regenten tot 29 gedaald, bleef zulks jarenlang - nieuwe geslachten werden niet opgenomen. En genoegzaam overal gold als regel: dat eerst het derde geslacht van een nieuw burger eenig ambt, hoe klein ook, kon bekleeden.

Waar zoo de aristocratie (de zwitsersche regenten gaven zich soeverein zijnde

-motu proprio het adelspraedicaat) in den wieg reeds een burgemeesterbenoeming

vond, gaf zij natuurlijk zich geenerlei moeite om het ambt te verdienen. De Bernsche jongelui waren dan ook spreekwoordelijk onwetend. Onwetendheid werkt spilzucht in de hand; deze geldnood. Alle ambten werden daarom verkocht aan de

meestbiedenden; zelfs de rechterlijke. En om zich schadeloos te stellen, werden de burgers - vooral de buitenlui geknepen. Ook de proceslust werd aangemoedigd: het grootste deel der boete kwam den ambtenaren te goede. Vooral Tessin leed onder dit euvel. Locarno telde onder de nauwelijks duizend inwoners niet minder dan 33 advocaten!

Het platteland verloor alle zijne vrijheden. Het geringste verzet smoorde men in bloed. Er is heel wat gevochten! Wie thans reist door de liefelijke Entlebuch, kan zich moeilijk voorstellen hoe fel daar door de boeren gestreden werd tegen de Berner en Luzerner heeren (1653). Al hunne eeuwenoude rechten werden hun ten slotte ontnomen.

Zürich, het meest humane kanton wellicht, verbood niet slechts aan de landelijke bevolking eenige nijverheid uit te oefenen door welke de ambachtslieden in stad schade konden lijden (zoo iets herinneren zich ten onzent ook wel de Groninger ommelanden), maar de boerenzonen belette men den toegang tot hoogere studiën; zelfs van het predikambt werden zij uitgesloten!

En Bazel, dat in de plattelanders slechts menschenvee zag, overwoog in 1761 ernstig of men den boeren niet moest verbieden kaas te maken. Dan zou de boter goedkooper worden!

Zelfs het lijfeigenschap bestond nog in meerdere streken. Te Thurgau bijv. werden in het midden der 18de eeuw bij eene volkstelling 20.000 inboorlingen gevonden, die aan den grond verbonden waren. Eerst de omwenteling maakte aan dezen toestand een einde.

Daarbij: volkomen verwaarloozing van de belangen der gemeenschap: dijkages slecht onderhouden; verwilderde rivieren overal moerassen vormend; de zorg voor de groote verbindingswegen (behalve in Berner gebied) overgelaten aan het believen der kleine aanliggende gemeenten; zelfs over de meest belangrijke Alpenpassen slechts voet- en lastdierpaden!

Niet minder groot was de ellende in het godsdienstige. Gastvrij was men tegenover broeders in den geloove uit den vreemde. (De engelsche parlementsleden, die Karel I richtten, vluchten moesten na Richard Cromwell's aftreding, vonden een rustig levenseinde aan het Léman-meer, niettegenstaande het dreigen van Karel II). Maar wie van een andere overtuiging waren dan heeren regenten! Ad majorem Dei gloriam schroomden noch protestanten, noch katholieken andersdenkenden gevangen te zetten1)

, te verbannen, hunne

1) De Berners veroordeelden tot de galeien op het Léman-meer. (De zwitsersche admiraal is heusch geen Offenbach-sprookje; zelfs een beroemde fransche zeerob achtte dit ambt niet beneden zich. Een hollander: Maximiliaan Ivoy, in Geneefschen dienst, maakte in 1672 plannen voor zwitsersche oorlogsbodems, welke zich nog bevinden in het Berner archief.) De katholieke kantons zonden hunne slachtoffers naar de Venetiaansche galeien.

100

goederen verbeurd te verklaren, hen te brandmerken, te verbranden of te onthalzen. Servet is waarlijk niet de eenige martelaar; en geen partij heeft in dezen recht anderen den eersten steen te werpen.

Ergst van alles: de bedrukten vonden geen troost bij de geestelijkheid. Dominé's en pastoors hielden het gezag hoog. Zonneklaar werd uit teksten bewezen, dat de nauwelijks op het kussen geschoven regenten, bij Eeuwig raadsbesluit daar waren neergezet!

