• No results found

Mira, Rossi

In document De Gids. Jaargang 83 · dbnl (pagina 147-173)

Rossi komt.

Zang in den tuin.

MIRA.

Je kunt vergeven wat ik gedaan heb. Je hebt alles gezien, je weet dat ik verdriet gehad heb. Ik ben verward geweest. Ik had zooveel te denken al die nachten dat ik niets meer begreep.

ROSSI.

Je was eerlijk, je zei wat ik lang had moeten weten.

MIRA.

ROSSI.

Als het gekund had zou ik je niet verhinderd hebben.

MIRA.

Een vrouw die dit zoo voelt is dwaas. Maar het ergste is voorbij. Ik heb hem in den weg gestaan, ik zie het nu, ik heb mijn vader ongeluk gebracht, ik heb jou niet gedaan wat je mij gedaan hebt. Ik wil van mijn leven redden wat ik nog kan. Laat Bongardo terugkeeren.

ROSSI.

Er zal morgen een bode gaan.

MIRA.

Zal ik mijn vader zeggen dat hij zijn plaats terug krijgt?

Zang in den tuin.

Wie de bloemen van de lente Niet voor zijn lief vergaart, Wie de zangen van de jonkheid Niet voor den hemel zingt, Wie van ongekende vreugde Niet eenmaal roept.

77

Die zal gaan met leege handen, Geen zomer bloeit voor hem, Die zal zuchten in de grijsheid, Geen jubel hoort zijn ziel, Die zal wachten of te morgen Geen stem hem roept. Laat de liefde van mijn liefste Ten hemel gaan,

Zal de liefste van mijn liefde Mijn hart verstaan.

ROSSI.

Je vader gaat naar Rome, Montalto houdt zijn woord.

MIRA.

Dank je, ik zie dat je vergeven hebt.

ROSSI.

't Is meer dan vergiffenis. Begrijp mij.

MIRA.

Ja, ik weet het. Een tijd van rust zal mij genezen.

ROSSI.

Je jeugd komt dit leed te boven, het leven is rijk voor een die dit geleden heeft.

MIRA.

Mijn hart zal vergeten en anders worden. Het zal je kennen, het zal opengaan voor wie het zoo beschermde.

ROSSI.

Ik zal hopen dat ik dan komen kan, ik zal zwijgen en uitzien naar dien tijd. Waar wil je gaan om te rusten?

MIRA.

Waar jij wilt wonen, of waar je mij zendt.

ROSSI.

Heb je een plaats bedacht waar je het liefst wilt zijn?

MIRA.

De stilte van de zeekust zal gezond zijn. Maar daar is het eenzaam, ik vrees mijn gedachten in de eenzaamheid. Laat mij bij jou zijn.

ROSSI.

Je hebt mij geleerd te verstaan. Als eerst het hart genezen is en het opent zich voor mij, dan zal ik vragen of ik het nemen mag.

MIRA.

Mazzeo, ik zeg dat ik vrees in de eenzaamheid, ik wil redden wat ik kan en ik vraag je mij te helpen.

MIRA.

Ik vrees het volgend oogenblik.

ROSSI.

En zoolang je vreest kan ik niet zeker zijn.

MIRA.

Maar als je helpt ben ik veilig. Mazzeo, ik ben vernederd; ik vraag nu voor mij zelf.

ROSSI.

78

zoeken. Vraag mij niet te doen wat je daar straks nog hebt verafschuwd.

MIRA.

Je wilt eerst toonen dat je goed bent, maar ik geloof je.

ROSSI.

Ik wil dat je eerst zoo sterk zult zijn dat je niet meer vreest, ik wil dat je je niet vergissen zult. Laat mij nu recht doen, ik die je gekweld heb. Ga naar een stille plaats hier ver van daan. Ciprian zal mij schrijven, en wanneer de blos weer terugkeert op je gezicht zal ik vragen of ik komen mag.

MIRA.

Wil je mij niet beschermen?

ROSSI.

De bescherming die je nu noodig hebt kan ik niet geven.

MIRA.

Nu niet, 't is waar. Maar wie zal mij dan helpen?

ROSSI.

De jeugd, de kracht die in je is.

MIRA.

't Is moeilijk den weg te vinden. Zal het nog veel zijn wat mij wacht?