Geen wonder dan ook dat Goethe, verbaasd en geërgerd, op zijn Alpenreis uitriep: de zwitsersche vrijheid is een sprookje; staat op sterk water! Toch waren de heeren regenten bang dat ze niet pierdood was: veiligheidshalve verboden zij het drukken van eene geschiedenis der Republiek ‘omdat het ongeraden was de burgerij te herinneren aan vroegere voorrechten, niet meer passend in dezen (verlichten) tijd!’

Waarom dit alles verhaald? Om den lezer duidelijk te maken, dat indien heden ten dage meer dan elders, het volk in Zwitserland zich zelf bestuurt, zulks niet is omdat, maar niettegenstaande vroegere toestanden; toestanden waarbij vergeleken die onzer republiek paradijsachtig waren. Slechts in één opzicht gaven zwitsers en nederlanders elkaar niets toe: de Bondsdag was even besluiteloos als onze Staten-Generaal. Spottend schrijft een zwitsersch regent: ‘Indien onze Hoogmogenden moesten verklaren dat het dezen winter heeft gesneeuwd, geloof ik dat een dusdanig gewichtig besluit niet zoude genomen worden, alvorens minstens een twaalftal ruggespraken te hebben gehouden.’

En tòch is het dag geworden!

II.

In korte trekken is thans te schetsen de herleving van het zwitsersche volk en de invoering van het referendum. Maar vooraf is deze vraag te beantwoorden: Hoe werd een zoo wild volk zóó tam? Men kent het gezegde: quand le

ment va, tout va. Dat is een echt fransch, parijsch gezegde. Doch waar de

landbouwende bevolking overweegt, geldt een andere regel: gaat het den boer goed, dan floreert de stad. En het ging de zwitsersche plattelanders in de 18e eeuw zéér naar wensch. Hoe geknecht ook staatkundig, welvaart stemde de boeren vredig: in den vollen melkemmer weerspiegelt zich alles blank!

In de toenmaals zeer kleine steden, (geen telde meer dan 20.000 inwoners; de meesten bleven verre beneden de tienduizend) deelden de staatkundig onmondigen: winkeliers en ambachtlieden, in der boeren-welvaart. Alles dommelde rustig voort: eerst als de maag gaat krieuwen, springt men te bedde uit!

Daarenboven ontbrak het jonge, roerige element, dat niet als de ouderen van dagen,

virtutem post nummos stelt. Wie lust had te zwerven (en welken zwitser is dat niet

ingeboren?) nam dienst bij den buitenlander. Tegen het midden der 18de eeuw bevonden zich bijv. niet minder dan 60.000 Alpenzonen in vreemde legers. En zulks op eene bevolking van weinig meer dan één millioen! Kwamen de jongelingen als grijsaard terug in de Heimat (nooit vergeten; zóózeer geliefd, dat het op zware straf verboden was in de fransche regimenten de Ranz des vaches te doen hooren: het

Heimweh werd dan te machtig!) dan wilde de oud-gediende rustig genieten van het

meegebrachte, en brak zich niet het hoofd met politieke bespiegelingen.

Zwitserland ware dan ook nooit wakker geworden, indien niet in 1798 (merk op hoeveel later dan ten onzent!) de fransche nabuur onzacht had aangeklopt. De Berner schatkist, welgevuld, kon zóó goed te pas komen; o.a. voor de Egyptische

onderneming! En wrakker nog dan de ommuring van Jericho, bleek het zwitsersche staatsgebouw. Reeds door den dreun der naderende regimenten viel het in puin. Verweer was dan ook niet mogelijk. Op militaire uitgaven was te veel bezuinigd; ieder kanton slechts op eigen behoud bedacht. Gevoel van samenhoorigheid bestond niet meer. Evenals nu in Rusland, vormden zich dadelijk bij het uiteenspatten kleine republiekjes, die zich haastten een eigen vlag uit te denken en zich door eigen douane af te zonderen. Eendagsvlinders; door de franschen onmiddellijk doodgeknepen.

102

Want evenals Nederland werd Helvetië tot wingewest. Slechts met dit onderscheid, dat terwijl Napoleon onze glorieuze republiek tot koninkrijk verlaagde, hij te vol eerbied was voor de oude zwitsersche triomfen (hij haastte zich het slagveld bij Murten te bezoeken) om den oostelijken nabuur diens eere te ontnemen. Maar inderdaad ging het den zwitsers even slecht als ons.

Toch bleken zij hardleersch. Na den val van den keizer trachtten de oude regenten zooveel mogelijk den vroegeren toestand te herstellen. Heelemaal gelukte dit niet. De fransche revolutie werkte na. Langzaam, heel langzaam werd het volk wakker. Hilty beschouwt dan ook het tijdvak 1815-1848 niet als een van wedergeboorte, doch als een herrijzen uit zware ziekte. Niet het geheele volk kreeg deel aan de regeering; het was de bloeitijd van den middenstand en de gezeten burgerij, evenals in Frankrijk, Engeland en ten onzent. Eerst toen de vreemde legers geen zwitsers meer opnamen, de jongelingen dus in eigen land een werkkring moesten zoeken, naast het

boerenbedrijf zich kon ontwikkelen de nijverheid - vloek en zegen der moderne maatschappij - kwam eindelijk het geheele volk tot zijn recht.

Het was niet louter toeval dat de eerste vrijzinnige hervormingen werden ingevoerd in een nieuwbakken kanton: St. Gallen, gevormd uit allerlei brokken; half katholiek, half protestantsch; zonder overleveringen en vooroordeelen. Onder den indruk der fransche Julie-omwenteling, werd hier het volksveto ingesteld (1831). Wel op ietwat onbeholpen wijze; doch in alle geval, het was een begin. Bazel-land volgde in 1832, Valais in 1839, Luzern in 1841. Te Zürich mislukte een poging daartoe in 1842.

Niet dat de kantons het recht van veto invoerden, was van zoo groote beteekenis, dan wel dat zulks het volk zich rekenschap deed geven hoeveel nog ontbrak aan het zelfbestuur. Weldra dan ook werd aangedrongen op het recht van referendum en van initiatief. - In alemanisch Zwitserland vertaalt men dit laatste door Vorschlagrecht

des Volks, en niets verhindert dergelijke benamingen ook te verdietschen.1)

1) De volgende poging hiertoe neme men voor lief. Referendums onderscheidt men in obligatorische en facultatieve. Het obligatorische referendum treedt steeds vanzelf in werking, zoodra een wet of besluit, waarop het toepasselijk is, door het parlement (of den gemeenteraad) is aangenomen. Want eerst na de volksbeslissing kan tot uitvoering worden overgegaan. -Men kan derhalve dit soort referendum vertalen door verplichte volksraadpleging (Een taalvitter zal misschien opmerken, dat ‘raadplegen’ niet altijd in zich sluit: raad opvolgen. Maar hier is geen twijfel mogelijk; het volk is soeverein; de regeering nadert dus het volk als een mindere zijn chef; heeft de chef raad gegeven, dan is voor goed uitgesloten, dat de mindere een eigen weg inslaat).

Een zeer gewichtig onderdeel van het obligatorische referendum is het finanz-referendum. In vele kantons en gemeenten nl. is voorgeschreven dat alle aanzienlijke uitgaven - hetzij jaarlijksche, hetzij uitgaven voor eens - als deze bepaalde bedragen overschrijden, aan volksgoedkeuring moeten worden onderworpen. Dit soort referendums zoude men dus in het nederlandsch kunnen noemen: volksraadpleging omtrent groote uitgaven; doch korter:

finantieele volksraadpleging. (In sommige kantons werd zelfs eenigen tijd de geheele

begrooting onderworpen aan de volksbeslissing. Doch dit is afgeschaft als onpraktisch; te meer omdat de geregeld daarop voorkomende posten toch steunen op wetten en besluiten, reeds vroeger aan de volksbeslissing onderworpen).

Het facultatieve referendum is het recht van (een bepaald aantal) burgers om van de regeering te eischen, dat deze een volksstemming uitschrijft omtrent wetten of besluiten, door het wetgevend lichaam aangenomen. Dit kan men vertalen door vorderbare volksraadpleging,

In document De Gids. Jaargang 83 · dbnl (pagina 173-199)