ROSSI.

Ik wil je nu niet hooren want als ik mij nu vergis kan ik mij zelf niet meer vergeven. Ga slapen. Bongardo keert terug, je vader krijgt waar hij zoolang op hoopte.

MIRA.

En jij, Mazzeo?

ROSSI.

Ik leef om dit merk uit je hart te wisschen.

MIRA.

Ik zal aan je denken als aan dien zang daareven.

ROSSI.

Je hand. Rust wel.

Rossi gaat.

MIRA.

Wat is daar? Cintia! Wie is daar? Antwoord.

Dino en Ciprian komen, Borso dragende.

DINO.

Borso.

CIPRIAN.

Hier, leg hem zacht.

MIRA.

Borso. Wat is er?

DINO.

In den rug verraderlijk gestoken.

CIPRIAN.

Wij kwamen buiten om dien zang te hooren, wij vonden hem achter de laurieren, hij riep ons door zijn zuchten.

DINO.

Ruffini had verwanten die Ruffini heeten. Maar de steek is goed, vriend, de pijn gaat gauw voorbij. En bloed wil bloed.

BORSO.

79

MIRA.

Hier ben ik, naast je.

BORSO.

Ik zie je nog. Ik ben vaak in den tuin geweest voor niets.

MIRA.

En ik kon 't niet weten.

DINO.

Ik heb hem eens gezien, maar hij liep heen.

BORSO.

Ik dorst niet na dien dag. Raak mij niet aan, het brengt geen goed.

MIRA.

Lig stil, spreek niet.

BORSO.

Ja, zoolang ik kan. Zeg Serafina

-MIRA.

Zal ik haar roepen?

BORSO.

Zeg dat zij vergeet. Mijn vader ook, dat hij vergeet.

MIRA.

Hem, wat zal ik hem zeggen?

BORSO.

Een kort leven hebben wij. Zeg dat ik 't hem lang toewensch. Van het geluk kan ik niets zeggen, daarover is beschikt. Want ik heb 't ook.

MIRA.

Kort, te kort voor al het verlangen. Maar alles wat hier verborgen is zal eenmaal groeien. Het hart is groot.

BORSO.

Ik heb het gezien in je oogen. Ik hoor het in je adem. De tijd is klein, maar ik kom eenmaal waar ik naar smacht. Het kan niet vergeefs zijn.

MIRA.

De hemel is voor allen die dit dragen.

BORSO.

Hoe lang nog?

MIRA.

Niet langer dan een droom.

MIRA.

Stil. Ik zal het niet vergeten.

BORSO.

Je naam is zoet. Ik zou willen zingen.

DINO.

De pijn is voorbij.

CIPRIAN.

Zijn hoofd heeft uw arm niet noodig. Kom, madonna.

MIRA.

Zal de hemel wreed zijn? zal de hemel mij Pandorra noemen?

CIPRIAN.

De hemel is door menschen niet gemaakt.

MIRA.

Zoo zacht als een kind was hij.

CIPRIAN.

Hij zal uw zuiverste getuige zijn.

MIRA.

O, Ciprian, het lot wist dat ik vluchten wilde, het heeft zich gehaast om hem te treffen.

CIPRIAN.

Kom mee. Roep Cintia, madonna wil naar bed.

MIRA.

Neen, laat mij alleen.

DINO.

Help mij hem naar de andere zaal te brengen.

MIRA.

80

CIPRIAN.

Kom, zij is sterk.

MIRA.

Ja, sterk, wat er ook komen mag. Het is niets dan het oogenblik, dat komt en gaat. Het wordt nu licht in mij.

Ciprian en Dino gaan.

IX. Mira, Perino.

Perino komt.

PERINO.

Bid ook voor mij.

MIRA.

Ik heb gebeden dat ik eenmaal terug mag geven wat ik nam.

PERINO.

Er was geen beter tijd voor hem. Ik had het zelf gedaan om hem de wreedste pijn te sparen, ik zou zijn vijand niet geweest zijn.

MIRA.

Hij zong voor hij ging.

PERINO.

Het leven had hem lief, dat was zijn vreugde; er was geen kwaad dat zijn hand moest doen en daarom zong hij.

MIRA.

Ik heb gebeden dat hij de laatste zijn mag.

PERINO.

Heb je ook voor mij gebeden?

MIRA.

Je komt te vroeg. Morgen zou de wereld voor je open zijn.

PERINO.

Zoo ver zijn wij weg geweest dat wij elkaar niet meer verstonden. Weet je nog waarom ik je weg zond, weet je nog waarom ik gaan moest?

MIRA.

Hoe zou ik begrijpen waarom de eene dag den anderen volgt? Ik heb het nooit geweten.

MIRA.

Laat mij dichter bij je zijn, zeg alles. Heb je zoo geleden? en heb ik 't gedaan?

PERINO.

Ik ben de laatste die door jou niet leven kan.

MIRA.

Zijn wij zoo ver weg geweest? Als ik zit, als ik slaap, als ik denk, als ik droom is iedere adem van mijn borst voor jou en iedere warmte die ik voel. Ik ben zoo dat wat ik ook voor anderen of voor mijzelve bid een gebed is dat jij de eerste zijn mag die van mijn leven leeft, en heb je dit niet verstaan? Er was een tijd dat ik dacht: ik moet hem hebben, voor eeuwig. Er was een tijd dat ik niet anders voelde dan dit vuur. Maar 't is niet meer zoo, ik heb mij zelf niet meer, het is nu licht en rustig. Vreemd

81

dat het hart zoo groot kan worden. Vroeger verlangde ik lief te hebben en ik had niemand lief. Nu is het zoo groot gekomen. Hij heeft het nog gehoord. Serafina's hand was zacht in mijn hand, zooals de hand van mijn kind zou zijn. En al de anderen kan ik nu kussen. O, maar nu ken ik die heerlijkheid.

PERINO.

Nu zie ik hoe schoon je bent.

MIRA.

Ja, dat ben ik. Hoor, Perino, het is laat, het is geen tijd om veel te spreken, maar dit moet ik zeggen omdat ik voor mijzelf niet rechtvaardig ben geweest. Ik dacht dat ik altijd hard was tot aan dien eenen dag op de Piazza, maar de grootheid die ik voel is altijd hier geweest van het allereerste dat ik mij herinner. Het zal mijn moeder geweest zijn, misschien ook was 't een ander. Het was een warme dag, ik denk een morgen, omdat ik die zachtheid enkel van den morgen ken; ik zat op het gras, boven mij waren twee oogen en daarboven de hemel. Die oogen wilde ik hebben en wat daar in de hoogte was, en ik schreide; toen nam een hand mij op en ik hield iets vast, ik weet niet meer wat, zooals ik jou hand in de mijne heb. En later bij het leeren, of wanneer ik voor het venster zat, of soms ook in de drukte van de straat, kwam die warmte over mij, kwam de zon naar binnen en het was of ik alles, alles kuste. Dat was geluk, dan had ik alles aan mijn borst. Ja, zoo is het, omdat ik dat zoo vroeg al kende had ik niet één mensch lief. Ik wilde alles, ik was geen vrouw.

PERINO.

Ik heb geen andere gezien.

MIRA.

Ik ben 't geworden, ja, ik moest toch eenmaal zijn wat een vrouw is. Vroeger begeerde ik en mijn handen bleven leeg, maar van dien dag op de Piazza voelde ik hoe ik grooter en voller werd. Je bent een man, je weet dat niet. Nu kan ik een goede moeder zijn.

PERINO.

Het is laat.

MIRA.

Het is nacht. Je hadt morgen moeten komen.

PERINO.

Waarom?

MIRA.

Waarom ben je gekomen?

PERINO.

Ik kan niet buiten mijn stad, ik kom als een verrader.

MIRA.

Ga terug, wacht, morgen zal zij voor je open zijn. Rossi zendt den vrijbrief en ik ga heen.

PERINO.

Heb je dien voor mij gekocht?

MIRA.

Een mensch geeft niets zonder iets te nemen. Ik krijg de stad voor jou, het leven voor Serafina.

PERINO.

Ik kan niet buiten mijn stad en mijn hart moet zijn waar ik niet wil. Waarom heb je dat gedaan?

MIRA.

Omdat ik van mijn leven redden wilde wat ik kon.

PERINO.

Dwaas. Heb je niet gezien, toen je verbannen werdt, dat ik gedwongen was te komen? toen je heenging, dat je terug moest keeren? zie je niet dat ons lot mij hier gebracht heeft, trouweloos als ik ben? Verzinsel is het wat je van je leven redden wilt. Mij wil je, mij heb je geroepen.

MIRA.

Ja. Verzinsel is het. Ja, maak mij weer die ik ben.

PERINO.

Je hebt te lang gespeeld. De liefde waar je van sprak, het geluk, al de goedheid van de wereld was een spel voor je. Nu ben je een vrouw, te laat, omdat je hebt gespeeld, maar eenschoone vrouw, die schoon haar deel zal dragen.

MIRA.

Niet te laat, nu deze dag er is.

PERINO.

Ik ben een man die deed wat een man behoort te doen. Mijn stad, mijn stad Firenze had ik lief zóó als alleen een man verstaat; ik wilde heerschen, omdat ik wilde dat het leven hier goed zou zijn; ik wilde wat mijn plicht is, werk, iederen dag, werk, jaren lang, en zonen later om mijn werk te doen, hier in mijn stad, met de menschen van mijn stad. Het is niet je wil die het belette, het is ook mijn zwakheid niet, want ik ben sterk, maar jij zelf, wat je het vuur noemt, de begeerte. Wat is er in een vrouwenhart dat lafaards van ons maakt? Laf, te laf. Wat baatte dan mijn strijd, mijn woede en mijn hardheid, wat baatte het of ik schreeuwde: laat mij, ga weg van mij! De zekerheid hield mij vast, het weten dat ik moest - dat ik moest wat ik nu heb. Maar ik ben gekomen.

MIRA.

Dit leven is niets meer waard.

PERINO.

Een moeder zul je zijn, maar hier niet en met mij alleen.

Doe het, wij kunnen niet meer wachten.

PERINO.

Ik wil je zien met mijn oogen. Zie mij aan. Mira, je bent lichter dan ik dacht, je oogen en je haar. Ik wacht nog omdat ik weten wil hoe schoon dit lichaam is. Toch zal ik het liefste woord van mijn hart niet zeggen, omdat ik niet wil.

MIRA.

Dat is het raadsel waarom je moet.

PERINO.

Ja, vrouw, je zult het eenmaal weten, maar deze ooren zullen het niet hooren. Doe dien doek af, ik wil zien hoe ik geslagen heb, eerder kan ik niet.

MIRA.

Het is niet schoon.

PERINO.

Die wond is het heilig teeken van wat verloren is.

MIRA.

Ons leven komt, kus mij waar ik je voel.

PERINO.

Ik heb gestreden, hoe kan ik meer?

MIRA.

Kus mij. Je bent eeuwig hier, je kunt niet van mij weg. Kus mij.

PERINO.

Eenmaal de warmte van je mond.

MIRA.

Kom.

PERINO.

Ik heb je lief. Nu heb ik het gezegd.

MIRA.

Laat mij het zeggen: ik heb je lief.

Hij doorsteekt haar.

PERINO.

Ik heb je lief. De wereld is voorbij.

X. Perino, Cintia, Ciprian, Dino, Valdarno, Rossi, Serafina, Montalto.

Cintia komt.

CINTIA.

Madonna. Gij, heer? O, Madonna! O! O!

CIPRIAN.

Schoone vrouw, dit is uw hoogste schoonheid.

CINTIA.

O, waarom worden wij geboren!

CIPRIAN.

Zij heeft het ons geleerd. Zij was een vrouw die alles heeft gehad.

DINO.

Madonna! De hel voor wie het heeft gedaan.

CIPRIAN.

Laat, domkop, zij wil het niet. Ligt zij hier om kwaad te wekken?

DINO.

Ik zal haar nooit weerzien, het kwaad moet uit mijn handen.

CIPRIAN.

Dan sta ik hier: zij wil het niet, ik wil het niet.

CINTIA.

O liefste, waar is je stem?

DINO.

't Is scherp, laat mij, ik zie niet waar ik sla.

CIPRIAN.

Sla toe.

CINTIA.

Help! Help! Niet meer!

Valdarno en Rossi komen.

VALDARNO.

Wat is het geraas?

CINTIA.

Help ons! Hier is madonna.

VALDARNO.

Een ongeluk? Wat is er? Mira! Vermoord!

CINTIA.

Je zou zoo gauw genezen.

VALDARNO.

Ik zal het je betalen.

DINO.

Niet ik, zot, laat los. Daar staat hij.

VALDARNO.

Heb jij mij haar ontroofd? O dief!

CIPRIAN.

Stil, heer, zij hoort u nog.

VALDARNO.

Dan zal zij hooren hoe hij schreeuwt.

ROSSI.

Op uw jaren kan men missen. Dit is mijn recht. En wie voor haar valt zal niet onedel vallen. Verdedig u. PERINO. Waartegen? ROSSI. Tegen uw lot. PERINO.

Dat heb ik gedaan.

ROSSI.

Verdedig u.

PERINO.

Anders slaat ge niet?

ROSSI.

Ik sla geen weerloos mensch.

PERINO.

Zij vechten. Perino valt.

VALDARNO.

Hij heeft zijn loon. Mijn dochter, o, wat blijft er van mijn leven over?

CIPRIAN.

Hij heeft zijn loon, als ge het zoo noemen wilt. Het wachten was niet lang.

VALDARNO.

En wie is deze?

DINO.

Heer Borso, wij vonden hem getroffen in den tuin.

ROSSI.

Roep heer Montalto, in mijn kamer.

Dino gaat.

VALDARNO.

Hij wist dat er vergelding is.

Serafina komt.

SERAFINA.

Zijn hier zooveel menschen? Waar is madonna Mira? Zij zou het mij aanstonds zeggen.

CIPRIAN.

Gij komt te laat.

SERAFINA.

Mira? Ik wist het, je oogen waren zoo licht omdat je zag waar wij moeten gaan. Maar ik heb je altijd geloofd, je zei: hij komt, en daarom wachtte ik. Is hij hier?

CIPRIAN.

Ik bid dat gij het schoonste ziet.

SERAFINA.

Ja, ik zie het. Nu kan ik het niet meer doen. Je hadt het kunnen zeggen, Perino, ik ben geen kind meer

na al die jaren. Je hebt mij niet gegroet. Maar ik ben gerust, want ik weet wat zij kan doen. Zij heeft den weg gewezen, zij zal je brengen. Voor mij is het lente, zoo zacht of ik geen kleeren hoef te dragen.

Montalto en Dino komen.

ROSSI.

Vergeef mij wat ik zeg. Uw zoon werd hier gevonden. Gij weet waar gij de hand moet zoeken die dit deed.

MONTALTO.

Mijn zoon. Mijn zoon. O dat ik je lachen zie.

SERAFINA.

Het moet een schoone weg zijn, schooner dan alle wegen van Firenze.

VALDARNO.

Geen oog ziet nu dit merk, mijn kind.

MONTALTO.

Dochter, zullen wij daar komen?

SERAFINA.

Dat willen alle menschen. ARTHUR VANSCHENDEL.

86

Gestalten

Rhodopis

Wanneer de dag niet meer kan storen, Wacht mij een gast, een uitverkoren, Menigen nacht een nieuw gezicht, Glimlachende in het witte licht, Onder de kroon der sykomoren. Mijn minnaars zijn zeer zoet ter tale; Zoo breidt de gloed der manestralen Schijnsels van zilver op den Nijl, Als mij hun dichterlijke stijl

Vaak in een glans van lof doet pralen. Zij fluistren: zie den lotos drijven En op zijn blaadren zweven blijven; Gelijk geen sterfling 't heeft gezegd Wat in zijn kelk wordt blootgelegd, Kan niets uw lieflijkheid beschrijven. Of ook -: mijn kind, die rood bemorsten, Wijnoogsters, denk hoe trots zij torsten En tilden aan hun rijpen last,

In volle korven opgetast,

Zoo rust mijn hand onder Uw borsten.

Ik peins, waartoe die wuft gesproken Woorden als bloemetjes gebroken, Voor wie al 't bloed in bloesem staat, En leliën uit zuiverst zaad

In 't hof haars harten zijn ontloken? Want, weet, ik zag mijn heer, den koning, Uitrijden van zijn hooge woning, De wind der wielen wekte een wolk,

In document De Gids. Jaargang 83 · dbnl (pagina 147-173)